De Toren van de Leydsche Saai- of Festijnhalle andermaal sprekende ingevoerd, bij gelegenheid, dat na de verkooping van denzelven tot afbraak, deszelfs slooping is opgeschortst: met eenige historische Aanteekeningen. Door J. Le Francq van Berkhey. Te Leyden, bij P.H. Trap. 1807. In gr. 8vo. 16 Bl.
Het is met mij nog niet gedaan;
Ik zal herbouwd, nog blijven staan.
Alschoon ik was ter koop gesteld,
'k Ben echter nog niet neergeveld.
Zo begint nu deze Toren zijnen vreugdezang, en wederom, zo als dat zulk eenen ouden Toren voegt, in den ouden trant; wie vergt toch van zulk een oud gedenkstuk, dat het met de eeuwen, die het doorleeft, in smaak en dichttrant dezelfde stappen doet? Het Voorberigt meldt ons, dat dit gedenkstuk der oudheid nog niet zal worden gesloopt, maar zo wel tot geheugenis van de ramp, als tot gedachtenis van de zorg van den Koning, de trouw van den Magistraat, en de weldadigheid van de Ingezetenen van het Koningrijk, misschien wel in wezen gelaten zal worden. Eenige weinige nodige Ophelderingen, die den beminnaar van oudheden welkom zijn, vergezellen dit Stukje, hetwelk men gaarne bij het vorige van berkhey voegen en bewaren zal.