zijnde, scheidden zij uit met roeijen, en booden, al roepende en onder het maaken van teekens, den Spanjaarden kokosnooten aan. Het fregat gijde de zeilen en hees de Spaansche Vlag op. Naardien dit bedrijf den Eilanderen eenigen schrik aanjoeg, wierdt de Spaansche Vlag gestreeken, en een witte opgeheesen, terwijl men tevens de praauwen toeriep en wenkte om nader te komen. Zij kwamen het fregat aan boord, en de Eilanders gaven aan de Spanjaards kokosnooten, zonder daarvoor iets terug te vraagen, doch zonder dat ook een van allen wilde overkomen. Thans gaf hun de manschap van het fregat oude messen, ijzeren ringen, lappen rood laken; en deeze weldaadigheid veroorzaakte zulk eene leevendige blijdschap en dankbaarheid onder de goede lieden, dat zij straks hunne praauwen ontlaadden, om aan de Spanjaards geschenken te doen; hunne netten, vischhoeken, fuiken, hunne vaten van kokosnooten, die hun tot drinknappen dienden, hunne zeer groote hoeden van bladeren van den palmboom, alles was in een oogenblik aan boord van het fregat, en de Eilanders wilden op het laatst zich van de eenige klederen ontdoen, welke zij om den middel droegen, om daarmede aan hunne weldoeners hunne dankbaarheid te betuigen. Nog al waren zij over zichzelve niet voldaan, en beduidden den Spanjaarden, dat zij zich na hun Eiland wilden begeeven, om van daar nieuwe geschenken te haalen, verzoekende om hen af te wagten.
Deeze Indiaanen zijn groot en welgemaakt, kloek en vlug. Zij zijn olijfkleurig, hebben platte neuzen, zwart en kroes, doch vrij lang hair. In elke praauw zat een eerwaardig grijsaard, naakt gelijk de anderen, en die hun opperhoofd scheen te zijn. Iet zonderlings was het, dat deeze beide grijsaards blank waren en een arendsneus hadden. De Kapitein monteverde voegt er nevens, dat deeze Eilanders in gelaatstrekken en honding veel gelijkheids hadden met de Indiaanen van de S. Barthelemi-eilanden, en die van Cafa en Abictai, welke dezelfde Kapitein in den jaare 1800 aandeedt.