| |
| |
| |
Kenschetsen van de kleine Grieksche dichteren.
(Uit het Engelsch.)
De weezenlijke bevalligheden, aan de Classike Schrijveren eigen, hebben elk, die vatbaar en gevoelig is voor de schoonheden van vernuft, smaak en welzeggenskunst, bekoord. Zints het herleeven der Geleerdheid, hebben ontelbaar veele Taal- en Oordeelkundigen zich onledig gehouden in de schoonheden, welke zij gevoelden, ten toon te spreiden, of hunne poogingen aangewend, om de duister- en zwaarigheden, die bij het leezen zich opdeeden en eene vrugtbaare leezing der Ouden belemmerden, op te klaaren en uit den weg te ruimen. Zo zeer heeft men zich, in dit vak, beijverd, dat 'er tegenwoordig weinig ter nadere opklaaring overblijft: de arbeidzaamste uitlegger ziet, en niet zelden met leedweezen, zijne diepstdelvende naspeuringen en scherpzinnigste aanmerkingen voorgekomen door den arbeid van vroegere Oordeelkundigen. - Dan, naardemaal 'er naauwlijks een grooter onderscheid is tusschen der Menschen gelaatstrekken, dan tusschen derzelver zielsbegaafdheden; en daar, door dezelfde voorwerpen, verschillende gevoelens bij onderscheidene menschen verwekt worden, - zullen de werken van smaak en vernuft eene onuitputbaare stoffe opleveren tot het maaken van oordeelkundige aanmerkingen. Het is op dit beginzel, dat Schrijvers van den tegenwoordigen tijd het waagen durven, aan den arbeid hunner voorgangeren het een en ander toe te voegen, zonder te vreezen dat zij van trots of vermetelheid zullen beschuldigd worden.
Dit doet het ook mij waagen, eenige aanmerkingen, tot de kleindere Grieksche Dichters betrekkelijk, mede te deelen, zonder dat ik mij schroomvallig aan eene tijdrekenkundige orde binde.
Het Grieksche Puntdicht valt het eerste onder mijne waarneeming. Voor het schoone van deeze kleine opstellen, die den oorsprong aan Griekenland verschuldigdzijn, kan niemand ongevoelig weezen, dan hij, wiens smaak bedorven is door het min kiesche vernuft der laatere en
| |
| |
hedendaagsche Puntdichteren. In de daad, om door de eenvoudige bevalligheden van het Grieksche Puntdicht getroffen te worden, moet de smaak niet gevormd zijn zelfs volgens den beroemden martialis. Onder de Latijnsche Dichters streeft, in dit slag van opstellen, catullus de Grieksche naast op zijde. De Anthologia, nog voorhanden, zijn vervaardigd door verscheide Schrijvers; en 'er is naauwlijks een genoegzaam getal Puntdichten van één, genoegzaam om zijne manier van die van anderen te onderscheiden. Genoeg zij het, in 't algemeen, aan te merken, dat derzelver schoonheid menigmaal niet gelegen is in een geestigen slag, maar in de eenvoudigheid van het denkbeeld en de zagtvloeijendheid der taale.
De Gouden Verzen van pythagoras, schoon niet uitsteekende door de sierlijke wijze van zeggen of het vloeijende der versmaat, zijn nogthans ten hoogsten schoon in de korte en kragtige wijze, waar op zij de Zedekunde aanprijzen, en bijkans Christen-deugden inboezemen. - De vroegere Wijsgeeren in Griekenland droegen hunne leeringen in verzen voor, niet zo zeer omdat zij zich in het Character van Dichters wilden vertoonen, als wel, omdat de zedelijke voorschriften, in dichtmaat overgeleverd, zich te vaster in het geheugen hunner Leerlingen hegteden. Pythagoras heeft elken noodzaaklijken Leevensregel in dit kleine Dichtstuk begreepen; en hij, die 't zelve zijner geheugenisse aanbeveelt, zal geen gids ontbreeken, om zijn gedrag, in alle voorkomende gevallen, te regelen. Dan, hoewel de Zedeleer deezer verzen derzelver verdienstlijkste schoonheid uitmaake, zijn ze niet geheel verstooken van Dichterlijke verdiensten.
Die edelaartigheid van ziel, welke altoos waar vernuft vergezelt, heeft de Dichters en Wijsgeeren, door alle eeuwen heen, aangezet om voor de zaak der Vrijheid uit te komen en te pleiten. Alcaeus, van wiens verdiensten wij een zeer hoog denkbeeld mogen vormen uit de overblijfzels der oudheid, behaalde eerst eenen letterroem door een Dichtstuk, Stasiotica getiteld, behelzende een hevig uitvaaren tegen pittacus, ten dien tijde Tiran van Athene. Dit Dichtstuk is der algemeene schipbreuke niet ontkomen, en wij hebben slegts eenige brokken van deezes Schrijvers werken, door de oude Letterkundigen bewaard. Wij moeten ons, derhalven, te
| |
| |
vrede houden met zijn Character te leeren kennen uit den oordeelkundigen quintilianus en den geleerden dionysius van halicarnassus: eerstgemelde beweert, dat hij bondig, verheven, naauwkeurig was, en, in veele opzigten, op homerus geleek; de laatstgemelde kent hem grootschheid, kortheid en zagtvloeijendheid toe, in gelijke maate door alle zijne werken verspreid.
Stesichorus stak uit, volgens het oordeel van quintilianus, in sterkte van vernuft. Hij schonk aan het Lierdicht al de deftigheid van het Heldendicht. Hadde hij de kunst verstaan om de sterk opwellende drift zijns vernufts te bedwingen, hij zou homerus op zijde gestreefd hebben; dan, ongelukkig vervoerde de vuurigheid zijner geaartheid hem buiten de paalen van juist schrijven; en hij schijnt, door eene overlaading van schoonheden, het treffende verlooren te hebben.
De brokken, ons van menander overgebleeven, bezitten schoonheids genoeg, om elk liefhebber van Letteren het gemis zijner werken te doen bejammeren. Eenigen hebben geoordeeld, dat de vernielende hand des tijds nooit grooter schade aan de beschaafde Letteren toebragt, dan door het verdelgen der Blijspelen van menander; maar, dewijl terentius diens geest en stijl bewaard heeft, zijn wij eenigermaate schadeloos gesteld wegens het gemis van het oorspronglijke, door de naauwkeurige naavolgingen diens treffelijken Schrijvers. Quintilianus, een bevoegd Regter in deezen, heeft menander aangeduid als den Man, alleen genoegzaam om onzen smaak en stijl te vormen. De weinige overblijfzels, ons door stobaeus bewaard, hebbe men voor uitsteekend te houden, zo van wegen de schoonheid der gevoelens, als uit hoofde van de zuiverheid der taale. Zij zijn egter te algemeen bekend, om hier eene breeder vermelding te vorderen.
Simonides wordt door longinus beschreeven als een Dichter, bovenal in 't hartroerende uitsteekend. Zeer weinige zijner schriften zijn de schipbreuk des tijds ontkomen. Het kleine Dichtstuk op Danäc is egter genoegzaam om de oordeelvelling van longinus te regtvaardigen. Niets kan tederder, niets kiescher hartroerend weezen. - Daar is iets onuitdrukbaar behaagelijks in de voorstelling van eene Moeder, zich vervoegende bij een slaapend kind, onbewust van alles wat gevaar mag heeten, met alle de teerhartigheid van moeder- | |
| |
lijke zorge. - Een ander opmerkenswaardig stuk van deezen zelfden Dichter, voor de verdelging bespaard, is van eenen geheel anderen aart: een Hekeldicht op de Vrouwen.
Alcmon, van Laconia, levert een ander bedroevend voorbeeld op van de vernieling, door de hand des tijds aangerigt in de dierbaarste Werken der Oudheid. Van dien Dichter, weleer door geheel Griekenland vermaard, aangehaald bij de Geleerden, vermeld door den mond der Schoonen, is de naam, in de tegenwoordige eeuwe, naauwlijks bekend. Athenaeus hephaestion, over pindarus schrijvende, eustathius en plutarchus hebben deezen Dichter aan de volstrekte vergetelheid ontrukt, door eenige stukken van hem te bewaaren. Minnezangen, die, zints zijnen tijd, eenige der grootste Dichters onledig hielden, en gevoelige leezers en leezeressen zo zeer troffen, waren van zijne uitvinding. Alle Dichters vóór hem hadden zich van zesvoetige verzen bediend. Hij voegde 'er eene andere versmaat nevens, en hem mag, met regt, de eer toegekend worden van de uitvinding dier verzentrant, welke ovidius en andere Latijnsche Dichters den weg wees in deeze soort van opstellen.
Archilochus, die Schimp- en Liefdezangen deedt klinken, slaagde in beide, gelijk wij mogen opmaaken uit de getuigenissen van twee bevoegde Kunstregters, horatius en longinus. Daar 'er niet genoeg van hem is overgebleeven, om ons in staat te stellen tot het beoordeelen deezer getuigenissen, moeten wij op hun gezag het laaten aankomen.
Lucianus vermeldt, in eene zijner Zamenspraaken, dat de Dichters aan Jupiter de hoogstklinkende bijnaamen hebben toegevoegd, enkel om een brommenden toon aan hunne verzen te geeven. De Lofzangen van orpheus vloeijen over van deeze bijvoegwoorden, en de leezer walgt menigmaalen wegens klinkende verzen, van zin ontbloot. Indien zij egter opgesteld waren voor de Muzijk, kunnen zij het gestrenge der berispinge eenigzins ontgaan: want het schijnt een vrij algemeen aangenomen regel, die nog heden ten dage stand houdt, dat men op de woorden in de Operas en stukken voor de Muzijk weinig agt slaat: maar de Verzen van orpheus, indien die, welke voorhanden zijn, ten staal zijner overige kunnen strekken, zijn zeker niet geschikt
| |
| |
om de steenen te beweegen. 't Geen men aangemerkt heeft ten opzigte der Lofzangen van orpheus, mag toegepast worden op veele andere Grieksche opstellen van denzelfden aart. Dan eene algemeene oordeelvelling is zelden juist, en men moet bekennen dat men 'er eenige onder aantreft, die waarlijk verheven en schoon mogen heeten, inzonderheid die van callimachus.
'Er was eene soort van Gedichten bij de Atheniensers, welke op onze Balladen zweemde. Bij het naderen van eenen Oorlog, naa het behaalen eener Overwinning, of het lijden eener Nederlaage, verspreidden de Dichters en Staatslieden doorgaans onder den Volke een kort Dichtstuk, strekkende om hun moed in te boezemen of van vreugde te doen juichen. Solon, der Athenienseren wijze Wetgeever, was al te zeer overtuigd van het vermogen der Dichtkunste op het menschlijk hart, om dit kragtdaadig hulpmiddel te verwaarloozen in den aandrang zijner wetten en het verspreiden zijner instellingen onder de laagere volksrangen. 'Er zijn nog eenige van zijne stukken voorhanden, die de inwendige kenmerken draagen, dat ze voorbedagtlijk opgesteld zijn om het Volk met eene zugt voor Vrijheid te bezielen, liefde tot de Deugd in te boezemen, en gehoorzaamheid aan de Wetten te leeren. Ze zijn in de maat van de Elegie geschreeven, doch hebben niets van den liefdewekkenden trant van ovidius; ze zijn manlijk, zedeleerend en streng. Door zijne Dichtstukken, gelijk bekend is, werden de Atheniensers aangemoedigd, om den oorlog, welken zij wanhoopend gestaakt hadden, te hervatten; en het was in gevolge van de geestdrift, door deeze Zangen ingeboezemd, dat zij eene volkomene overwinning op hunne vijanden behaalden.
Tyrtaeus stelde zijne stukken in dergelijk een trant op; doch bepaalde zich geheel tot Krijgsonderwerpen. Zo sterk wordt Krijgsdapperheid en Vrijheidsliefde ingeboezemd in zijne dichtstukjes, dat het geenzins grootspraak is, de overwinningen, door de Grieken op de Persiaanen behaald, zo veel aan tyrtaeus, als aan miltiades of themistocles, toe te schrijven. - Van dien invloed der gezangen op den Volksgeest hebben laatere eeuwen, en ook onze tijd, bij een en ander Volk, de spreekendste, zeer bekende blijken opgeleverd.
Weinigen der oude Schrijveren zijn minder geleezen dan lycophron. De duisterheid zijner Dichtstukken
| |
| |
stuit niet alleen den Leezer, maar maakt hem wendig; nogthans is misschien het mangel aan klaarheid, schoon hoogst ongevallig, eene schoonheid te agten in een werk, 't geen uit voorspellingen bestaat. Voorzeggingen en Godspraaken zijn altoos voorbedagtlijk duister geweest, en bijkans onverstaanbaar. Hij, die agtslaat op deeze oningeblaazene voorzeggingen des Heidendoms, verzaakt vrijwillig zijne rede, en gelooft te meer, naar gelange hij minder verstaat. Dan, het zij lycophron te prijzen of te laaken valt wegens de duisterheid, die zijne voordragt omwolkt, vast gaat het, dat hij, te deezer oorzaake, nimmer een geliefd Schrijver zal worden. Ondanks de poogingen van den grooten potter om hem op te helderen, blijft hij moeilijk, en zal waarschijnlijk met stof bedekt blijven liggen in de boekerijen van oudheidliefhebberen.
De Dichtstukken van bacchylides, hoe zeer verwaarloosd bij de hedendaagschen, stonden in groote agting bij een Ouden, dien men voor een bevoegd Regter hieldt ten aanziene van Letterkundige verdiensten. Hiero twijfelde niet om hem den voorrang te geeven boven pindarus, wiens Odes men in 't algemeen geroemd heeft als proefstukken van het uiterste, 't geen menschlijk vernuft kon opleveren. Het gevoelen van hiero mag, egter, met geen geringen schijn van aanneemelijkheid, in twijfel getrokken worden, wanneer men aanmerkt, dat zijn character als beoordeelaar onder den invloed stondt van Hovelingen, om wier gunst te winnen hij niet schroomde de waarheid te kort te doen.
De vrolijke, de geestige, de wellustige anacreon is elk bekend. De onderwerpen, door hem uitgekoozen, de trant, waarop hij ze behandelt, hebben allen, die voor vermaak en dichtkunst gevoelig zijn, ingenomen. 'Er heerscht, in de daad, eene uitgezogte tederheid, keurigheid en smaak in de gevoelens, door hem uitgeboezemd: dan ik heb altoos gedagt, dat de schoonheid zijner verzen voor geen gering gedeelte ontstondt uit de keus zijner woorden en de bijzondere welluidenheid zijner verzen. - Strenge Zedenmeesters hebben beweerd, dat anacreon's verzen strekken om dronkenschap aan te moedigen en wellust te prikkelen. Dan, deeze aanmerking zou men, in zeker voege, kunnen t'huis brengen op een groot aantal der keurigste Schrijveren van ouden en van laateren tijd. Een man van smaak en oordeel zal
| |
| |
de schoonheden van een opstel bewonderen, zonder toe te laaten dat de gevoelens invloed hebben op zijne beginzelen of op zijn gedrag. Hij zal de losbandige en wulpsche trekken in de Anacreontische Schrijvers aanzien als kleine speelingen van een weelderig vernuft, om te behaagen in een uur van feestlijke vrolijkheid, en niet als geschikt om een regelmaat zijns gedrags op te leveren. - Welke ook de zedekundige strekking van anacreon's Dichtstukken moge weezen, vast gaat het, dat hij geen wedergade hebbe in de soort van Dichtstukjes, door hem uitgekoozen. Groot zeker is het getal zijner navolgeren geweest; doch weinigen zijn wel geslaagd. De meesten, die van Wijn en Liefde op den trant diens Griekschen Dichters waagden te zingen, leverden stukjes, meer gelijkende naar het broddelwerk eens onkundigen Schilders, dan naar de trekken van eene meesterlijke hand.
Scaliger, wiens oordeel, schoon zomtijds in twijfel getrokken, zeker groot gewigt behoort te hebben, sprak met grooten lof over de Schriften van oppianus; een Dichter, die, schoon men hem vergeleeken heeft met virgilius in diens Landgedichten, enkel geleezen wordt door minnaars der Grieksche taale, en den gemeenen leezer slegts bij naame bekend is. De Keizer caracalla, onder wiens Regeering deeze Dichter bloeide, zegt men, was dermaate ingenomen met diens verzen, dat hij last gaf, hem een Stater voor elk vers te geeven. Hedendaagsche Oordeelkundigen durven egter den smaak van caracalla in twijfel trekken. Van zijne werken zijn eenige het verderf ontkomen, dan andere daarin ingewikkeld geworden. - Oppianus was een Taalkundige, en door alle tijden heen zijn de werken van Taalkundigen bij uitstek min bewonderd dan de kragtvolle proeven van een min beschaafd vernuft. De Taalminnaar is te vrede, als hij taalfouten vermijdt; de Dichter der Natuure tragt schoonheden uit te drukken. Oppianus heeft het lot ondergaan van meest alle Taalkundigen; hij werd weinig geleezen: dan de leezer van smaak zal 'er nogthans veele plaatzen in aantreffen, die hij schoon zal noemen, hoewel hij 'er de benaaming van verheven aan zal ontzeggen.
Trypheodorus volgde zeker de voetstappen van homerus, en niet ongelukkig. Hij verheft zich wel niet tot die
hoogte; dan het is genoeg te zijner aan- | |
| |
prijzinge, dat hij, met een gemaatigd aandeel in de beroemdheid van homerus, eene grootere naauwkeurigheid aan den dag legt. Hij kan met voordeel geleezen worden, niet alleen met een dichterlijk, maar ook met een geschiedkundig oog. Waar homerus den draad zijner geschiedenisse afbrak, vatte trypheodorus dien weder op. In de daad, zijn Dichtwerk is een noodig toevoegzel aan de Iliade, zonder 't welk de Leezer onvoldaan blijft. - Trypheodorus zegt men dat een ander Dichtwerk geschreeven hebbe, getiteld Οδυσσεια λειπογραμματη, waar hij, in elk Boek, de letter, die de talletter des Boeks uitmaakte, niet gebruikt hadt. Zodanig iets is beuzelagtig, en beneden een man van verstand; dan men moet bekennen, dat het veel moeite in gehad hebbe, en ten bewijze strekt van groot geduld. Het benadeelt het character van trypheodorus niet als Dichter; dan het moet aangezien worden voor eene misgeboorte van een kundig', doch zijn vlijt kwalijk besteedenden Letterkundigen. Heeft homerus den Strijd der Kikvorschen en Muizen, heeft virgilius nu en dan laage voorwerpen bezongen, zonder hun Dichterlijk Character te verliezen; mindere Dichters mogen ook, zonder van dwaasheid of kinderagtigheid beschuldigd te worden, zich in onaanstootelijke kleinigheden toegeeven.
In het leezen van deeze en andere kleindere Dichteren, wier Werken nog voorhanden zijn, vindt de liefhebber van de Grieksche Dichtkunst eene behaaglijke verscheidenheid, naa het leezen van de verhevene en schoone voortbrengzelen van hesiodus, homerus en theocritus; en iedereen, die regtmaatige aanspraak maakt op het bezit van smaak, moet onderschrijven het gevoelen van horatius, in deeze regelen uitgedrukt:
Non si priores Maeonius tenet
Sedes Homerus, Pindarica latent
Ceaeque & Alcaei minaces,
Stesichorique graves Cataenae.
|
|