| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.
Bedenkingen over de oorzaaken van het toe- en afneemen des rijkdoms.
(Ontleend uit de Principes d'OEconomie Politique. Eene Prijsverhandeling van n.f. canard, Hoogleeraar in de Wiskunde op de Centraal-School van Moulins, met den Prijs bekroond door het Nationaal Instituut van Frankrijk, als het beste Stuk over de Politieke OEconomie.)
Rijkdom is de opeenhooping van dat gedeelte des overschots van arbeid, welk men van de verteering heeft afgetrokken, en waaruit de eigendom, van welke benaaming ook, den oorsprong ontleent. Rijkdom is, derhalven, het overschot des arbeids, boven 't geen de algemeene verteering vordert. Om te ontdekken hoe verre die meerderheid des arbeids mag worden uitgestrekt, en met welke gevolgen dezelve gepaard gaat, is het noodig te onderzoeken, welke beweegredenen oorspronglijk de menschen tot arbeid en verteering aanzetten.
Menschen, die de middelen verkreegen hebben om aan de noodwendigheden des dierlijken leevens te voldoen, en nog blijven werken, vinden zich daartoe aangespoord door het uitzigt om daardoor Rijkdom of Aanzien te verwerven. Het is blijkbaar, dat hij, die arbeidt om Aanzien te verkrijgen, zich door den prikkel des hoogmoeds vindt aangedreeven: dan het komt er hier op aan, om het heerschend beginzel en de eindelijke uitzigten te ontdekken van den werkzaamen man, die zijn vlijtbetoon aanwendt om Rijkdommen te verzamelen.
Het is alleen door de ontvouwing van de natuur des genots, welk de Rijkdommen verschaffen, dat wij tot het waare beginzel kunnen opklimmen, 't welk het verlangen wekt om middelen en een onafhanglijken staat te verkrijgen. - Alle de genietingen, welke niet gerangschikt
| |
| |
kunnen worden onder de leevensnoodwendigheden, worden begreepen in het algemeene denkbeeld van Weelde, en mogen in twee onderscheidene takken verdeeld worden. Vooreerst die van genietingen in 't algemeen, welke niet noodwendig uit behoeften den oorsprong ontleenen, maar alleen eene uitbreiding van dezelve schijnen uit te maaken, die ten voorwerpe hebben het voldoen onzer lusten, door ons eene verscheidenheid van aangenaame aandoeningen te verschaffen. Deeze klasse mag zeer eigenaartig de klasse van zinnelijke weelde genaamd worden; en de andere klasse, daaraan zeer naauw verbonden, en dikwijls met de eerste verward, zoekt alleen te schitteren en te praalen. Deeze soort van weelde, veel uitgestrekter dan de andere, strekt zich aan de eene zijde uit tot de noodwendigheden van den behoeftigen man; in elken anderen rang der maatschappije is dezelve de handlangster en gezellinne van zinnelijke weelde, en de rijke man staat geheel onder dien invloed. - Wat is de oorzaak, dat men een zo hoogen prijs besteedt voor zeldzaame juweelen en diamanten, in welker aandoen de Rijkdom zo veel stelt? Is het omdat zij aangenaam ons oog streelen, door de schoonheid van derzelver schitterenden luister? Neen; dit schraal genot staat niet in verband met derzelver waarde; het is alleen omdat ze de eigenschap bezitten, om den Rijkdom der persoonen, die dezelve draagen, in eene andere gedaante te doen voorkomen. Met elk voorwerp van weelde is het in dier voege gelegen; hoe genoegelijk dezelve mogen weezen als voorwerpen van zinnelijke voldoening, zulks is niets, in vergelijking van het vermaak, 't geen zij verschaffen, uit vertoonmaaking herkomstig. Alle de fieraaden, welke de kamers eens rijken mans oppronken, de verguldzels, de beeldhouwwerken, welke de kunst met zo veel smaaks ten toone spreidt ter verlustiging van het oog, zijn alleen zo veele tovercharacters, die allerwegen het opschrift te leezen geeven: Bewonder mijnen Rijkdom! Bewonder mijn goed Geluk! -
In alle klassen heeft de weelde van vertoonmaaking deeze woorden te leezen gegeeven op elk stuk, 't welk dient tot gemak en verfraaijing des leevens. Deeze weelde siert met een smal stukje kant de muts van des landmans dogter, en geeft aan elk gedeelte der kleedinge kleuren en sieraaden, vreemd van de oorspronglijke behoefte. Met één woord, indien wij uitmonsteren die zwakke of bedorvene schepzels, die van
| |
| |
bedelen leeven, zullen wij bevinden, dat hetgeen de eigendom uitmaakt van de behoeftigsten onder de arbeidslieden, over 't algemeen, eenige trekken heeft van dit opschrift: Ik ook ben rijk genoeg om iets te bezitten, 't geen ik niet volstrekt noodig heb om te leeven.
De weelde van vertoonmaaking heerscht over de zinnelijke weelde van den Rijken, en zet aan tot schitterende uitgaven: zelfs die voorwerpen, welke, uit derzelver aart, alleen de zinnen schijnen te streelen, worden, op hunne beurt, middelen van kostbaare verkwisting. Neem, bij voorbeeld, een rijklijken en pragtigen maaltijd, door een man van middelen gegeeven; neem in uwe verbeelding alles weg, wat alleen dient om u het denkbeeld in te boezemen van de rijkheid des onthaalers, en laat niets op tafel, dan 't geen verordend is om de zinnen van dien man te streelen: wat zou er overblijven? Laat ons een algemeenen oogslag werpen op de kosten, welke de menschen maaken, naa dat hunne gewoone behoeften voldaan zijn; en wij zullen zien, dat zij allen gedreeven worden door eene begeerte om zich als Rijken voor te doen: derhalven is het groot beweegmiddel, 't geen de menschen tot het verkrijgen van Rijkdom aanzet, de begeerte om hunne bezittingen ten toon te spreiden.
De vraag valt nu: wat is de grondslag van deeze sterke begeerte om zich als rijk voor te doen? Ik zal tragten hiervan rede te geeven. Agtervolgens den welgeregelden loop der dingen, veronderstelt men een man rijk te weezen, naar gelange van de diensten, welke hij aan de maatschappij gedaan heeft, en de mindere eischen, welke hij te maaken heeft op derzelver hulpe: uit dit oogpunt beschouwd, is zijn Rijkdom eene soort van proeve, of levert althans een vermoeden op van zijn verstand, van zijne werkzaamheid, het te raade houden zijner middelen, enz. Heeft hij zijn fortuin zelve gemaakt, of ontleent hij zijne middelen van zijne voorouderen, dit laatste veronderstelt die eigenste hoedanigheden in zijne voorouderen, welker luister op derzelver naakomelingen afkaatst. Daarenboven is, in het laatste geval, Rijkdom een teken van eene meer beschaafde opvoeding; van een grooter afkeer om eenige dier bestraffenswaardige daaden te bedrijven, waartoe de armoede somtijds aanport; van eene meerdere geschiktheid en bekwaamheid om posten te bekleeden, die vertrouwen en onbaatzug- | |
| |
tigheid vorderen: in 't kort, wat ook de oorzaak moge zijn, het is openbaar, dat de menschen altoos genegen en gereed geweest zijn, om aan de bezitters van Rijkdommen een ontzag en agting toe te draagen, geëvenredigd aan den Rijkdom, dien men veronderstelt dat zij bezitten. Hieruit is blijkbaar, dat door deeze bedenking het najaagen van Rijkdom eene der hoofdbejaagingen des menschdoms wordt.
Bij voorbeeld, een Koopman, die tonnen schats bezit, heeft alle die middelen niet noodig, om alle zinnelijke geneugten te smaaken, waarop de menschen zo zeer gesteld zijn. Dit is het voorwerp zijner wenschen niet: hij ziet andere kooplieden rijker dan hij; hij wenscht hun te overtreffen, en stelt, ter winstdoeninge, alle zijne bekwaamheden te werk: dit zelfde grijpt ook bij anderen plaats. De geestdrift of het verlangen om anderen voorbij te streeven, is het eerste beweegrad tot al dien opeengestapelden arbeid, welken de mensch, in den beschaafden staat der zamenleevinge, aan de behoeften zijns natuurlijken bestaans heeft toegevoegd. De mensch in den natuurstaat voelt dien prikkel tot werkzaamheid en inspanning zijner vermogens niet: hij werkt alleen om de behoeften der dierlijke natuure te voldoen, en brengt het overige van den tijd in eenen staat van werkeloosheid door.
Gemelde algemeene naijver is verdeeld in twee takken; in naijver van arbeid, en naijver van verteering. De eerste is het werkend beginzel van allen, die tot nog toe geen deel erlangen van opgehoopte vrugten huns arbeids; zij tragten elkander voorbij te streeven in werkzaamheid, bekwaamheid, te raade houding van het gewonnene, en elke andere hoedanigheid, welke strekt om den voorraad van bezittingen te vermeerderen. De tweede is een natuurlijk gevolg van den eersten. De mensch wendt zijne vlijt en spaarzaamheid aan, met de hoope, om, in eenig toekomend tijdperk, genot daarvan te trekken. De grootheid, het aanzien, aan Rijkdom verknogt, is zijn voornaamste drijfveer; verteering, derhalven, is het slot des arbeids. De mensch komt (over 't algemeen gesproken) vroeger of laater tot dit toppunt zijner werkzaamheden, en op dat tijdperk is de naijver van verteering de heerschende drift. Elk tragt, in gevolge van de natuurlijke aandrift om zijne mededingers voorbij te streeven, het treffendst en in 't oog
| |
| |
loopendst vertoon van zijnen Rijkdom te maaken, om daardoor een grooter aandeel van die belangrijkheid te verkrijgen, welke de bestendige medgezellinne is van groote middelen.
De naijver in vlijtbetoon heeft verscheide trappen, en is altoos geëvenredigd aan die kragt of bekwaamheid, in den mensch huisvestende, welke men geestkragt noemt. Het is die hoedanigheid, welke de natuurlijke bekwaamheden der menschen verhoogt; het is de kiem van moed in den krijgsman, van vernuft in den kunstenaar en letteroefenaar, van braafheid in regenten, en van werkzaamheid bij de vlijtigen in alle standen. De Volken, die zich meest onderscheiden hebben door den glans hunner krijgsverrigtingen, zijn dezelfde, die het voordeeligst uitstaken in het aankweeken van kunsten, weetenschappen, koophandel, wanneer derzelver geestkragt in die onderscheidene rigtingen werkzaam was. - Ik zal, voor tegenwoordig, niet onderzoeken, of het meer ten voordeele van een Volk strekke, die geestkragt aan te wenden in het voeren van de wapenen, dan in den koophandel en het kweeken der fraaije kunsten en weetenschappen. Zulk een onderzoek is vreemd van mijn oogmerk in deezen. Ik beschouw thans de menschen uit het oogpunt van derzelver onaflaatende aanwending en herhaaling van den arbeid: ik zal de onderscheidene tijdperken naagaan, welke elkander opvolgen in de verschillende onderverdeelingen van vlijtbetoon.
De werkzaamheid des vlijtigen is de éénige oorzaak niet van de opeenstapeling van Rijkdommen; omdat, wanneer het verlangen na het bezit der voorwerpen, op welke hij gesteld is, in een bestendig evenwigt blijft met zijne werkzaamheid, hij dezelfde blijft, zonder eenige standsverbetering; en indien de menschen, van den beginne des maatschaplijken leevens af, geregeld de gansche opbrengst van hunnen arbeid verteerd hadden, dan zou het onmogelijk geweest zijn, eenige opeenhooping van Rijkdommen daar te stellen. Het is, derhalven, het beginzel van te raade houding of huishoudkunde, 't welk, door het overschot des arbeids op te leggen, de onderscheidene soorten van eigendom geschaapen en vermeerderd heeft, en den grondslag gelegd van Rijkdom; en is, om dezelfde reden, de voortbrengende oorzaak geweest van de trapswijze vordering des menschdoms.
| |
| |
Want, wanneer wij in onze gedagten afzonderen alles, wat de mensch verkreegen heeft geduurende de tijdperken der beschaaving, en het voortbrengzel van het overschot des arbeids, opeengehoopt door herhaalde vlijtbetooningen en bespaaringen, wat zal er dan overblijven dan de mensch in den woesten staat, omringd door de onbewerkte en ruwe voortbrengzelen der natuure?
Veronderstellen wij eens een werkzaam Volk vol geestkragt, overgevoerd op een onbebouwden grond, waar elke bron van eigendom, als 't ware, moet daargesteld en geopend worden. Die stand der dingen drijft de gelukzoekers tot arbeid en spaarzaamheid, als de éénige middelen om vasten eigendom in dat land te verkrijgen. Naardemaal het ontginnen van landen, en het aanleggen van dezelve tot vrugtgeeving, in zulk een' staat der dingen, het natuurlijkst, heilzaamst en gemaklijkst plan is, zal de Landbouw de eerste zaak zijn, welke men ter hand neemt; en de staage opeenvolging van nieuw ontgonne landen zal de bevolking bevorderen, die geenen hinderpaal ontmoet. De eenvoudige kunsten, aan den landbouw verbonden, verspreiden zich met gelijke gemaklijkheid over geheel het land. In deezer voege grijpt er een aanwas en onderverdeeling van inkomen plaats: het geld, in omloop gebragt, en de werkzaamheid leevendig houdende, moet eigenaartig schaars worden; gaande door zulk eene menigte van kanaalen, die zich aan alle kanten openen, en welker vermeerdering den eisch van geld doet toeneemen. De rente der gelden wordt zeer zwaar, en papierengeld moet daargesteld en vermeerderd worden, om den omloop te bevorderen en de plaats van kostbaare metaalen te bekleeden. Alle andere soort van eigendom zal tot de hoogte van het geld in evenredigheid staan, en een voordeel opleveren, geëvenredigd aan de hoofdsom, tot het voortbrengen aangewend. - In zodanig een land zal de groote winst, verbonden aan alle soorten van bezigheid en vlijtbetoon, strekken om dezelve te vermenigvuldigen, en er zal, uit dien hoofde, eene sterke mededinging zijn in het voortzetten van werkzaamheid, en bovenal de daar eigenaartige. Aan den anderen kant zal de werkzaamheid der weelde weinig te beduiden hebben, met de andere vergeleeken. Bij dit toeneemend verondersteld Volk is dit het natuurlijk beloop der dingen.
| |
| |
Vergelijken wij 't zelve met Volken, verder gevorderd in kunsten en koophandel, zal men het een arm Volk vinden, waar alles op een' minderen prijs staat. De goedkoopheid van het land en de grootheid van het voordeel, daar te behaalen, zal veele vermogende lieden aanzetten, om daar hun geld te beleggen, en deel te neemen in de ontwerpen van manufactuuren en koophandel. In deezen toestand zal de schaarschheid van goud en zilver eene invloeijing van deeze metaalen hervoortbrengen, en de laagere prijs van elke leevensnoodwendigheid den uitvoer van het bewerkte veroorzaaken, en dus eene vermeerdering van geld daar te lande. De toepassing van dit beginzel kan men opmaaken uit den aanwas van werkzaamheid en rijkdom in Noord-America en Holland, en van elk land, 't welk in den aanvange arm was, en allengskens tot een toppunt van welvaart en rijkdom opsteeg.
Het is blijkbaar, dat de Rijkdom eens Volks niet kan toeneemen, indien de leden dier maatschappije niet worden aangeprikkeld door onderlingen naijver, om elkander in vlijtbetoon en het wel te raade houden der middelen te overtreffen; en hieruit volgt, dat die naijver in werkzaamheid het beginzel is van den toeneemenden Rijkdom eens Volks. De landbouw heeft den grondslag gelegd van de verbetering, en den aanwas des rijkdoms eener Natie, en de kunsten van de eerste noodzaaklijkheid ontmoeten aanmoediging door de toeneemende volkrijkheid: deeze voortgang wordt verder ondersteund door de manufactuuren, koophandel en fraaije kunsten. Van den koophandel ontleent de Volkplanting jaarlijks eene balans van handel, geëvenredigd aan de werkzaamheid en wel aangelegde bezuiniging; en deeze balans met andere Volken moet in 't einde in gelde voldaan worden, en hieruit volgt een invoer van geld in 't land.
Intusschen zal het schielijk toeneemen des Rijkdoms niet strekken, om het geld, daar in omloop, te verhoogen: want zo lang een Volk werkzaam, vlijtig en zuinig blijft, zo lang naijver in arbeid heerscht, zal de prijs der dingen niet klimmen door den invoer van geld; dewijl de ingezetenen, in derzelver hoedanigheid als koopers, geen prijs zullen betaalen, welke den invoer van de waaren, welke zij uitleveren, van de koopmarkten van Europa of elders uitsluit. De koop- | |
| |
prijs der waaren moet, derhalven, de slagboom zijn, welke den prijs van allen arbeid bepaalt, en, bij wederwerking, de prijs van den voorraad, die den vlijtigen werkman in alle takken van handel voedt. Waaruit volgt, dat de vermeerdering van kapitaal geen onmiddelijken invloed zal hebben om den prijs des gelds te verhoogen. Het overschot moet, derhalven, aangelegd worden om nieuwe bronnen van geldwinst te openen, of de oude te verbeteren. In zulk een stand der dingen is het openbaar, dat de opeenhooping van kapitaal, en de mededinging van vermogende lieden, de rente des gelds zal verlaagen. Op deeze wijze voerde Holland, in vroegeren dage, den koophandel de wijde wereld door, en dreef denzelven op een gemaklijker en voordeeliger voet dan eenige Zeemogenheid: de rente beliep ten dien tijde aldaar niet meer dan twee ten honderd.
Indien rijke lieden het even gemaklijk vonden, hun geld in andere plaatzen, zo wel als in hun eigen land, uit te zetten, of indien zij hunnen eigendom, tot vermeerdering hunner inkomsten, met zo veel gemak elders konden besteeden als op plaatzen meer binnen hun bereik, zou deeze overvloed van schatten den weg vinden na alle plaatzen, waar die hoeveelheid minder is. Maar de omstandigheden gedoogen op verre na altoos niet, dit te bewerkstelligen. Het volkomen vertrouwen, 't welk geldschieters vorderen, doet het bezwaarlijk en gevaarlijk worden, te treeden in zodanige bespiegelingen; en het zelfde wantrouwen is blijkbaar in elke onderneeming, die of roerende of vaste goederen betreft. Wanneer iemand zijn geld belegt in het aankoopen of verbeteren van eene bezitting, ter plaatze waar hij woont, heeft hij alle middelen bij de hand, welke hem in staat stellen om er de grootste winst van te trekken: deeze gemaklijkheid vermindert naar gelange van de afgelegenheid des voorwerps; en wanneer het in een vreemd land gelegen is, vermeerdert de zwaarigheid om de waarde weder te krijgen, en deeze wordt zomwijlen onoverkomelijk. - Een Engelschman, bij voorbeeld, die in Londen woont, zal weinig aanprikkeling gevoelen om landerijen in Zweeden of Rusland te koopen: de bezwaarlijkheid om zijne renten te bekomen, weegt alle
| |
| |
voordeelen op, welke hem anderzins zouden mogen verlokken, om liever zijn geld aldaar dan in Londen te beleggen. De overschietende kapitaalen moeten, gevolgelijk, bij voorkeuze belegd worden in die soort van eigendommen, welke men in eigen land vindt.
Naar maate, egter, zich het geld opeenhoopt, en de mededinging van geldzakken toeneemt, moet het geld eene andere rigting zoeken, in de uitvinding van nieuwe manufactuuren, in de uitbreiding van verscheide handeltakken. Een Volk legt zich, in die omstandigheden, toe op buitenlandschen handel met de afgelegenste Volken, en waagt het geld in hachlijke koopbespiegelingen. De overvloed van geld lokt zeevaarenden en werklieden van overal: een Volk neemt zeer toe in rijkdom en aantal van inwoonderen, en breidt den koophandel allerwegen uit. Zodanig is, in deezen laatsten tijd, de gesteltenis van Engeland geweest. De nieuwe hoofdsom, welke de balans des handels elk jaar oplevert, wordt besteed in het scheppen van nieuwe bronnen tot vlijtbetoon, in het opspeuren van nieuwe handelkanaalen, in het aanleggen van volkplantingen, en het uitbreiden van de poogingen der onvermoeide vlijt over geheel den aardbodem.
Intusschen, is het Moederland, of het middelpunt van eenen Staat, zo rijk en uitgebreid, desgelijks de plaats, waar het geld in den grootsten overvloed gevonden wordt, en nog steeds toeneemt, door de staag voordeelige balans des handels; het is, daarenboven, de plaats, waar elk voorwerp van geldbelegging daartoe greetigen aantreft. - Ik moet mij wederom op Engeland beroepen, als een voorbeeld in dit geval opleverende. 't Is dit land, 't welk den landbouw tot den hoogsten trap van volmaaktheid heeft opgevoerd, waar de manufactuuren boven alle uitsteeken, en alle aanmoediging tot verbetering en volmaaking ontmoeten. De Engelschen, hebzugtig en vlijtig van aart, worden steeds door den prikkel van naijver ten arbeid aangespoord; veelen der zeer rijkbemiddelden in dat land vertoonen hunne grootheid en aanzien niet, door eene menigte persoonen in hunnen trein te houden, of de weelde en verkwisting ten hoogsten toppunte te voeren; maar door een groot aantal menschen aan handwerktuiglijke bezigheden te stellen, en hunne aandagt te vestigen op alles, wat strekken kan, om eenigen tak van vlijtbetoon, wel- | |
| |
ken ook, te doen bloeijen. - Soortgelijk een geest heerscht in Holland, en mag onder de oorzaaken van deszelfs rijkdom gerekend worden.
(Het vervolg en slot hiernaa.) |
|