sche overzetting, bij Holtrop uitgekomen, onderscheiden, dat in de Nederduitsche vertaling de laatste uitgave van het oorspronkelijke gevolgd is; weshalve men hier verscheiden stukken ontmoet, die in de Fransche overzetting ontbreken, zijnde deze naar eene oudere Hoogduitsche uitgave vervaardigd. De stijl is vloeijende, en slechts weinige taalfouten zijn ons voorgekomen. Tot eene proeve willen wij afschrijven een gedeelte van het Gebed eens Gehuwden. ‘Mijn God! Gij gaaft mij de Vrouw tot gezellinne van mijn leven, tot deelgenoote mijner lotgevallen, tot reisgenoote op den weg van dit leven. Laat mij bedenken, mijn God! dat Gij mij dit schepsel toevertrouwd hebt, toevertrouwd als eene bloem, die tot mijn vermaak en genoegen zijn zal. Laat mij altijd bedenken, dat, gelijk schoonheid, teederheid en bloei het deel van dit geslacht zijn, het ook in de natuur der Vrouw ligt, dat zwakheid, verandering en wisselvalligheid haar aandeel zijn. Laat mij dus niet onregtvaardig jegens
mijne Gade zijn, en dingen van haar eischen, die in de natuur van haar wezen niet liggen. Laat mij van de roos niet verlangen, dat zij over haren bepaalden tijd bloeijen, en van het viooltje, dat het sterk zijn zal als een eik. - Laat mij de Vrouw, die Gij mij gaaft, altijd met goedheid en zachtmoedigheid behandelen, en als zij struikelt met teederheid weder trachten op te rigten. Verdelg uit mijn hart de trotschheid des Mans, of het wilde regt des sterkeren, die een arm zwak schepsel mishandeit, 't welk de liefde in zijne armen wierp, en de wetten nog aan hem verbinden, wanneer deze liefde reeds uitgebluscht is.’ [Hoe waar en treffend?] ‘Laat mij altijd bedenken, dat het onedel is eenen weerloozen te onderdrukken, en schandelijk, als de tuinman de bloemen vertreedt, die in de dagen der lente zijne vreugde uitmaakten.’ [Schoon!]
Welke zuivere denkbeelden de Schrijver van den Godsdienst koestere, kan blijken uit den volgenden aanhef van een Gebed bij het intreden van den Tempel Gods. ‘Geef mij, ô God! bij het intreden in uwen Tempel, de noodige kennis om U in geest en in waarheid aan te bidden: boezem mij zuivere denkbeelden in van de hoogheid van uw Wezen, opdat mijn hart U niet als eenen mensch aanmerke, wiens grootheid alleen in het uiterlijke bestaat. Geef mij te bedenken, dat onschuld