Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 429]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Leerreden van James Foster, DD., strekkende om te toonen, dat de tijd, wanneer de leer des christendoms bekend gemaakt werd, uit hoofde van den Staat en de omstandigheden der wereld, de geschiktste was.(Vervolg en slot van bl. 420.)
Wanneer de waarschijnlijk dienstigste middelen, om eene geheele of zeer uitgebreide Hervorming te wege te brengen, onvoldoende bevonden waren, was het de groote zaak, hoe een algemeen verderf te voorkomen, en de uiterste voorzorge te gebruiken, door eene inrigting, geschikt naar de omstandigheden des Volks en diens bekrompene bevattingen, en de gemeenschap van hetzelve met de Afgodendienaaren te weeren, opdat ten minsten één Volk op den aardbodem van die algemeene besmetting bevrijd bleeve; een Volk, van 't welk eerlang het licht na buiten zou afstraalen, om deels op te klaaren de dikke duisternis, welke het verstandig deel der Scheppinge overdekte; van 't welk Godlijke ontdekkingen en juiste beginzels van Godsdienst zich bij trappen zouden verspreiden, tot dat de toestand der wereld rijp was voor eene algemeene Openbaaring, om het Menschdom terug te brengen tot de paden van deugd en geluk. En dit is het punt, waarop de geheele gehoudene handelwijze der Godlijke Voorzienigheid uitloopt. In den loop der menschlijke zaaken waren de dingen derwijze geschikt, dat de Openbaaringen, aan abraham, diens Huis en Naakomelingschap gedaan, ook ten voordeele konden strekken van de Heidenen, en een weg ter | |
[pagina 430]
| |
algemeene Hervorming openen. - Want door de gevanglijke wegvoeringen en verspreidingen der Jooden, door derzelver verstrooijing onder vreemde Volken, valt eigenaartig te besluiten, dat die vreemde Volken eenig algemeen begrip van der Jooden Godsdienst moeten bekomen hebben. 'Er heerscht bij de Menschen in 't algemeen een geest van nieuwsgierigheid, welke hun aanzet om onderzoek te doen op de gewoonten, de geaartheden, de godsdienstbegrippen en plegtigheden van andere Landen; bovenal kan niemand, die de menschlijke natuur kent, nalaaten zich te verbeelden, dat zodanige onderzoekingen plaats zullen vinden, wanneer een vreemd Volk bij een ander verblijf houdt. Het Gemeen is 'er op gesteld om over zulke onderwerpen te spreeken; het aast op nieuwigheden: het verstandiger Volksgedeelte bemoeit 'er zich mede, om onderrigt en uitbreiding van kennisse te bekomen. 'Er valt, derhalven, naauwlijks aan te twijfelen, of eenige kennis van den waaren god moet medegedeeld, en betere beginzels van Deugd verspreid weezen bij de in 't duister zittende en bijgeloovige Heidenen; inzonderheid, daar 'er zich alle reden opdoet om te gelooven, dat veelen der gevanglijk weggevoerde Jooden ijverden voor hunnen Godsdienst en de eer des gods van Israël, tragtende diens Oppermagt in een zo sterk licht te zetten, als berekend was, om eerlijke onderzoekers, wier verstand en hart niet bedorven was door bijgeloof en ondeugd, te overtuigen. In de daad, wanneer wij gadeslaan de heillooze vooroordeelen, waarmede de meesten behebd zijn omtrent den Godsdienst van hun Geboorteland, en waarin zij opgekweekt zijn, zullen wij niet wel kunnen veronderstellen, dat het getal der Bekeerelingen zeer groot geweest hebbe; doch, aan den anderen kant, is het volstrekt ongelooflijk, dat de weezenlijke waarheden van den Natuurlijken Godsdienst, die alle eenvoudig, en zekere gevolgtrekkingen des gezonden Verstands zijn, geen aanmerkelijk aantal van Bekeerelingen zullen gemaakt hebben, als zij wel voorgesteld en opregt onderzogt werden. - Men neeme daarbij in overweeging, dat de gevanglijke wegvoeringen der Jooden veelvuldig, en dat zij, eeuwen vóór 's Heilands komst in de wereld, bekend waren in de grootste Rijken des Aardbodems: aan de Babijloniers, de Grieken en de Romeinen; waardoor de hoogst nutte beginzels, die den weg | |
[pagina 431]
| |
baanden tot het omhelzen des Christendoms, eene meer algemeene verspreiding bekomen hadden. Dan 'er greep eene andere allergewigtlgste gebeurtenis plaats, welke met de reeds vermelde zamenliep, en niet alleen diende om goede algemeene grondbeginzels van Godsdienst te verspreiden, maar eenig denkbeeld te geeven van de Voorzeggingen, in de Schriften des Ouden Verbonds begreepen; en dit was de Overzetting dier Boeken in de Grieksche taal, op bevel van ptolomeus philadelphus, Koning van Egypte, om bewaard te worden in de Koninglijke Boekerij te Alexandria. Door het gebruiken dier Vertaalinge, waartoe veelen ongetwijfeld bewoogen werden, daar dezelve vervaardigd was op last van een zo groot Vorst, van een Boek, 't welk berigt gaf van de Geschiedenis en Godsdienstleere van een zo vreemd Volk als de Jooden, konden mannen van geleerdheid en kloek verstand die kennis in eene veel voller en beter maate bekomen, dan met mogelijkheid kon verspreid weezen onder het Gemeen, door deswegen onderling te redenwisselen. - Wat ik hier bijbreng, is geene loutere gissing, maar heeft alle tekens van waarheid, welke wij met reden kunnen verlangen; de uitslag staat 'er borg voor; Heidensche Geschiedschrijvers staaven het; naamlijk, ‘dat, omtrent den tijd van christus komst, door geheel het Oosten eene verwagting heerschte, dat 'er een groot Vorst in Judea zou opstaan.’ Onlochenbaar is het, dat het voorbereidend plan tot rijpheid en volkomenheid gebragt was. - In die Volheid des Tijds heeft god zijnen Zoon gezonden. Vergunt mij hier nevens te voegen, dat de Wijsbegeerte haare uiterste poogingen hadt aangewend, om de wereld te beschaaven en de zeden der menschen te verfraaijen. In een staat van ruwheid en beestlijke onbeschoftheid heerscht over 't algemeen eene onoplettenheid omtrent alle nieuwe ontdekkingen. Bijgeloof, op domheid geënt, is altoos onleerzaam en wederbarstig; of anders gaat zulk een staat van beschreienswaardige duisterheid vergezeld van eene logge lusteloosheid, zonder eenige zugt tot vermeerdering van kundigheden. De Christenheid zou, derhalven, in zulke ongunstige tijden als deeze, naauwlijks kans gehad hebben dat men 'er een aandagtig oor aan leende; dan dezelve hadt beter kans om bescheidenheid aan te treffen, en | |
[pagina 432]
| |
dat haar regt zou wedervaaren, in tijden dat Beschaafdheid heerschte. En deeze, moet men erkennen, hadt de Wijsbegeerte in eene groote maate ingevoerd, doch geene hervorming voortgebragt in eenig belangrijk stuk van den Godsdienst. Daarenboven was de weetgierigheid opgewekt, en een geest van onderzoek algemeener geworden; en daar te gader hiermede juister begrippen van Zedeleere verspreid waren, deedt 'er zich een goede grond op om te verwagten, dat zulk een Godsdienst, als de Christlijke, te minder tegenkantings zou ontmoeten, dewijl deeze de Zedekunde op den egten grondslag doet rusten en ten hoogsten toppunte opvoert. In deezer voege heb ik, in 't breede, getoond, dat op den tijd, door de oneindige wijsheid van god bepaald, om zich aan de Heidensche wereld te ontdekken, zo wel als aan de Jooden, het Menschdom over 't algemeen beter voorbereid was tot het aanneemen der Euangelieleere, dan in vroegere Eeuwen. Ik heb dit stuk ten hoofdonderwerp mijner Leerreden genomen, dewijl 'er geene omstandigheid van meer belangs is: want de voortgang der Waarheid, in zommige Eeuwen en bij zommige Volken meer dan elders, heeft altoos afgehangen van een zamenloop veeler daartoe opleidende oorzaaken, en wel bijzonder van een voorloopig omhelzen eeniger regte en gezonde Beginzelen, voorafgaande verzagtingen des Vooroordeels, en den aanwas der Beschaafdheid en Ontvangbaarheid des harten. De tweede waarneeming, welke ik voorstelde, was deeze: ‘dat het, uit verscheidene oorzaaken, voor den Christlijken Godsdienst meer vereerende was, ten dien tijde te verschijnen; alsmede, dat de bestemming en keuze van dat tijdperk tot die gunstige tusschenkomst der Godlijke Voorzienigheid zeer veel toebragt tot ondersteuning der Euangelieleere, en vaste grondvesting van derzelver gezag over het Verstand en Hart der menschen.’ Veele Tegenwerpingen, die men anderzins daar tegen zou hebben kunnen aanvoeren, zijn daardoor volkomen tot zwijgen gebragt; en de opgang, dien het Christendom gemaakt heeft, levert een veel schooner en sterker vermoeden op van de inwendige goedheid, en de Godlijke staaving, welke de prediking vergezelde, dan zou hebben kunnen plaats grijpen in eenig ander Tijdperk, waarvan de Geschiedenis ons een bijzonder verslag geeft. | |
[pagina 433]
| |
Ik begin met op te merken, dat, op deezen tijd, de Christlijke Leere waarschijnlijk zou onderzogt en naauwkeurig naagegaan worden, daar de Wijsbegeerte een groot deel van de barbaarschheid der eeuwen van onkunde hadt weggenomen, daar men zich op de kennis der Zedekunde toelag, en geschilvoeringen deswegen, met een groot vertoon van weetenschap, plaats greepen. De Godsdienst is, in alle deszelfs deelen, een werk der Rede; overzulks kon de herstelling van denzelven tot de oorspronglijke waarheid en zuiverheid allergeschiktst ondernomen worden op eenen tijd dat wijsheid en redelijk onderzoek heerschten. Want de Waarheid zal, hoe naauwkeuriger dezelve onderzogt en aan den toetssteen der Rede gestreeken wordt, des te beminnenswaardiger voorkomen en met te meer luisters schitteren, en, bij gevolge, naastdenklijk te dieper indruk maaken, een meer eenpaarig en bestendig beginzel van een deugdzaam en godsdienstig gedrag worden. Ten anderen: ware de Christlijke Godsdienstleer verkondigd geworden in dagen van algemeene duisternis, of in landen, waarin men ten naauwen noode eenige trekken bespeurde van denken en opmerken, of eenige begrippen boven het louter dierlijke, de tegenstanders van dezelve zouden gereed geweest zijn met te beweeren, dat de opgang, welken dezelve maakte, geheel was toe te schrijven aan de dwaasheid en onkunde der Volken, onder welken men haar invoerde, die geenen regel bezaten om waarheid van valscheid te onderscheiden, wier bijgeloovige vrees zich ligt liet vermeesteren, en wier gebrek aan oordeel ligt listige kunststreeken voor wonderwerken liet gelden. Doch daar de Christlijke Leer wortel schoot, zich uitbreidde, en bloeide, ondanks den tegenstand, daaraan geboden, door het bijgeloof des Gemeens, door de magt der Wereldgrooten, vereenigd met de hooggeroemde kunde der Wijsgeeren, is zulks eene zegepraalende en roemrijke omstandigheid, welke daaraan eene onderscheidende waardigheid bijzet, en aantoont de onwederstaanbaare magt en het gezag der Waarheid. En, om 'er dit nog bij te voegen, daar deeze uitsteekende Godsdienst den Menschdomme niet werd verkondigd, dan naadat de Wijsbegeerte haare uiterste poogingen hadt aangewend en magtloos bevonden was tot het volvoeren des grooten werks, om de algemeen | |
[pagina 434]
| |
heerschende en gevaarlijke dwaalingen te weeren, (want de elendige menigte bleef nog overheerd door de Priesters, en hieldt zich vast aan de verkeerde Godsdienstbegrippen, die, in veele gevallen, het zedelijk character bedierven) kunnen de geschiktheid en de uitsteekende voordeelen van denzelven niet langer betwist worden, noch ook de verpligting, waaronder wij liggen, om dit uitsteekend blijk van gods goedheid en genabetoon met dankbaarheid te ontvangen en te gebruiken. Ik kom nu tot mijne derde hoofdzaak, naamlijk, aan te toonen, ‘dat de tijd, van welken paulus spreekt, de geschiktste was voor de oneindige Wijsheid om te verkiezen; aangezien dezelve bekwaamst was tot de voortplanting van het Christendom.’ Het grootste gedeelte der toen bekende wereld was vereenigd tot één Rijk, onder de Romeinsche Opperheerschappije: in gevolge hiervan was de gemeenschap tusschen het Menschdom algemeener, en het reizen na afgelegene Volken gemaklijker en veiliger, dan het immer geweest was onder eene der voorige groote Monarchien. - Ten deezen tijde genoot ook de wereld eene grootere maate van rust en vrede, lang te vooren onbekend; dit was eene gunstige omstandigheid tot de voortplanting en vestiging der Euangelieleere. Want, te midden van de verschrikkingen en verwoestingen des oorlogs, worden de menschen daardoor afgetrokken, hunne denkbeelden wankelen, hunne begrippen geraaken in verwarring. De aandagt wordt, over 't algemeen, ingenomen door Overwinningen en Zegepraalen, of door de tooneelen van verwoesting en verdelging. Het lot der Volken is het punt, 't geen beslist moet worden. De gedagten houden zich onledig met bespiegelingen, met naspeuringen; worden geslingerd door hoop en vrees, welke de overhand zal bekomen, Vrijheid of Slaavernij. Men kan niet veronderstellen, dat de menschen in 't algemeen bedaard genoeg zullen weezen om de Waarheid na te speuren en te zoeken, wanneer wanorde en ongeregeldheid rondsom hun heerschen. De verkondigers eener nieuwe Leere moeten in zulk een tijdsgewrichte bijzonder blootgesteld zijn aan verdenkingen en den haat der regeerende Magten; elke nieuwigheid wordt afgemaald als hoogst gevaarlijk, en men tragt dezelve met alle vermogen van list en geweld te verdrukken. Daarenboven is de gemeenschap tusschen Landen, die verschil- | |
[pagina 435]
| |
lende belangen hebben, verhinderd, en kan uit dien hoofde de Voortplanting van den waaren Godsdienst niet dan zeer onvolkomen en gedeeltlijk weezen. Alle deeze ongelegenheden nu, welke een staat van Oorlog in 't algemeen vergezellen, greepen plaats, langen tijd vóór onzes Zaligmaakers komst in de wereld. Maar naadat de beschaafdste en bloeiendste gedeelten des aardbodems, verscheide eeuwen agtereen, ontrust en geschokt waren door veelvuldige Omwentelingen, en geteisterd door bijkans nimmer aflaatende Oorlogen, hielden, onder het Rijksbewind van augustus caesar, deeze mededingingen en staatsstuiptrekkingen op. En toen was het dat 's werelds Zaligmaaker geboren wierdt, wiens zending ten doele hadt, de Eer des éénigen eeuwigen gods te handhaaven, Vrede onder de Menschen te verkondigen, en dien beminnelijken geest van algemeene Goedwilligheid onder hun te verspreiden, die, heerschte dezelve, wreedheid zou verbannen, hoogmoed bedwingen, en de hitte van Staatzugt doen bedaaren. - Hierbij komt, dat de Vrede, toen stand grijpende, niet alleen algemeener was, maar tevens langer duurde, dan men veelmaalen in vroegeren tijde gezien hadt: daardoor werd, onder andere, de Christenheid meer en meer bevestigd; tot dat eindelijk de Romeinsche Oppermogenheid, die de Belijders des Christendoms zo zwaar onderdrukt en vervolgd hadt, zich aan hetzelve onderwierp en dien Godsdienst beleedt. En nu mogen wij, uit hetgeen wij gezien hebben ten opzigte van het voorledene, een oog slaan op hetgeen in volgende tijden zal gebeuren. Want, daar het Opperst Weezen de volkomenste vrijmagt heeft, om gunstbetooningen, die niet kunnen geëischt worden, te schenken, en het aan 't zelve behaagd heeft, werkelijk met eene Openbaaring het Menschdom te begiftigen, hebben wij eenigen grond van hoope, dat dezelve vervolgens meer algemeen zal verspreid worden; schoon wij daaruit alleen niet kunnen besluiten, dat het met de daad zo zijn zal. En, indien 'er zulk een tijdperk in de toekomst zij, mogen wij met regt vermoeden, uit hetgeen wij overtuigd zijn dat het geval was bij de eerste verkondiging van het Euangelie, dat 'er ook dan eene genoegzaame baarblijklijkheid zal plaats hebben, om bedagtzaame onderzoekers te overtuigen, dat dit ook de geschiktste tijd zal weezen, die gekoozen kan | |
[pagina 436]
| |
worden, om aan de genavolle oogmerken der Voorzienigheid te beantwoorden. Daar doen zich reeds verscheide omstandigheden op aan ons oog, welke toonen, dat zelfs nu het Christendom veel verder zou kunnen worden uitgebreid, dan immer kon geschieden staande het Romeinsche Keizerrijk. - Een groot gedeelte des Aardkloots wordt bewoond door Volkplantelingen, die zich Christenen noemen; eenige eeuwen geleden waren die deelen geheel onbekend. En, behalven de ontdekkingen en vastigheden in America, heeft de Koophandel en Zeevaard der Christenen zich uitgebreid tot zeer wijd afgelegene Oostersche Volken, tot welken de wapens der Romeinen nimmer doordrongen, en waar, naar allen schijn, de naam van het Heidensch Rome, toen het in den volsten luister bralde, niet gehoord werd. - Men voege hier bij de hedendaagsche vorderingen in de Zeevaard, welke ons een gemaklijken toegang tot die nieuwlings ontdekte Landen openen, met welker inwoonders men door 't behulp van Tolken kan omgaan. Men denke aan de Drukkunst, het dienstigst middel om kundigheden uit te breiden. - Dit alles loopt zamen om de verspreiding der Euangelieleere gemaklijker te maaken, dan men in vroegere tijden kon verwagten. Maar het groote Tijdperk, waarin de Christlijke Godsdienst de algemeene Godsdienst des Menschdoms zal weezen, schijnt nog niet gebooren. Veele hinderpaalen blijven in den weg, en verscheide voorbereidingen tot dit groote werk ontbreeken nog. Nogthans kunnen wij ons gemaklijk een zeker voegelijk Tijdsgewricht verbeelden; een Tijdsgewricht, dat verre is van te behooren onder de harssenschimmen, als men in aanmerking neemt, hoe veelvuldige en zomtijds meer verbaazende omwentelingen in den loop der menschlijke zaaken plaats grijpen. ‘Want, indien de Drukkunst opgang kreeg, en bij gevolge de vrijheid van Onderzoek grond won, in het wijdstrekkend Turksch Gebied, en die beide zich van daar tot andere Mahometaansche Staaten verspreidden; - indien die Christenen, welke met ongeloovige Volken verkeeren, zich jegens dezelve regtvaardig en edelmoedig gedroegen, hun als Menschen behandelden, en niet als waren zij van eene mindere soort, als Beesten of Slaaven; - indien zij aflieten van de Zeden der Ma- | |
[pagina 437]
| |
hometaanen, of der Heidensche Afgodendienaaren, te bederven, terwijl zij bezig zijn om die tot hunnen Godsdienst te bekeeren; - indien zij weezenlijke en doorstraalende vaste blijken gaven, dat zij niet geheel en al op wereldlijke winst gesteld waren en onder den invloed stonden van de schraapendste Gierigheid, overgegeeven aan Weelde en Onmaatigheid; - indien zij, in tegendeel, hunner Belijdenisse eere aandeeden, door het betragten dier inneemende Deugden, welke het Euangelie beveelt, en zich bevlijtigden, om de zodanigen, die zij Indiaansche Wilden noemen, juiste denkbeelden van Zedekunde te geeven, en te onderwijzen in de beginzelen van den Natuurken Godsdienst, als den eersten stap om den Christlijken te omhelzen; - indien zij, op deezen grondslag bouwende, alleen zodanige begrippen van het Christendom gaven, als redelijk zijn en met elkander bestaanbaar, in stede van de gemoederen af te schrikken door onnatuurlijke en afgrijslijke afbeeldingen van de Godheid, en de Rede in 't aangezigt te vliegen, door dwaaze en ongeloofbaare Verborgenheden:’ - dan, ja dan, zouden wij mogen denken, dat de tijd nabij was, wanneer, volgens de taal des Propheets zacharia, over de gansche aarde de Heere één zal zijn en zijn naam éénGa naar voetnoot(*), of, om met de taal van Apostel paulus te spreeken, wanneer de volheid der Heidenen zal ingaan en geheel Israël zalig wordenGa naar voetnoot(†). |
|