Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZeluco, door John Moore, M.D. IIde of laatste Deel. Te Amsterdam, bij J.W. Yntema en Comp. 1807. In gr. 8vo. 393 Bl.Indien wij op het vermaakelijke en nuttige zien van dit meesterstuk der penne van wijlen den beroemden moore, dan moeten wij verlangen, dat hetzelve geleezen en beoefend worde, door onze Vaderlandsche Jeugd van beiderleie sexe, door een aantal Gehuwden onder ons, en in het algemeen door Lieden van welken rang ook en jaaren. Langdraadigheid immers en gerektheid, eene beschuldiging die zelfs een richardson niet ontgaan mogt, zal niemand hinderen in dit Werk, slechts uit een tweetal Deelen bestaande, en waar toch geenerlei gebrek, maar overvloed en verscheidenheid is van bearbeide stoffe; van tooneelen uit het dagelijksch leven, van veele gepaste waarneemingen, characterschetsen, en leerrijke boert of ernstiger lessen, zo als ten deezen de vernuftige Schrijver met toem bekend is bij onzen Landaard uit zijne voorgaande | |
[pagina 495]
| |
Werken. Met vermaak ook zal men hier den Reiziger, den Menschkundigen, den Wereldkenner, den Man van rijke ervaarenis, geleerdheid en schranderheid, gelijk moore was, erkennen mogen, en nergens eenige scherts ontmoeten, die de kieschheid beleedigt. Voorts, terwijl andere Romans doorgaans eindigen met het Huwelijk van den Held, levert ons dit Deel een uitvoerig en doorwrocht verhaal van eene bij uitstek rampzalige Echtverbindtenis, die veelen, vreezen wij, ten waarschuwenden spiegel zal mogen dienen, en de gevolgen der Ondeugd, benevens de verhevenheid en eindelijke zegepraal der Deugd, in klaaren dag stelt. Niet ongevallig, eindelijk, is deeze Geschiedenis, die beurtelings medelijden en verontwaardiging inboezemt, door invlechting van onderscheiden bijwerk (of episoden) afgewisseld, zodat de leeslust opgewakkerd, en op keur van welgeschakeerde tafereelen vergast wordt. Het is wel zo, de Anecdoten raakende den zonderlingen Engelschen Heer n. transfer, de Vaderlandsche strijd tusschen twee Schotsche bedienden buchanan en targe, alsmede de verwonderlijke Brief van dien buchanan over Italien, en een andere van zekeren stalknecht jackson over Frankrijk, staan in geen onmiddelijk verband met den Held der Geschiedenis, of diens lotgevallen; zeer ongaarne, nogtans, zouden wij deeze en andere naïve bijsieraadien in deezen bundel missen, en wij zijn vaardig, die weelderigheid en uitstappen van een rijk vernuft in moore, even goed als in den Tomas Jones van fielding, over het hoofd te zien, zo anders gestrengheid van oordeel zulks wraaken konde. Intusschen, daar, volgens ons verlangen, Vertaaler en Drukker zich haasteden met de spoedige uitgave van dit DeelGa naar voetnoot(*), en wij hun deswege onzen dank betuigen, zullen wij onze Leezers niet ophouden in den wensch naar deszelfs voornaamen Inhoud, ofschoon zij nu althans zich vergenoegen moeten met een zeet onvolledig overzicht van het vervolg der Hoofdgeschiedenis, en eene enkele door ons (bl. 181) beloofde proeve uit dit voortreffelijk Werk. Bij het openen des boeks groeit daadelijk onze kommer wegens de waardige laura, ten doel staande aan de onderneemingen van den rijken maar zedeloozen zeluco, haaren vermeenden Verlosser, (bl. 180) die minder haar op eerlijke voorwaarden verlangde, dan hij haare schoonheid en deugd te verlaagen zocht en ten val te brengen. Mevr. van | |
[pagina 496]
| |
seidlits, haare praalzieke Moeder, die bereids in schulden stak, ontvangt het grievend berigt uit Franksort, wegens wanbetaaling en gevreesde bankbreuk van een Comptoir, waaraan zij geheel de nalaatenschap van wijlen haar' Man vertrouwd had: dit noodzaakt haar tot verkoop haarer juweelen, en veroorzaakt eene kwijning, terwijl zij echter het deerlijk ongeval voor laura verheelt. Zeluco verneemt haaren kommer uit den listigen pedro, die, den Juwelier met de kleinoodien ontmoet hebbende, bij een' van deszelfs bedienden het geheim van de verkoop had uitgevorscht; waardoor hij nu zich vleit met schoonere kans voor zijn wellustig doel. Dus herhaalt hij spoedig zijn aanzoek bij laura; maar, buiten staat om zijnen laagen voorslag bij haar te uiten, wijst zij, in haare onschuld niets aanstootelijks gissende, nogmaals den Echtgenoot af, van welken zij den diepsten afkeer gevoelt. Op nieuws dus bedient hij zich van den vertrouweling pedro, die vrugteloos de Moeder te overreeden zoekt, om, tegen haar gegeeven woord, drangmiddelen bij haare Dochter te bezigen om zeluco te huwen, hoezeer zij dit voor zich ten sterksten wensche. De looze Monnik, derhalven, randt nu het edelaardig Meisjen van de zwakste zijde aan, meldt haar de bankbreuk en verkoop der juweelen, en schrijft inzonderheid de blijkbaare kwijning der Moeder toe aan kwelling en verkropt leed wegens het stijfzinnig afslaan van zeluco door haar, de tedergeliefde Dochter. Niet bestand tegen dien aanval van den Geestelijken, geeft zich dan laura over, haaren gezetten afkeer van zeluco een vooroordeel waanende, dat zij uit Dankbaarheid jegens den belangeloozen Minnaar en Verlosser, doch bovenal uit Moederliefde verwinnen moest en tot zwijgen verpligten. De aandrang des Mans tot verhaasting, dewijl hij de tusschenkomst van Mevr. sporza en het teruggaan vreesde van laura; gelijk mede haar eigen wantrouwen van zichzelve, die huiverig en met herleevend asgrijzen tegen de verbindtenis beeft; bespoedigden eene heimelijke voltrekking van dit noodlottig Huwelijk. Bij deszelfs sluiting herinnerden wij ons de onheilspellende teekenen, die virgilius verhaalt dat de wettelooze trouw van aeneas met dido vergezeldenGa naar voetnoot(*). Menig alledaagsch Romanschrijver, verbeelden wij ons, had hier schoon | |
[pagina 497]
| |
spel, om de armoede van zijn vernuft te dekken, onder eenen gezochten tooi van akelige verschijnselen en ijsselijke tooneelen: dan moore, wel overtuigd, dat lucht en weder, of ijdel voorgespens, niets gemeen hebben met den gang der zedelijke werld, stelt zich de Natuur zelve ter leidsvrouwe, vergenoegt zich met eenvoudigheid en waarheid zijne menschkundige tafereelen te schetsen, en heeft het overgedreevene eener weelderige verbeelding voor de Dichtkunst overgelaaten. Door het ophouden van den brief, had Mevr. sporza te Rome eerst laat de tijding bekomen van de bankbreuk te Frankfort; hoe vaardig derhalven en edelmoedig haare Vriendschap, en tevens die van den Hr. N, ter hulpe toeschoot der Wed. seidlits, het lot van laura was beslist, en zij vernam met verbaazing uit het antwoord der Moeder, dat de knoop met zeluco gelegd was. ‘Twee hoedanigheden,’ zegt moore, ‘had deeze ellendige mensch, die nooit in het karakter eens echtgenoots zich voegzaam vereenigen: hij was overmaatig jaloersch en overmaatig trotsch op zijn vrouws schoonheid. De laatste zette hem aan, om, naar gelang zijner rijkdommen, de schoonheid zijner echtgenoote op alle openbaare plaatsen van vermaak te willen ten toon spreiden; de andere maakte hem tevens onbekwaam om de bewondering te verdraagen, die zij verwekte.’ Van zodanigen aard en leven zijnde, mangelde het dus laura niet aan schitterende pracht, weelde, en verscheidenheid van tallooze genietingen of uitspanningen, die Napels verschaffen konde: maar te huis bragt haar Echtgenoot zijne luimen, gemelijkheid en tergzieke inborst mede; zodat zij weldra in zijne afwezigheid van haar en stilleren kring zich meest gelukkig vond. Dra vestigde zich zijne jaloersheid tegen zekeren Italiaanschen Edelman, die haar met eene beschaafde oplettendheid bejegende, waarom zeluco niet miste zijne Vrouw door harde aanmerkingen en eene aanstootelijke bedilzucht wegens haare onschuldige heuschheid te gispen en te bedroeven. Kort hierna keerde Mevr. sporza, benevens den Hr. N., terug naar Napels, alwaar voor weinige dagen, zeluco van huis zijnde, laura het genoegen had, den Capitein seidlits, haaren Broeder, en deszelfs Vriend, den Baron carlostein, uit Duitschland, te mogen verwelkomen. De Jong-gehuwde nogtans ontving deeze Heeren niet zonder angstigen kommer, dat haare oude vooringenomenheid voor den Baron, waarvan de jeugdige indruk nimmer was uitgewischt, door gemeenzaamen omgang met hem aanwakkeren, en het oog van zeluco, wiens jaloersheid haar gebleeken was, niet ontgaan zoude. Ook bedroog zich de uitmuntende laura met opzicht tot zichzelve niet; haare genegenheid voor dien welgemaakten, dapperen en waardigen Man groeide ras tot eene volkomen liefde; en was 't er verre af, dat zij hem onverschillig was: dan juist de waar- | |
[pagina 498]
| |
neeming van hun wederzijdsch zwak deed hunne Deugd zichzelve wantrouwen, en hielden zij zich alzo op dien betaamenden afstand, dat beider aandoeningen zeer lang onbekend bleeven voor hunne vrienden en bij de wereld. Intusschen zeluco's achterdocht, altijd den Italiaanschen Edelman, als gunsteling van zijne Vrouw, bespiedende, blindhokte hem nu geheel omtrent carlostein. Op zekeren avond, bij het scheiden van een talrijk gezelschap, ontstond er twist tusschen die Edellieden; en wierd aan zeluco en laura, kort te vooren naar huis gekeerd, van eenen knecht geboodschapt, ‘dat beide deeze Heeren gevogten hadden, zodat de eene zwaar gekwetst, en de andere op de plaats zelve gedood was;’ waarop de Baron, benevens seidlits en Mevr. sporza, ter kamer intrad op het oogenblik, dat laura, door de tijding geschokt, in flaauwte en van haar' stoel viel. Ongemeen, nogtans, sterkte die dubbelzinnige bezwijming den verkeerden argwaan, door zeluco opgevat. Om laura te kwellen, noemt en behandelt hij carlostein als zijnen Vriend, met wien, als het voorwerp van haaren afkeer, hij haar te verkeeren dringt, sterker dan zij voor de rust van haar gemoed zulks wenschte. Eens ziet zij zich verpligt, om, tegen de begeerte van zeluco aan, het gezelschap van den Baron in de koets te vermijden, door de hand te reiken aan haaren Broeder, niet zonder dat deeze voorkeuze haaren Echtgenoot belgde. Ook was het de onschuld zelve van laura, die hem tot woedenden toorn opwond, wanneer hij haar in zeker gesprek opdringen wilde, dat zij den gekwetsten Italiaan beminde, maar carlostein, door wien de Edelman gewond was, haatede; zodat zijne hevigheid in het oor eener huisbediende klonk, en hij in zijne vervoering eenen spiegel met de rotting aan stukken sloeg. Dit voorval, aan Mevr. sporza van de meid geboodschapt, en door haar aan carlostein medegedeeld, opent deezen verders de oogen omtrent zeluco, en Laura's nu zeker ongeluk; terwijl zij zelve bevordert, dat deeze huisselijke twist niet aan haare Moeder of Broeder medegedeeld worde, en zij het gebeurde in zachter daglicht te plaatsen zoekt. Veel, nogtans, had de beminnelijke Vrouw van zulken Echtgenoot te verduuren, en wel het meest van de zotte vlaagen van verliefdheid, die vooral zijne verbolgenheid opvolgden. Afkeer van hem schoot zeker bij haar de diepste wortelen, en onmogelijk was het, dat zij den wellustigen boeijen konde, die zich te huis verveelde, en, verzadigd van haare uitwendige schoonheid, geen gevoel bezat, berekend voor de uitneemender begaafdheden zijner Vrouwe. Maar, hoewel zij, nu zwanger zijnde, het menigvuldig afzijn diens Mans met stille gelaatenheid verdroeg, en zelfs in de eenzaamheid genoegen vond, haar dreigden toch van den kant zijner ontrouw de grievendste wonden. | |
[pagina 499]
| |
Zekere nerina, eene schoone, doch baatzuchtige en afgeregte Vrouw, weet hem aan het snoer te krijgen, aazende op het goud van eenen zo rijken Minnaar, als zeluco was; en de minnenijd, veel meer dan toegenegenheid, van naamelooze Vriendinnen onderrigt de jeugdige Echtgenoote al vroeg van die overspelige verkeering; waardoor nu laura vuuriglijk om eene scheiding wenschen zoude, zo niet de tederheid voor haare Moeder, de gevreesde onstuimigheid van eene Broeder, en haar eigen gezegde toestand, die ongelukkige Vrouw geboden om daarvan af te zien, en haare schande, die zij lijden moest, te zwijgen. Niet zonder oogmerk intusschen van Mevr. sporza, en kort na het doorstaan van eene zeer brutaale behandeling van haaren Man, bevond zich laura, ten huize dier Dame, op eene zeer glibberige baan gevoerd; wordende zij van haar alleen gelaaten met carlostein, en door hem in een aandoenlijk mondgesprek ingewiegd, dat gevaarlijk te worden stond voor de verraschte Deugd. Dan nu hun beider drift en tederheid zichzelven vergeeten konde, brengt een toevallige oogwenk van laura, op het pourtrait van haaren Vader geslaagen, haare rede tot indenken; en neemt zij voortaan het besluit om alle afzonderlijke verkeering af te snijden met deezen te zeer geliefden Man en schier onmisbaaren Vriend, ter zaake van zijnen invloed op Capitein seidlits. haaren Broeder. Dit kiesch maar tevens hard besluit vervreemdt nogtans in geenen deele den edelmoedigen Baron van laura's belangen, of wederhoudt hem ooit van zich haar ongeluk aan te trekken: zo ras zij toch aan hem door Mevr. sporza eenen wenk geeft omtrent de hevige verbolgenheid, die de Capitein, zeluco's ontrouw gehoord hebbende, getoond had, leent hij zich, naar het verlangen der Zuster, om seidlits, zijnen Vriend, ter neder te zetten, en tot een uitstapje met hem naar Sicilien te helpen overreeden. Nerina inmiddels vaart voort met haare helsche listen door bitsen schimp en boozen laster van de baatzucht der aangehuwde bloedverwanten poogt zij zeluco van zijne Vrouw geheellijk af te troonen, en haar ten val te brengen. Hoezeer zij evenwel de Deugd van laura en haar ingetoogen leven bespiedt, de woorden van den Man zelven arglistig opvangt, en daaruit gif en alsem tracht te zuigen, zij mist geruimen tijd haar doel om vat te krijgen aan de voorzichtigheid en onschuld dier braave. In het einde opent zijne losmondigheid zelve haar den weg, om eene afschuwelijke jaloersheid hem in den boezem in te storten tegen den Broeder van laura, wiens toorn op hem, en hartelijkheid voor haar, hij kende en onbedachtelijk uitstoot. Nog meer benaarstigt nerina zich om dien heilloozen gloed te stooken, nadat zij zelve op zeluco's Echtgenoote minijvrig geworden was, en tegen haar in felle gramschap blaakte. De feugdige Kraamvrouw, naamelijk, van eenen Zoon verlost en | |
[pagina 500]
| |
hersteld zijnde, was in dezelsde Kerk verscheenen, waar juist nerina praalde; en had toen haare bevalligheid en zedige godsvrucht de afgunstige Mededingster geheel verduisterd. Dit zet haar nijd tot felle wraakzucht aan, en doet haar de opgeraapte gelijkenis van het Zoontje op deszelfs Oom, zeluco aanspreeken; hetgeen vervolgens uit vleierij door de Min hem toegestemd, en van dezelve stijf en sterk tegen eene der Meiden volgehouden zijnde, aan zijnen helschen argwaan voedsel geeft, en hem tot felle woede opwindt. Terwijl hij zwanger gaat met eenig moorddaadig ontwerp bij zichzelven te beraamen, leert laura hem nader kennen, uit eene boodschap van Mevr. sporza, die van den knecht zeluco's voorigen toeleg op haar leven, (bl. 180) en deszelfs vreeze vernomen had voor het gevaar, dat haare Vriendin van eenen Echtgenoot dreigde, de speelbal geworden der ondeugende nerina. Nog evenwel, daar zij nu Moeder is, vermag de edelaardige laura, om 's kinds wille, niet, tot eene Echtscheiding te besluiten. Maar middelerwijl dat de bedrukte Gade raadeloos in haare binnenkamer zucht en zich bekommert over het broeiend onweder, vergist zeluco zich met eenen ouden bekende, dien hij in Madrid zijn geld afwon, en nu ontmoet, vergezeld van eenen galeiboef: want niets minder dunkt hem deeze bertram, dan een berooide dobbelaar en stoute ligtmis, gereed om hem, voor eene handvol gouds, tot in zijne bloeddorstige aanslagen, ten dienst te staan: maar na gezegd verlies was de Man teruggekeerd tot regtvaardigheid, bezuiniging, en de deugdzaame gronden eener opvoedinge, gelegd door bertram's Vader; en had hij juist wanneer zeluco hem aantrof een' trouwen knecht van de galei verlost, waarop de ongegronde aanklagte wegens moord deezen onschuldig had doen verbannen. Op looden schoenen evenwel bespiedt de argdochtige zeluco steeds zijne eigen Vrouw; een brief van den Capitein, onder adres van Mevr. sporza haar toegezonden, zet hem aan, om den inhoud, en haare zamenspraak met deeze bij hem gehaate Dame, te beluisteren; terwijl de navolgende uitroep van laura: ‘O! mijn waardste Broeder, waart gij eenige weinige weeken vroeger te Napels gekomen, nooit ware ik met deezen laagen trouweloozen Man vereenigd geworden,’ zijn dol besluit voltooit. In arren moede dus, en na het vertrek van Mevr. sporza, begeest hij zich, langs eenen omweg, naar de kraamkamer, wenkt de Min om heen te gaan, rukt voorts, na korten doch hevigen woordwissel met de ontroerde laura, het kind uit haare te zwakke liefdeärmen, en wurgt hetzelve; terwijl ijlings de Moeder, van schrik uitzinnig, en in verbijstering der wanhoop, ter aarde nederzijgt. Veel moeite en gekwel kostede het den booswigt, zich droevig te veinzen, zijne misdaad onder den titel van eenen plotzelijken dood des kinds te bemantelen, en, daar zijne | |
[pagina 501]
| |
ondeugd nu van allen raad verstoken was, zich tegen den argwaan en de vervolging te hoeden, die hij van den kant zijner Gade vreesde. De bezoeken van baare Bloedverwanten en derzelver oppassing, eenen Arts, en den Broeder, nu huiswaarts wedergekeerd, kon of durfde hij niet weeren; de eenzaamheid en de onrust van zijn eigen harte folterde hem; en nerina zelve, onkundig van het ijsselijk geheim, belgde zich over zijn langduurig wegblijven, waartoe de voorgewende rouw hem drong; gelijk zij daarna de neerslagtigheid, die hem, ondanks de scherts der bijzit, meermaalen bij haar beving, voor eene zegepraal van laura's liefde aanzag, en hem alzo tegen haar, de rampzalige Vrouwe, geweldig opwond. Niets anders dan een gil en beangstheid voor den boozen vijand, ontviel laura in haare ziekte, die haar van alle herinnering aan het gebeurde scheen beroofd te hebben. Maar tot zo verre in krachten gewonnen hebbende, dat haar Broeder en Mevr. sporza goedvonden op een bovenvertrek haar te verlustigen met een gezicht der ommestreeken van Napels, slaat zij op eens haare oogen op eene schilderij, den Bethlchemschen Kindermoord verbeeldende, slaart zekere groep in dezelve onbeweegelijk aan, en wordt ijlings door stuiptrekkingen en eene gevaarlijke instorting aangegreepen, die haaren vrienden bitteren angst, den haatelijken zeluco een heimelijk verlangen aanjoeg, dat zij mogt wegsterven. Dan het gebruik van bedaarende geneesmiddelen, en vooral een gezonde slaap, herstelt haar van dit toeval, en schenkt haar het vol gebruik weder van haar verstand en geheugen. Mevr. sporza en seidlits, wet zij gehoord en gezien hadden, te zamen nu verbindende, beginnen zichzelven wegens den gepleegden kindermoord en den daader overtuigd te houden, en vangen aan met laura van verre omtrent hunne vermoedens te polsen. Maar zij, hoewel beraaden tot eene Echtscheiding, wil de Aanklaagster niet worden zelfs van den afschuwelijken Man. Zijn geveinsd aanzoek om haar te begroeten, nu hij zulks niet langer onder eenigerieten schijn ontgaan mogte, wijst zij af in eenen brief, die hem de Scheiding voorsloeg op eene wijze, dat hij, uit eigen veiligheid, niet af konde daarin te stemmen, ofschoon hij een zeer kort uitstel verlangde. Inmiddels gaat seidlius, die den Baron het gebeurde verhaald had, met deezen de bewuste groep in het schilderstuk nogmaals zien; en onthoudt hij zich niet, den naam Zeluco boven het hoofd van den Soldaat te schrijven, die een kind moordzuchtig bij de keel gevat hield. Bij het uitgaan uit zijn huis ontmoet hun de Man, die onkundig was van de aanleiding tot laura's jongste instorting. Seidlits spreekt hem voorbijgaande toe, en verwijst hem met bitsheid naar de ge- | |
[pagina 502]
| |
teekende groep: dan carlostein, om het gevaar eener ligt te voorziene ontmoeting, van laura's Broeder, den voormaaligen behouder van zijn leven, op zichzelven grootmoedig af te leiden, fluistert ongemerkt zeluco het denkbeeld in, dat de Naam met een potlood geschreeven is, dat hij toonde. Hevige schrik trof nu den Moordenaar, en wierp hem ter neder, zichzelven dus ontmaskerd ziende. Zijne vreeze zelve gebiedt hem, hoe ongaarne, om carlostein tegen den volgenden dag uit te daagen; en zal de Heer N. denzelven, hem bertram vergezellen, terwijl hij altoos hoopt de rede van hun geschil bedekt te houden. Dien avond ontvangt hij een brief van nerina, vol van geveinsde liefde, wegens zijn doen afzeggen van bij haar te komen. De beschrijving van den nacht, waarin hem zijne eigen onrust foltert, zijne misdaad aanvliegt, is der meesterlijke pen van moore waardig; trouwens dit zeggen wij ook van zijnen nu naderenden dood. Al vroeg jaagt hem de schrik, en zijne grievende verbeelding, ten bedde uit, naar het voorwerp van zijnen onkuischen lust. Eene meid berigt hem het ontijdige zijner komst; en het indringen in de slaapkamer der hoere komt hem zeer duur te staan. Zeker Venetiaansch Koordedanser, haar gewaande knecht, is half gekleed daar, wondt hem met eenen dolk het ingewand, en vlucht. Ter nederliggende op nerina's bed, de trouwlooze vloekende, die zich versteekt, en beroofd van alle hulp en troost, wentelt zich de Ondeugd op het harde dons van zijne schande. De bezoeken van bertram, gevolgd door die van carlostein en seidlits, wonden hem tot aan het harte; lossen, binnen de weinige dagen zijns lijdens, allen argwaan tegen laura volkomen op; ontsluiten zijn gemoed voor de aanklagte van zijn onderdrukt geweeten; bezaaien dus zijn sterfbed met bitter zelfsverwijt en de brandende doornen der wroeging: maar voltooien tevens de schoonste zegepraal der Deugd. De Onverlaat zelve legt vrijwillig voor seidlits zijne eigen schuldbelijdenis af, en regtvaardigt zijne wreed gehoonde Gade; aan welke hij meerendeels zijne verbaazende rijkdommen bij uitersten wille nalaat, het vaderlijk erfgoed alleen en weinige legaaten uitgezonderd, waarvan de aanzienlijksten waren aan seidlits en bertram. Laura, van zeluco's gevaar verwittigd, komt, weinige oogenblikken na zijn versterven, daar; doch beweent zijne gedachtenis, bekommerd over den dood des zondigen Mans. Haare edelmoedigheid toont zij, door nerina, onschuldig bevonden aan deszelfs moord, te doen slaaken, en meer dan regt te bewijzen aan zijne verwaarloosde bloedverwanten. Haare kieschheid schijnt uit jegens carlostein; hoewel de Leezer met ons niet twijfelen zal, of zij hem eerlang haare hand zal schenken bij eene tweede en zeker hartelijke Trouwverbindtenis. - Wij neemen afscheid | |
[pagina 503]
| |
van mooee met de beloofde proeve, waartoe wij kortheidshalve moeten kiezen de uitboezeming van zeluco na het reeds aangeduide bezoek van den braaven bertram. Toen zeluco alleen was - ‘Gelukkig mensch,’ zeide hij, met een diepen zucht, ‘die met genoegen en zelfvoldoening kan terug, en met kalmte en hoop voorwaarts zien! - Hoe verkeerd berekenen de menschen de waarde der dingen! Deezen bertram zullen zij voor een ongelukkig mensch aanzien; nogtans was hij nooit ongelukkig, en heeft veele bronnen van genietinge gevonden, mij onbekend. Ik wierd als meer dan gemeen gelukkig geschat, hoewel ik nooit heb geweeten, wat geluk ware. - Zijn leeven was aan pligt, en het mijne aan genot gewijd; evenwel is het klaarblijkelijk, dat hij in zijne naajaaging meer, dan ik ooit in de mijne heb genoten: ik begin te denken, dat vermaak het meest wordt gevonden, terwijl wij in eenige meer waardige naajaaging onledig zijn, en door de zulken wordt misgeloopen, die niets anders zoeken. - ô Dwaaze! dwaaze! die de duurzaame vergeldingen der deugd opoffert, zonder het eenig verlokzel der ondeugd te genieten. Naa mijn leeven tot hiertoe in rusteloosheid te hebben doorgebragt, lig ik nu uitgestrekt op het bed des gevaars, zonder eenen vriend, of eenig' mensch, wien ik kan vertrouwen, behalven deezen vreemdeling, bertram, op welken ik geene aanspraak heb dan die der menschelijkheid en goedwilligheid, welke ik zelf zoo weinig heb betragt.’ |
|