Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leven van J.K. Lavater, door deszelfs Schoonzoon G. Gessner. Uit het Hoogduitsch. IVde en laatste Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. In gr. 8vo. 248 Bl., en een Register van 118 bl.Nog één Deel hadden wij van het Leeven des in veele opzigten zonderlingen Mans, lavater, te wagten, 't geen ons deezen Geleerden zou schetzen, geduurende de Zwitsersche Staatsomwenteling. Wij hebben, de voorige Deelen aankondigende, ons oordeel | |
[pagina 688]
| |
over dit Werk geveldGa naar voetnoot(*); en schoon de stoffe, hier verwerkt, eenigzins van eenen anderen aart zij, gaat de wijze van bewerking ziek aan de kwaale van langdraadigheid. Een Man van lavater's character en denkwijze kon in de gebeurtenissen, die in zijn Vaderland bij de Staatsomwenteling voorvielen, geen ledig aanschouwer blijven; hij nam er een zeer werkzaam deel in met spreeken, prediken en daaden; 't geen hem veel leeds berokkende. De opgave van den inhoud der Hoofdstukken, met vermelding van eene en andere bijzonderheid, zal ons dit laatste Deel doen kennen. Menig eene Predikatie van deezen Leeraar maakte meer dan gemeenen indruk; doch geene een zo sterken, als die, welke hij deedt om zijne Gemeente de gevaaren der Fransche Omwenteling onder 't oog te brengen. Een gedeelte dier Redevoering, in het I H. opgegeeven, zal elk Leezer doen bezeffen, hoe de Leden van den toenmaaligen Raad zich met de uitgave van dit stuk, schoon gedeeltlijk, verlegen vonden. - Met schrijven vervoegde hij zich tot den toenmaaligen Spreeker der Nationaale Vergadering te Parijs, ten einde men zich over de ellenden der Uitgeweekenen mogt ontfermen. In het begin der Omwenteling van Zwitserland, en de onlusten aldaar, zogt hij de woelingen tot bedaaren te brengen; hij betoonde mannenmoed, gepaard met liefde tot regtvaardigheid, zo in zijne daaden als in zijne schriften en leerredenen. Gaarne hadt men hem tot zwijgen gebragt; doch zulks was onmogelijk. Hij schreef Het woord van een vrijen Zwitser aan de groote Natie, en vervoegde zich met een Brief aan rewbel, dit stukje zendende, ‘waarin hij,’ volgens zijne eigene betniging, ‘zonder eenige wederhouding de waarheid zeide over de hemelschreeuwend onregtvaardige handelwijze omtrent zijn Vaderland.’ Een uittrekzel van dit woord geeft de Leevensbeschrijver. Lavater gaf ook in 't licht een Christlijk Weekblad voor den tegenwoordigen tijd. De ontvouwing van dit alles maakt het II en III H. uit. | |
[pagina 689]
| |
Ondanks zijne lichaamszwakheid was hij onophoudelijk bezig met de belangen zijns Vaderlands, naar zijn inzien, te bevorderen. Bij de Deportatie van verscheide zijner Medeburgeren gaf hij vrijmoedige Brieven deswegen in 't licht. Het voornaamste daaruit is hier te vinden. Van den kansel liet hij zich deswegen hooren. In 't einde werd hij zelve weggevoerd na Bazel. Hoe aandoenlijk wordt dit tafereel geschetst! Hoe vrijmoedig schreef hij aan de Burgers Directeurs, zich ondertekenende J.K.L. inconstitutioneel gedeporteerde Predikant! Het IV H. dit vermeld hebbende, geeft het volgende ons de Verhooren te leezen, waarin lavater eene rustigheid en openheid van Character aan den dag legt, gevolgd van zijne in vrijheid stelling. Zijne terugreize na Bazel heeft veel onderhoudends. In eigen persoon droeg hij een en ander verzoek aan den Generaal massena voor, 't welk de Oppergeneraal inwilligde. Te Knoau zich onthoudende, beklom hij den predikstoel, wanneer de Leeraar, door eene beroerte overvallen, van den kansel gedraagen was, en nam er eenigen tijd den predikdienst waar. Teleurstellingen te Bazel en ophoudingen deeden hem besluiten zich te bedienen van een middel ter ontkoming, door eenigen gewraakt, doch door hem verdeedigd. Diep getroffen was 's Mans geest over die wegvoering en ontkoming; hiervan geeft het VI H. blijk in Proza en in Dichtmaat aan zijn Vriend pfeffel. Zijne eerste preek te Zurich is vol van aandoening. Treffend is zijne ontmoeting bij den Aartshertog karel; dan zonderling de beschrijving van dien Vorst: ‘Zoekt gij zeldzaame menschen, dan zoek den zeldzaamen Vorst, karel. Te gelijk een lam, jongvrouw, kind, man, leeuw en held!’ Hoe zeer lavater geloofde, dat, daar lichaamlijke pijn een kwaad was, 't geen hij niet zou kunnen verdraagen, god hem daarmede (liever van) zou verschoonen, bleek het dat het anders over hem was beslooten, gelijk zijn Leevensbeschrijver zich uitdrukt bij den aanvang des VII H., 't welk de kwetzing vermeldt, lavater bij het weder inneemen van Zurich toegebragt. Welk een voorbeeld van gelaatenheid en vergeeflijkheid gaf hij in die oogenblikken! welk eene werkzaamheid betoonde hij onder de geneezing! Wanneer de won- | |
[pagina 690]
| |
de gelukkig scheen te willen geneezen, betradt hij den Zurichschen kansel weder. Welk een vuur in zijne Leerrede, die hier gedeeltlijk voorkomt. Men moet zich verwonderen over 's Mans werkzaamheden, in een nog niet geheel geneezen staat, en zelfs in een weder verslimmerenden; gewis hij hieldt zichzelven en zijne omstandigheden te weinig in 't oog. Met ongelukkigen goed te doen, was hij te midden der pijnen onledig. Bij vermindering van pijn, schoon de wonden niet geheel geneezen waren, vermeerderde hij zijne, bijkans niet dan in den uitersten nood gestaakte, bezigheden. Onledig hieldt hij zich ter ondersteuning der zodanigen, die door den Oorlog geleden hadden en zich in druk bevonden, en als uitdeeler der gaven, hem als een menschenvriend ter hand gesteld, in welker uitdeeling hij met eene voorbeeldlijke beraadenheid te werk ging. - Weder in het ziekbedde gestort, was hij egter blijgeestig, en een voorbeeld van gelaatene onderwerping. In die omstandigheden vervaardigde hij een Gebedenboek. - Geene hulpmiddelen verzuimde hij aan te wenden; zijn verblijf te Baden en Schinznach kan hiervan getuigen. Ook daar zette de steeds onvermoeide man zijnen letterarbeid voort; dit wordt ons in het VIII H. vermeld. Het IX H. vaart voort met lavatlr's werkzaamheden te beschrijven, staande zijn verblijf te Erlenbach. Het deelt ons mede zijne laatste aanspraak aan zijne Gemeente, uitgesproken in eene zwakheid, welke anderen zou terughouden: het was thans uitgemaakt, dat niet alleen de kwetzing van zijne borst van buiten, maar de aangetaste long zijne kwaal was. - De overgang des Graven van stolberg tot de Roomsch-Catholijke Kerk gaf hem gelegenheid, om wel zijne Verdraagzaamheid aan den dag te leggen, maar tevens de verdenking van eene geheime aankleeving aan het Catholicismus tegen te gaan. Zijn Brief aan dien Graaf strekt hiervan ten blijke. Het slot was: ‘Ik geloof dat de barmhartige Samaritaan naderbij was aan het Rijk gods, dan menig rechtzinnig Priester der Aartskatholijke Joodsche Kerk, welker Paus kajaphas, met zeventig Kardinaals, christus kruiste. Laat ons, mijne dierbaaren, onze rechtgeloovigheid door de volkomenste liefde bewijzen. Wie goed doet, is uit god, en die in de Liefde blijft, die blijft in god, en god in hem!’ Een gedicht op het begin | |
[pagina 691]
| |
der Negentiende Eeuw, waarvan wij ten slot van dit Hoofdstuk een gedeelte vermeld vinden, was de laatste schrijfarbeid deezes onvermoeid schrijvenden Mans. Eene verzameling van lichaamskwaalen, met den aanvang des X H. opgegeeven, maakte zijn laatste lijden uit. Zijne steeds te bewonderen werkzaamheid bleef hem bij. In oogenblikken wanneer de pijnen aflieten hem te folteren, sprak hij: ‘Het gaat thans heel wel: mijne zes kwaalen zwijgen een poosje; ik kan ze weder optellen; de hoest, de beide kwetsuuren, de opengelegen wonden, de pijn op 't water, de duizeling!’ Welk een voorbeeld van vergeeflijkheid aan die hem kwetste, betoonde hij te midden van zijn lijden! ‘'s Mans geest,’ luidt de taal zijns Leevensbeschrijvers, oor- en ooggetuige van die laatste dagen, ‘hadt, bij al zijn lijden, bij de zigtbaarlijk toeneemende verzwakking zijns lichaams, niet geleden; hij sprak in een helderen zamenhang over elke godsdienstige, wijsgeerige, staatkundige, gelaatkundige stoffe, op welke het gesprek geleid werd; en wanneer hij somtijds verscheide minuuten door de hevige pijn belet werd, zo voer hij echter, in den eersten oogenblik van verligting, weder in denzelfden zamenhang met eene volkomene juistheid voort.’ - Bij alle de opgemelde kwaalen voegden zich eindelijk nog ten uitersten hevige jichtpijnen. Zijn geduld bezweek niet. Half stervende, kon men hem niet wederhouden, zich bij zijne stervende Zuster te laaten brengen. - Toeneemende verzwakking baarde tusschenpoozen van werkeloosheid en van ijlen; in dit laatste was de strekking van zijnen geest nog altoos zigtbaar. - Hoogst treffend zijn de tooneelen van lavater's uitgang, waarmede deeze Brief en het Werk besluit. Ruim zestig jaaren hadt hij bereikt. In onze herhaalde Aankondigingen hebben wij deezen uitvoerigen arbeid, aan lavater's Leeven besteed, genoegzaam doen kennen. Menigmaalen hebben wij over gebrek aan Registers op thans uitkomende Werken geklaagd; dan hier ontmoeten wij een allerbreedvoerigst van 118 bladzijden over de vier Deelen. |
|