Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 657]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Gelijkenissen van Jezus: of Zedelijke Verhalen uit den Bijbel. Door R.C. Gittermann, Predikant te Resterhave. Uit het Hoogduitsch vertaald. IIde Stuk. Te Groningen, bij J. Oomkens. In gr. 8vo. 224 Bl.Schrijver en Vertaler van dit stichtelijk boek blijven, in dit tweede Stuk, aan zichzelven gelijkGa naar voetnoot(*). Beiden hebben zelfs getracht, door onderscheidene bijvoegsels, het nuttig gebruik van hetzelve nog eenigzins te vermeerderen. Acht Gelijkenissen, of Zedelijke Verhalen, maken den inhoud uit. (1). De waardij en het gebruik van den rijkdom, of de listige Rentmeester, (Luk. XVI:1-13.) (2). Wereldsgezindheid, of de ondankbare gasten, (Luk. XIV:16-24.) (3). Vlijt en werkeloosheid, of de Prins en zijne dienaars, (Luk. XIX:12-27.) (4). Regtvaardigheid en goedheid, of de eigenaar van den wijngaard en zijne arbeiders, (Matth. XX:1-16.) (5). Het woord Gods onder de menschen, of de Zaaijer, (Luk. VIII:4-15.) (6). De noodiging tot het Christendom, of het Gastmaal enz. (Matth. XXII:1-14.) (7). Gierigheid en angstvallige zorgen enz., of de hebzuchtige Landman, (Luk. XII:13-34.) (8). Joannes en Jezus onder hunne tijdgenooten, of de Vader en zijne beide Zonen enz. (Matth. XXI:23-46.) Tot eene proeve van de oordeelkundige oplettendheid, waarmede ook de moeijelijkste daarin voorkomende gezegden behandeld zijn, en tevens van de wijze van uitbreiding en opheldering der Evangelische Verhalen, willen wij de verklaring van eene der zwaarste | |
[pagina 658]
| |
plaatsen van het N.T., in de eerste Gelijkenis voorkomende, (Luk. XVI:9), onzen Lezeren mededeelen. ‘Zoekt op zulk eene wijze,’ voegde er Jezus bij, ‘zoekt in die dagen, wanneer gij in welstand zijt, de aardsche goederen, welke de onregtvaardige mammon (Afgod des Rijkdoms) u toewerpt, ten beste van uwe evennaasten aan te leggen, en u daar mede vrienden te maken. Even als de bedriegelijke Rentmeester bij het oneerlijk gewin, dat hij den huurlieden van zijnen Heer in de hand speelde, het listig oogmerk had, om eens van hun als vriend aangenomen en verzorgd te worden, zoo moet gij u ook [hoewel geenszins, gelijk hij, door onregtvaardige middelen, maar alleenlijk langs betamelijke wegen] in tijds daar op naarstig toeleggen, om, door eene edelmoedige milddadigheid jegens uwe gebreklijdende natuurgenooten, u dat bezaligend geluk te verwerven, dat gij eens met blijdschap ontvangen en verwelkomd wordt in de hemelsche woningen der godvruchtigen. Dan zult gij den rijkdom, wiens bloot bezit u nimmer een wezenlijk, een duurzaam heil verschassen kan, dewijl hij op zichzelven geene waarde heeft, maar dan eerst verkrijgt, wanneer hij als een middel tot goede, weldadige einden wordt aangewend, op eene wijze gebruiken, waardoor gij beantwoordt aan de menschlievende inzigten van den uitdeeler aller goede gaven, die u daar mede, boven velen, begunstigd heeft. Gij zult dan uwe krachten en uw vermogen toewijden aan het welzijn van anderen, en, wanneer gij dus in de behartiging van de gelukzaligheid van anderen tevens uwe eigene zoekt te bevorderen, gewisselijk eens in den hemel, het vaderland der hoogste, edelste, algemeenste, eeuwige liefde, waar alles door de liefde zalig is, met vreugde binnen gelaten, en door uwe teederminnende vrienden vol van erkentenis en dankgevoel omhelsd worden.’ De gegevene uitlegging wordt, door eene achteraan gevoegde ophelderende aanmerking, zeer aannemelijk gemaakt. |
|