Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Godsdienstige Beschouwingen, gevolgd naar het Fransch van Fenelon, Schrijver van den Telemachus; voorafgegaan van de Levensschets van dien Autheur. Te Leyden, bij D. du Saar. 1808. In gr. 8vo. 194 Bl., behalve Voorrede en Inhoud.Onder de meest vermaarde Mannen van Europa, die tegen het einde der 17de en bij den aanvang der 18de Eeuwe gebloeid hebben, verdient zeker de Aartsbisschop van Kamerijk, de Hoogeerwaardige fenelon, eene eerste plaats. Door zijnen Telemachus en andere geschriften van godsdienstigen of zedelijken inhoud verwierf hij zich in ons werelddeel eenen onsterfelijken naam; en nagenoeg een honderdtal jaren na 's Mans dood blijft nog de roem zijner treffelijke deugden in eene vereerende nagedachtenis over het graf en den laster zegepralen. Met ongeveinsde dankbaarheid ontvangen wij alzoo uit handen des Vertalers dit werkje van den Prelaat (getrokken uit diens Oeuvres Spirituelles, eene Verzameling, na den dood des waardigen Mans, door zijnen Neef, den Marquis de fenelon, uitgegeven) en achten het bijkans overbodig, den vromen arbeid van eenen Meester, wiens lof alomme gevestigd is, aan te prijzen of te beoordeelen. Niet minder verheugen wij ons, dat deze Godsdienstige Beschouwingen des Schrijvers van den Telemachus vergezeld gaan van eene Levensschetse, bij uitstek geschikt om al die kracht aan zijne leer en lessen bij te zetten, welke een stichtend voorbeeld in staat is in te boezemen. En het is hierom, dat wij, na de algemeene aanbeveling van het werkje zelve, ons bepalen tot de mededeeling van een beknopt verslag van 's Mans leven en lotgevallen, opgemaakt uit de straks genoemde schets. Op 6 Aug. 1651 werd françois de salignac de la motte fenelon uit een hoogadelijk geslachte geboren, | |
[pagina 2]
| |
en wel in de Provincie van Perigord, op het Kasteel der Marquizen van gedachten titel. Spoedig vertoonde zich in den Jongeling een uitmuntende aanleg. Hij bleef tot zijn 12de jaar onder het ouderlijk oog, werd toen naar de Hoogeschool te Cahors gezonden, en ging van daar, met kundigheden verrijkt, naar Parijs, alwaar hij, onderrigt genietende van de bekwaamste Meesters, voorts onder het opzigt leefde van zijnen Oom en tweeden Vader, den Marquis de fenelon. Hij had zich aan den Geestelijken stand toegewijd, en werd als prediker reeds in zijn 19de jaar bewonderd. Zijn Oom evenwel, het nadeel duchtende van dezen te vroegen lof zijns kweekelings, stuitte diens ijver tot rijperen ouderdom, en fenelon, gehoorzaam aan deszelfs raad, vermeerderde den voorraad zijner kundigheden in de eenzaamheid van een Klooster, en ontving alzoo het Ordekleed met zijn 24ste jaar. Ras viel hem eene Zending ten deel naar Saintonge tot het bekeeren der Protestanten, en daar men zich van zijne welsprekendheid veel beloofde, geboorte, opvoeding en het gerucht zijner bekwaamheden hem aanprees, zag hij zich aan het hoofd geplaatst dier Missionarissen. Uit hoofde nogtans van zijne afkeerigheid om steun te zoeken aan den gewapenden arm, maakte hij geene groote veroveringen voor zijne KerkGa naar voetnoot(*), en keerde weldra terug naar Parijs, waar hij, bij zijne aankomst zich ten hove vertoond hebbende, zich verders afgezonderd hield en in eenzaamheid bleef oefenen. Met zijne gods- | |
[pagina 3]
| |
dienstige begrippen en nederigheid van harte strookte het geenszins, dat hij de gunst der Grooten ging bedelen, of zich in voordeelige waardigheden zocht in te dringen. Hoe uitnemend en welbekend zijne uitstekende verdiensten waren, hij liet geheel aan den Koning der Koningen over, om te bepalen, hoe en wanneer Deze hem gebruiken wilde. Bij zulk eene kieschheid werd hij voorbijgegaan, toen het opengevallen Bisdom van Poitiers moest begeven worden. Intusschen wies zijne vermaardheid en roem door de uitgave van eenige LeerredenenGa naar voetnoot(*) en zijner Verhandelingen over de Geestelijke Welsprekendheid en het Priesterambt, en geraakte hij in kennis met den Bisschop van Meaux den Heere bossuet, wien het streelde, eenen zoo grooten en veelbelovenden geest aan zich ondergeschikt te zien. Omtrent dezen tijd verwierf fenelon almede eene meer wezenlijke hoogachting van den Hertog van beauvilliers, die ras tot ware en duurzame vriendschap aangroeide; en was het op diens aanzoek, dat hij een werkje schreef over de Opvoeding der MeisjesGa naar voetnoot(†), welk, onder begunstiging diens edelaardigen Staatsmans, de naaste aanleidende oorzaak geworden is tot zijne verhessing. | |
[pagina 4]
| |
Aan gezegden Hertog namelijk en Groot-Hofmeester was door Koning lodewijk den XIV het toezigt aanbevolen over de opvoeding van diens Kleinzoon, den Hertog van bourgondien, den vermoedelijken Opvolger des Franschen TroonsGa naar voetnoot(*); en meende hij in onzen fenelon den Man aan te treffen, die hem inzonderheid nuttig zijn konde en behulpzaam in gezegde taak. Op de ongevergde voordragt derhalve en belangelooze aanprijzing van dien toegenegen Vriend bij den Koning, liet deze zich gereedelijk overhalen ter benoeming van den waardigen fenelon tot Vorstelijken Leermeester; eene Renze, die algemeen, ook door bossuet, werd toegejuicht, en aan welke hij met medehulp der bekwaamste lieden uitnemend beantwoordde. Met genoegen lazen wij hier eene en andere proeve van zijne bekwaamheid in het vormen en bestnren van het jeugdige hart zijns Kweekelings. Te regt namelijk mag men van hem getuigen, dat hij, op het spoor van Mentor, den jongen Prins, als eenen anderen Telemachus, ter deugd en tot het Vorstelijk pnrper opleidde. Men weet immers, dat hij tot deszelfs onderwijs dezen zijnen hoofdarbeid, en ook zijne Gesprekken in het Rijk der Dooden, geschreven heeft en hem mededeelde, hoewel zij eerst daarna, en buiten toedoen des beroemden Schrijvers, in druk verschenen zijnGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 5]
| |
Alzoo geplaatst in hoogaanzienlijken stand, bleef nogtans fenelon in het midden der Hoflucht geheel onbesmet, en zocht hij geene vermeerdering zijner matige inkomsten. De Koning daarom, wien 's Mans belangelooze grootmoedigheid even weinig als zijne uitstekende verdienstenGa naar voetnoot(*) onbekend waren, vond zelve goed, hem eerst met de Abdij van St. Valori, en weinige maanden later met het Aartsbisdom van Kamerijk, waaraan de waardigheid van Prins des Rijks verbonden is, grootmoedig te beschenken; ja ruimde tevens de bedenkingen op, die de kieschheid van fenelon tegen laatstgedachte geestelijke bediening inbragt, wegens het vervullen van zijne dubbele verpligtingen, als Kerkvoogd in het Aartsbisdom en Voedsterheer ten Hove. Hij aanvaardde alzoo dit vereerend bewijs der Koninklijke gunste; maar, terwijl hij nu, strijdig met een aloud en nagenoeg vergeten Pauselijk verbod, een tweetal voordeelige en luisterrijke waardigheden der Kerke in zijn' persoon vereenigde, kon het, bij zijne strikte deugd en eerbied voor den H. Stoel, niet uitblijven, dat hij, ongevergd en zonder de minste voorwaarde, de Abdij van St. Valori aan den Koning weder opdroeg, en hare vervulling even belangeloos als grootmoedig van Hem verlangde. Dit ongemeen en waarlijk verheven gedrag van den nieuwen Prelaat baarde verwondering bij zijnen hoogen Begunstiger en Vrienden, doch wekte niet minder den nijd zijner Vijanden, wier afgunst noode konde verduwen, dat hij als Prins des Rijks hun boven het hoofd gesteld en vereerd werd. Nu, is het te vermoeden, schoot de haat zijne eerste wortelen, ook bij den listigen bossuet, die, schoon hij later uitkiemde en openlijk te voorschijn kwam, echter vanhier zijn voorname voedsel schijnt te hebben ingezogen. Ongelukkig helde fenelon, een Man van gezetten ernst en vroomheid, eenigzins in godsdien- | |
[pagina 6]
| |
stige gevoelens over naar het mystieke, en in kennis geraakt zijnde met de beroemde Mevr. de guion, (die thans uit het klooster, waarin zij door den laster verbannen was, door tusschenkomst van Mevr. de maintenon verlost werd) groeide zijne achting voor deze vervolgde Dame tot vriendschap op. Niet zonder reden werd Mevr. de guion wegens quietisterij, of het aankleven der beginselen van molinos, verdacht gehouden, en hare geschriften ten onderzoek overgegeven, onder andere van onzen Prelaat en van den Bisschop van Meaux, nog met hem levende in schijnbaar goede gezindheid. Fenelon, in dezen ééne lijn trekkende met Mevr. de maintenon, begunstigde en bepleitte hare zaak met alle gematigdheid, niet zonder aanstoot te geven aan den Bisschop van Chartres, van zulken aanhang ten Hove de zegepraal duchtende van eene leere, die bij hem als ketterij te boek stond. Deze, de Biechtvader van Mevr. de maintsnon, troonde haar af van de begunstiging der gevoelens van Mevr. de guion, die hij als hoogstgevaarlijk teekende; dan niet zoo ligt liet fenelon zich omzetten, en zijne standvastigheid miste niet, tegen hem en zijne Vriendin, beroofd van gezegden steun ten Hove, den laster aan te schennen. Het onderzoek kreeg dus eene andere houding, en werd een twistgeding tusschen de beide Prelaten over de reine liefde tot God. Door slinksche treken en veinzerije ondermijnde vast de looze en eerzuchtige bossuet zijnen benijden tegenstander, als nog in zijn opregt harte geen kwaad vermoedende, en zocht die Geestelijke met fenelon het opgenoemd geschil levendig te houden. Een werk van den Bisschop, waarin de gevoelens van Mevr. de guion grovelijk verdraaid werden, opende in het einde fenelon de oogen, en verpligtte dien waarheidlievenden Man tot het opstellen van een uitmuntend tegenschrift, onder den titel: Verklaringen van de grondstellingen der Heiligen betreffende het inwendige leven. De ontijdige uitgave dier Verdediginge van den Aartsbisschop, in zijn afwezen en tegen zijn herhaald verzoek, door schroomvalligheid zijner Vrienden, verhaast, alvorens het stuk van bossuet in het licht was, verbitterde dezen; en, hoe wél geschreven de Verhandeling was, ja fenelon aantoonde, dat zijne gevoelens met die der aloude Vaderen der Kerke instemden, staatkunde, tweedragt, huichelarij, bijgeloof, ongeloof, alles, met één woord, kwam | |
[pagina 7]
| |
tegen hem op, bragt hem in 's Konings ongunst, en rustte niet, aleer hij van het Hof naar zijn Aartsbisdom verbannen werd. Niet anders was er nu overig voor onzen Prelaat, dan zich, met voorkennis van den Koning, op de uitspraak van Rome en van het Opperhoofd der Kerke, in vol vertrouwen zijner onschuld, te beroepen. Daar woog eenen geruimen tijd de achtbaarheid en goede zaak van den Aartsbisschop tegen al den invloed op zijner Vijanden aan het Hof van Frankrijk; dan eindelijk veroordeelde de Paus het boek van fenelon, en verbood hij deszelfs lezingGa naar voetnoot(*). Met eene waarlijk ongemeene en den Roomschen Geestelijken betamende onderwerping verdroeg de vrome Man dit leed; bedaardelijk las hij het vonnis over zijnen letterarbeid in zijn eigen Bisdom voor, en vereerde hij de beslissende uitspraak van den H. Stoel ook in zijne gemeenzame brieven. Niet minder betoonde hij zich onder allen wederspoed een voorbeeldelijk Prelaat en Christen, in het naauwkeurig en stiptelijk waarnemen der pligten van zijnen Stand, en in de volijverige betrachting der beminnelijke deugden van weldadigheid, gastvrijheid, barmhartigheid en algemeene liefde; zoo dat hij zich, bij de uitbarsting des Successie-oorlogs, en gedurende deszelfs woede in de Nederlanden, hoogachting en een volkomen vertrouwen verwierf bij de Fransche en Geällieerde legers | |
[pagina 8]
| |
beidenGa naar voetnoot(*). Inmiddels droeg altoos de edelaardige fenelon, bij zijne aanhoudende toegenegenheid voor den Koning, de onverdiende ongunst van het Hof, en vooral de verwijdering van zijne Vrienden, met eene stille gelatenheid: en, wanneer de tijden een beter aanzien begonnen te verkrijgen, was het hem een uitnemend vermaak, van zijnen Kweekeling, den Hertog van bourgondien, verzekering te ontvangen van deszelfs voortdurende hoogachting en liefde, ja ook de briefwisseling, met hem te lang afgebroken, te mogen hervatten. Deze hield voortaan stand, tot het ontijdig en treurig assterven van den waardigen Daufijn, wiens dood, weldra gevolgd van dien zijner waardste Vrienden, de Hertogen van beauvilliers en van chevreuse, zijn leven op nieuw vergalde, door hem in zwaren rouw te dompelen. Ten laatste begon zijne deugd en opregtheid op het vooroordeel en den laster zijner vijanden te zegepralen, en scheen hij, de goede gezindheid des Konings herwinnende, op het punt van terug geroepen te worden ten HoveGa naar voetnoot(†). Dan eene koorts en hevige smarten, die hij met Christelijk geduld en zachtmoedigheid verduurde, sloopten, na zes dagen, zijn ligchaam; hij bezweek, in den jare 1715, en, ondanks zijnen hoogen Geestelijken Stand, geen geld, maar ook geene schulden nalatende. | |
[pagina 9]
| |
Bij al den lof, waarmede wij den Hoogeerwaardigen Prelaat door onzen Schrijver vereerd vonden, hebben wij, tot onze verwondering, geen enkel woord aangetroffen van zijn geschrift ten bewijze van Gods bestaan, tegen het einde zijns levens uitgegeven, ook in het Hollandsch vertaald, en ongetwijfeld een der beste Fransche opstellen over dat schoon en voor zijne penne zoe zeer berekend onderwerp. |
|