| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.
Alexander de Groote en Julius Caesar met elkander vergeleeken.
Alexander de Groote.
Om eene juiste vergelijking te maaken tusschen het Leeven van alexander den grooten en dat van julius caesar, zal ik ter loops eenige van beider uitsteekendste bedrijven ophaalen; ten einde in staat te zijn om op te merken, waarin zij overeenkomen, en waarin zij verschillen.
De eerste opmerkenswaardige bijzonderheid, alexander betreffende, viel voor, toen hij nog een kind was. Gevraagd, ‘of hij, in de Olympische Spelen, om strijd zou willen loopen,’ luidde zijn antwoord: ‘Ja, wanneer hij 'er Koningen aantrof om tegen te loopen.’ Een zeggen, 't welk zeker eene grootheid van ziel uitdrukte, gemengd met geene geringe maate van hooggevoeligheid; dan men hebbe iets af te schrijven op zijne jongheid, en den invloed der opvoedinge op een zo jeugdig hart.
De vraagen, die alexander aan de Persische Gezanten voorstelde, waren in de daad verbaazend; zij hadden niets kinderagtigs of laags, maar droegen de duidelijkste kenmerken van een leevendig vernuft en volklonken oordeel, - een oordeelkragt, zo groot, dat men zulks naauwlijks verwagt zou hebben van iemand, die tweemaalen zijne jaaren telde.
Zijn temmen van den Bucephalus levert een verbaazend blijk op van de vlugheid zijner bevatting; den aart van het Paard waarneemende uit de sprongen, die het maakte, wanneer een der Hovelingen het wilde berijden, ontdekte hij spoedig, dat het beest niet te temmen was door eene harde behandeling; dat zagtheid, en oplet- | |
| |
tenheid op den stand, waarin hij het Paard bragt, veel zou toebrengen om de fierheid van het Dier te maatigen. Hij nam de proeve, en de uitslag beantwoordde aan zijne verwagting.
Alexander's kennis van en oordeel over alle onderwerpen moet verwonderlijk geweest zijn: want wij ontmoeten hem als Bestuurder van Macedonie, slegts zestien jaaren bereikt hebbende. Staande den tijd dat zijn Vader afweezig was in den krijg tegen de Byzantiners, werd hem het Groot Zegel toevertrouwd; 't geen ten vollen uitwijst het groot vertrouwen, 't geen philippus in hem stelde.
Twintig jaaren bereikt hebbende, beklom hij eenen Throon, omringd met een bijkans onnoemelijk getal vijanden; en, eer hij dertig telde, bragt hij ze te onder, en ketende de geheele Wereld aan zijnen zegewagen. 't Geen van alexander verhaald wordt, ten aanziene van zijn gedrag jegens timocles, bij het beleg van Theben, is een treffend blijk van zijne edelaartigheid. Hoewel het eene geringe vergoeding was voor de veelvuldige smerten door hem geleden, gedroeg hij zich, buiten twijfel, te wreed, bij het inneemen dier Stad: dan de reden voor dusdanig eene handelwijze heeft in het Staatkundige gewigt. Het lot van Theben moest dienen om het overige van Griekenland in onderdaanigheid te houden. Menigwerf gevoelde hij berouw wegens de wreedheden, aan de Thebaanen gepleegd; een berouw, 't welk een geest van genabetoon in zijn hart kweekte of deedt opwaaken: want alle de andere vermeesterde steden behandelde hij gelijk een edelmoedig krijgsman past. 't Geen zijn berouw wegens het lot, den Thebaanen aangedaan, te meer blijks van opregtheid doet draagen, is de waarneeming, dat hij elken Thebaan, die de nederlaage zijner stad overleefd hadt, en van hem eene guunst dezelve, met de uitsteekendste teekens van genoegen, verleende.
Alexander ving den Persischen Oorlog aan met eene Legermagt, niet sterker dan 38,000 man; een klein getal volks zeker, als men de grootheid der onderneeminge in aanmerking neemt. In de daad zijn persoonlijke moed hieldt eenen gelijken tred met zijne heerschzugt. - Den Hellespont met deeze manschap overgetrokken zijnde, ging hij na den Granicus. Hephestion raadde hem, het niet te onderneemen, die rivier over te trek- | |
| |
ken, of den krijg dat jaar voort te zetten, dewijl het jaargetijde te verre verloopen was. Doch alexander, in diien raad geen genoegen neemende, zeide, ‘dat hij den Hellespont zou onteeren, als hij den Granicus vreesde!’ - Dit gezegd hebbende, reedt hij de rivier in, gevolgd door zestien Ruiters: dan, de stroom zeer sterk loopende, won hij met zeer groote moeite den tegenover hem liggenden oever. - Dit bedrijf spreidde met de schitterendste kleuren zijnen Heldenmoed en dorst na Roem ten toone; dit versproldde een vuur in het hart van den minsten soldaat, die, ziende dat hun Koning en Held de eerste was om het geweld des strooms te braveeren, hem, al ware dezelve zevenmaal sterker geweest, in den dood of de overwinning zouden gevolgd zijn. Hij wist, dat niets een Krijgsbevelhebber dierbaarder maakt aan zijne Soldaaten, dan dat hij in gevaar en lijden met hun deele.
Toen philippus van arcania aan alexander, zich in Cilicie bevindende, een drank gaf, dien men zeide vergiftigd te weezen, gaf hij een zonderling blijk van waare grootmoedigheid. Hij reikte den Arts den brief, deeze beschuldiging inhoudende, toe, en nam den drank teffens in. Ware die drank geweest gelijk de brief vermeldde, dan zou zijn edelmoedig steunen op de trouwe der vriendschap de wereld, op dien tijd, beroofd hebben van eenen Held, die, om veele goede hoedanigheden, groote agting verdiende.
De minzaame behandeling, welke het Gezin van darius van alexander ontving, naa den slag in de engten van Syrie, doet eere aan de gevoeligheid van zijn hart, en de hoogagting, waarmede hij een te ondergebragte Majesteit behandelde. Hij beval, dat deeze als van Koninglijken bloede, en niet als gevangenen, zouden behandeld worden. Weinige Overwinnaars zouden zich gedraagen hebben gelijk hij, wanneer zij zulk een aantal schoone Vrouwen in hunne magt gekreegen hadden. Hij bragt toen in daadlijke betragting de voorschriften, hem gegeeven van zijnen Leermeester aristoteles, de lessen van het beheer zijner driften. Door dit gedrag stak hij verre uit boven zijnen zo zeer bij hem geliefden achilles; en dien te evenaaren, was zijne grootste eerzugt.
Wanneer antipater bij alexander woorden van beschuldiginge sprak tegen diens Moeder, gaf hij ten
| |
| |
antwoord: ‘Ik verwonder mij, dat antipater niet weet, dat één traan van eene Moeder duizend zulke Brieven als deeze uitwischt.’ - Hij onderhieldt zijne Vrienden scherplijk, wegens hunne gereedheid om tot de wellustige zeden der Perzen over te gaan. Alexander's redenen tot een tegenovergesteld gedrag waren klemmende en hem waardig. Hij besloot met te zeggen: ‘Het einde en de voltooijing mijner Overwinningen was, de ondeugden en zwakheden der zodanigen, die ik te onderbragt, te vermijden!’ Woorden, welke hij bekragtigde door zijn eigen voorbeeld.
Bij alexander's laatste najaagen van darius, bevondt hij zich met zijn krijgsvolk, naa een langen en hoogst vermoeijenden marsch, smachtende van dorst. Eenige Macedoniers hadden, in deezen dringenden nood, een kleinen voorraad van water gevonden, en bragten het voor hunne vrouwen en kinderen in het Leger. Op een tijd dat alexander zelve van dorst smachtte, booden die krijgsknegten hem eenig water aan. Hij nam den helm, waarin het water was, in zijne hand; maar rondziende, bemerkte hij, dat de oogen van alle de Soldaaten zich met greetigheid op dien vreemden drinknap vestigden. Zonder een druppel te drinken, gaf hij het aangeboden water met dankzegging terug, betuigende: ‘Zou ik alleen drinken, en alle anderen smachten? Zij zouden met reden misnoegd zijn!’ Zulk eene daad van lijden en verdraagen, zulk eene grootmoedigheid, was regt geschikt om zijne krijgslieden wilvaardige volgers te maaken.
Het lot, waartoe hij bessus, den Moordenaar van darius, doemde, wordt door zommigen met den naam van wreed bestempeld; dan anderen houden het daarvoor, dat het de grootste wreedheid zou geweest zijn, zulk een monster op aarde te laaten leeven.
Alexander gaf, in veele gevallen, doorsteekende blijken van een teergevoelig hart: zulks betoonde hij inzonderheid door zijne smert over den moord van darius, en zijnen rouw bij den dood van de Gemalinne diens ongelukkigen Vorsts. Behalven zijn leedweezen over haar, als eene beminnelijke Vrouwe, beroofde zulks hem van de gelegenheid, om de hoogagting, welke hij haar toedroeg, te betoonen.
In Arcania gekomen, ontmoette een partij Barbaaren de Soldaaten, aan welken alexander de zorge voor
| |
| |
zijn geliefd Paard Bucephalus hadt toevertrouwd; en zij namen deezen gevangen. Alexander vaardigde manschap tot hun af, met den eisch om het Paard terstond weder terug te geeven. Niet alleen gaf hij daarvoor een groot lotgeld, maar behandelde hun voorts vriendschaplijk. Veele andere blijken van edelmoedigheid omtrent zijne vijanden troffen het hart zijner knegten.
Voorzeker was een vlek in alexander's Character de wijze, op welke hij te werk ging, om te weeten te komen wat philotas van hem zeide (als hij dronken was) door middel van antigone, zijne Maitresse.
Men kan niet zeggen, dat alexander ergdenkend was wegens de oogmerken van anderen; maar hij was niet vrij te spreeken van ligtgeloovigheid, inzonderheid ten opzigte van alles, wat hem verhaald werd van de zodanigen, die anderen beschuldigden van iets tegen zijnen Roem gesproken te hebben. Dit raakte de teergevoeligste snaar van zijn hart, en, kon iets hem tot wraak aanporren, 't was zulk een bedrijf. De zamenzweering van drinnus strafte hij zeker te zwaar, en 'er sneefden onschuldigen bij het bloed, te dier gelegenheid gestort. - Wat zal men zeggen van den dood van clitus? Schoon alexander te veel wijns gedronken hadt, verdroeg hij diens beledigingen, eenigen tijd, met groot geduld; en, naa een oogenblik van dolzinnigheid, gebooren uit rechtmaatig opgewekten toorn, was zijn berouw, wegens die daad, zo verregaande, dat hij het zwaard in zijn eigen hart zou gestooten hebben, hadden de rondsom staande Officieren hem niet wederhouden.
Een zwarte vlek heeft op alexander doen kleeven zijn gedrag in Indie, waar hij, met eene Stad 't verdrag der overgave getroffen hebbende, op voorwaarde, dat de Bezetting ongestoord de poorten zou uittrekken, bij dien aftocht op hun aanviel, en ze allen om 't leeven bragt. - Dit bedrijf gaf een erger doodsteek aan zijnen Roem, dan alle zijne vijanden hem konden toebrengen, in alle de jaaren dat hij steden bemagtigde.
Aan de oevers van den Hydaspus liet alexander wapenrustingen, voor reuzen geschikt, begraaven, ten einde volgende eeuwen van de kloeke gestalte der Macedoniers te doen spreeken. Dit was zeker een ijdele trots; hij moet gedagt hebben, den Indiaanen schrik aan te jaagen, op de beschouwing van zulke wapenrustingen: welk, mog- | |
| |
ten zij denken, zou hun lot geweest zijn, indien zij onder de magt van zulke reuzen, aangevoerd door eenen Man als alexander, gevallen waren! - Bij den dood van zijnen Vriend hephestion vergat alexander te eenemaal de tedere aandoeningen der menschlijkheid. Rouw over den dood van eenen, dien hij zo teder beminde, vervoerde zijnen geest. Hij vierde bot aan verkeerde Godsdienstbegrippen, en offerde een geheel Volk op aan de schim van dien Vriend zijner ziele. Dan hij volgde deezen Vriend, kort daarop, na 't rijk der schimmen.
| |
Julius Caesar.
Mijne aanmerkingen over julius caesar vang ik aan van den tijd, waarop hij zijn eigen rantsoen aan de Cilicische Zeerooveren betaalde; niets treffends komt vóór dien tijd in zijne leevensgeschiedenis voor. De wreedheid zijns gedrags tegen deeze Mannen, daar hij geboodt dat zij zouden gekruizigd worden, geeft ons geen gunstig denkbeeld van zijn hart: want in de jaaren, wanneer hij deeze schriklijke wreedheid deedt pleegen, voelen de meeste menschen eene grooter overhelling tot betoon van zagtaartige menschlievenheid, dan ouden, verhard in gruwlijke boosheid.
Schoon het plaatzen der Standbeelden en andere Eereteekenen voor marius in Rome een spreekend blijk opleverde van zijne eerzugt en stoutmoedigheid, slaagde zulks naar zijnen wensch. Het volk, ingenomen met zulk een merkteeken van moed en uittarting der vijanden van dien grooten Man, juichte dit bedrijf toe, en verhief hem als den éénigen, waardig dien Romein in den bloede te bestaan.
In de zaak van clodius, die niet alleen de heilige verborgenheden van de Godesse bona onteerde, maar zelfs de kuischheid van pompeja belaagde, was hij tot laagheid zagt. Doch caesar scheen, ten dien tijde, alle eer van zijn Huis op te offeren aan het bejag van Volksgunst.
Wanneer caesar de Leevensgeschiedenis van alexander den grooten las, borst hij uit in traanen, en het speet hem, dat hij ongelauwerd den leeftijd bereikte, waarin alexander reeds de Wereld overwonnen hadt. Eene veragtlijke zwakheid in de daad!
| |
| |
Caesar's eerste krijgstocht was tegen de Galliciers en Luciliaanen. Hij overwon ze, en maakte eenige wijze inrichtingen ten opzigte van het betaalen der schulden, regtvaardig handelende ten opzigte van de schuldigen en de schuldeischers. Staande zijne krijgstochten in Gaulen ging hij met eerlijkheid te werk. Zijn persoonlijke moed was, in de daad, te bewonderen; terwijl teffens zijne bekwaamheden als Veldheer de wereld deeden versteld staan. Zijne ziel was zo wel gestemd voor de arbeidzaamheden in het kabinet, als voor die in het veld: want, met zijn Leger zich op eenen grooten afstand van Rome bevindende, hadt hij ontelbaar veele gelegenheden, in de herhaalde boodschappen aan den Raad gezonden, om zijne bekwaamheden als Staatsman, in vollen luister, ten toon te spreiden.
Bij den aanvang der Burgeröorlogen tusschen hem en pompejus, stelde hij zijnen Mededinger voor, om wederzijds hunne vooringenomenheden en eischen ter zijde te stellen, en als onbeämpte Burgers na Rome te keeren. Dit levert een blijk op van zijne Vaderlandliefde. Dat beginzel, zo ingeworteld in het hart van elk' Romein, werkte, op dat maal, zo sterk in hem, dat hij het behoud des Vaderlands boven eigen grootheid stelde. Pompejus weigerde het, en alle de verschriklijkheden van eenen Burgerkrijg woedden met zulk eene uiterste dolzinnigheid, dat niets, dan de volstrekte val van een van beiden, een einde aan de jammeren des Gemeenebests kon maaken.
Naa den hoogst gedenkwaardigen slag van Pharsalia, waarin pompejus de volle nederlaag kreeg, was de taal, die caesar voerde, wanneer hij den voet zette in 's vijands Legerplaatze, overdekt met de lichaamen der verslaagenen, treffend. ‘Dit wilden zij! - Zij dwongen mij tot dit bedrijf! Cajus caesar moest dit doen, of den roem van alle zijne voorige Overwinningen verliezen, door lafhartig 's vijands Legerbenden te laaten ontkomen!’ Hartroerende gedagten in eenen Man met krijgsroem bekranst, de verlaaten Legerplaats van pompejus overtrekkende, heenenstappende over de ontzielde en zieltoogende lichaamen zijner Landgenooten, van wier dood hij zichzelven als de voornaamste oorzaak erkende! wat moet hij op dit oogenblik niet gevoeld hebben! De traanen, die hij stortte over pompejus, doen hem meer eers aan, dan alle de krijgslanrieren, welke hij behaalde,
| |
| |
van die in Gallicie af, tot die in de velden van Pharsalia. - Wanneer cato, naa den veldslag van Thapsacus, zichzelven om 't leeven bragt, riep caesar uit: ‘Cato, ik benij u uw dood, dewijl gij mij de eer benijdde om uw leeven te spaaren!’ - De goedertierenheid, betoond aan allen van de partij van pompejus, die deezen Mededinger overleefden, heeft veel blijks van edelaartigheid.
De overwinningen van caesar waren van meer aangelegenheids dan die van alexander, (dien hij zich ten voorbeeld van nastreeving stelde) dewijl die des jeugdigen Krijgshelds meest alle in ijdelen rook verdweenen, naa dat hij den laatsten adem hadt uitgeblaazen; doch die van den Romein volduurden jaaren lang naderhand in Italie. Hij behaalde een zegepraal wegens Egypte, Pontus en Africa, en eindelijk van wegen de vermeestering van Juba.
Caesar ontwierp veele verbaazend groote plans: een deezer, indien het welgeslaagd ware, zou ten achtsten wonder in de wereld gestrekt hebben; zijn oogmerk was om de landengte van Corinthe door te dringen. Hij hadt ten doel, de rivieren Apian en Tyber af te leiden, zo dat ze rechtstreeks van Rome na Circanum liepen, en van daar na zee bij Toracina. Hij wilde alle de moerassen rondsom Mamentuna opdroogen, ten einde veele duizenden in den landbouw en andere nuttige bezigheden werk te verschaffen.
Ontelbaar veele waren caesar's vaderlandlievende plans. Hadde hij geleefd om dezelve te volbrengen, zij zouden meer nuts voor Rome gebaard hebben, dan alle haare schitterende zegepraalen te gader.
Zijne Tijdregeling was van het grootste nut voor zijn Land, naardemaal dezelve ten redmiddel strekte uit de onvermijdbaare verwarring, welke het gemis daarvan te Rome zou hebben moeten veroorzaaken. Het was niet overeenkomstig met de scherpheid zijns oordeels, dat hij de toegenegenheid des Volks in de waagschaal stelde, door eenen Titel aan te neemen, die haatlijk moest klinken in de ooren der oude Gemeenebestgezinden.
Caesar's dood was allerontzettendst, en ging gepaard met bijzonderheden, die denzelven te treffender maaken. Wat hadt caesar gedaan, 't geen pompejus niet zou gedaan hebben? Nogthans droeg men leedweezen over pompejus, en caesar werd vermoord - vermoord door
| |
| |
een aantal, die het op zijn leeven gemunt hadden; - geene dolken troffen hem dieper, dan het zien van brutus onder dit aantal. ‘En gij ook hier, brutus!’ Dit gezegd hebbende, viel hij ter aarde, en gaf den jongsten snik.
Alexander de groote werd, als 't ware, een Koning gebooren - julius caesar was een Burger: maar een Burger van Rome, die toen de Burgemeesterlijke waardigheid beklom, stondt gelijk met eenig Koning op aarde, uitgenomen de duurzaamheid zijns gezags. Beiden bezaten zij dezelfde grootheid van ziel, - beiden hadden zij denzelfden onleschbaaren dorst na roem. Edelaartigheid blonk nu en dan in het Character van den eenen zo wel als in dat van den anderen uit.
Door caesar's goedertierenheid (schoon dezelve blijkbaar niet uit een belangloos beginzel opwelde) won hij de liefde des volks, 't geen hem tot alle opeenvolgende waardigheden, en eindelijk tot Consul verhief. - Ten aanziene van de zagtere aandoeningen des harten, was caesar veranderlijker dan alexander, wiens tederhartigheid (buiten de gevallen wanneer de dronkenschap hem vermeesterde) als een zagte stroom vloeide. Deeze zagtheid van aart maakte hem egter niet onbekwaam om heldendaaden te volvoeren. Neen, in deeze was hij gelijk aan caesar, of eenig Held vóór hem.
De Eer- en Staatzugt van caesar deedt hem de Republiek om verre werpen, ten einde hij al de magt des Gemeenebests in zijne handen mogt krijgen, en krijgsvolk naar welgevallen werven; dat krijgsvolk na de uiterste einden der aarde voerende, om, door de grootheid zijner krijgsverigtingen en daaden, zijne grootheid boven andere Stervelingen aan den dag te leggen.
De Eerzugt van alexander nam eene nog hooger vlugt; hij dong 'er na om een God te zijn, daar hij in zijne daaden meer dan een Mensch scheen. In hem, den vermeenden Zoon van jupiter ammon, vereenigden zich verscheide volkomenheden, die in verschillende Goden vielen.
De Macedonische Vorst hadt zeker die strengheid en afstootende stugheid niet, welke het gelaat van caesar bewolkten, en voor zijne Vrienden zelfs hinderlijk waren.
| |
| |
De openhartigheid en heuschheid, die op het gelaat van alexander speelden, bewoogen aller harten tot onderwerping.
Zouden wij beide deeze, ondanks hunne gebreken en afkeurenswaardige bedrijven, groote Mannen geen regt laaten wedervaaren, met te neder te schrijven: Caesar was een eerzugtig Man, dapper in het Veld, verstandig in den Raad, bedreeven in de Letteren, verheven van Character, en daarin een Romein. - Alexander dorstte even zeer, zo niet meer, na Roem; hij was dapper, en zo edelmoedig als dapper. Hij hadt zijnen geest versierd met de fraaije letteren, en zijne ziel bezat die vermeesterende bevalligheden, welke de hardheid der driften verzagten. |
|