De oorzaak, waardoor dezelfde telescopen, op onderscheidene tijden, zo verschillend zijn in het duidelijk vertoonen der voorwerpen. Volgens Dr. Herschell.
Het is bij de Starrekundigen eene welbekende zaak, dat dezelfde Telescopen, op onderscheidene tijden, zeer verschillend werken. De oorzaak, nogthans, waarom zij zo veele teleurstellingen in het doen hunner waarneemingen ontmoeten, weet elk zo goed niet.
Dr. herschell's eigene langduurige ondervinding stelt hem, zo hij denkt, in staat, om de voornaamste oorzaak op te geeven van de teleurstellingen, waaraan de Starrekundigen zich zo menigmaal bloorgesteld vinden. Hij stelt als een grondregel vast, ‘dat, om met Telescopen goed te zien, het noodig is, dat de gesteldheid van den Dampkring en het Telescoop overeenkomen en de lugt vogtig is.’
Van hier zal een vorst naa zagt weer, of een dooi naa een vorst, de werking des spiegels ontstellen, tot dat de gesteldheid des spiegels gelijkvormig worde aan de lugtsgesteltenisse. Want, zonder zulk eene gelijkvormigheid van de buitenlugt en den spiegel des Telescoops, de buis, de oogglazen, ook van den gebruiker, kunnen wij niet verwagten goed te zullen zien.
Wanneer de vorst bestendig is, schikt zich het Telescoop schielijk naar de lugtsgesteltenisse. Dit verklaart ons, waarom geen Telescoop, uit eene warme kamer gebragt, naar eisch kan werken. Ook kan men geene naauwkeurige waarneemingen doen, als men ziet door eene deur of eene beslootene plaats. Winderig weer, 't welk een mengzel van lugten van onderscheidene gesteltenissen te wege brengt, kan niet dienstig weezen aan een naauwkeurig zien. Deeze aanmerking geldt ook ten opzigte van de Noorderlichten, wanneer dezelve eene