| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Verhandeling, behelzende eene opgave van regelen, volgens welken uit het gebruik, 't welk Jesus en de Apostelen van verscheidene plaatsen des Ouden Testaments gemaakt hebben, de waare meening dier plaatsen bepaald wordt. Door Justus Ludovicus Overdorp, Predikant te Noordwijk binnen. Aan wien de Gouden Eereprijs is toegewezen. - Te Amsterdam, en in 's Haege, bij J. Allart en B. Scheurleer. In gr. 8vo. 532 Bl.
Van tijd tot tijd levert ons het achtingwaardig Haagsch Genootschap, tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, lezenswaardige Verhandelingen, over belangrijke onderwerpen. Deze van den kundigen overdorp verdient ook geprezen te worden, zoo uit hoofde van den arbeid, aan de bewerking besteed, als ook van wege de menigvuldige goede denkbeelden, die wij hier in 't midden gebragt vinden.
't Is bekend, dat door de Joden en andere ongeloovigen 't gezag van Jesus en de Apostelen, ook ten dezen aanzien, heftig is bestreden, dat deze zich dikwijls op plaatzen van het O. Testament beroepen hebben, die eenen geheel anderen zin en bedoeling schijnen te hebben, dan die zij 'er aan geven. Dit heeft, in vroegere en latere tijden, echte voorstanders van het Christendom doen bedacht zijn op hulpmiddelen, ter verdediging van deze handelwijze van den Goddelijken Stichter des Christendoms en de voortplanters zijner weldadige Leer. Drie stelzels hebben inzonderheid veel bijval gekregen. Velen hebben, in navolging van Clemens den Alexandrijner en Origenes, aan de Schriften des Ouden Verbonds, behalven den letterlijken zin, nog eenen verborgenen, hoogeren of geestelijken zin toegekend, van welken de Apostelen de echte uitleggers waren. Anderen kwam het, met Socijn en Huig de Groot, voegelijker voor, in alle, of al- | |
| |
thans de meeste aanhalingen niets anders, dan eene bloote, en dikwijls zeer geringe gelijkvormigheid van gevallen en personen te erkennen. Coccejus en diens aanhang beweerden liever, dat men, in 't geheele Oude Testament bijna niets dan voorzeggingen, of schaduwen en beelden van het N.T. aantreft, namen ook de eigenlijkste voorzeggingen van andere volken, zoo wel als die van Juda en Israël, doorgaans letterlijk, of ten minsten voorbeeldig en zinnebeeldig op, als voorzeggingen van de vijanden der Christelijke Kerk, en der grootste gebeurtenissen, scheuringen, voor- en nadeelige lotgevallen, die 'er in zijn voorgevallen. - 't Tweede heeft, vooral in onze tijden, veel toejuiching gekregen, nadat men 't denkbeeld, dat Jesus en zijne Apostelen zich, doorgaans, naar den denktrant der Joden, en hunne manier van betogen en verklaren, zouden geschikt hebben, heeft aangenomen. De Eerw. overdorp meent, hierover meerder licht te kunnen verspreiden. In hoe verre hij evenwel daarin geslaagd zij, vermeten wij ons niet te beoordeelen.
De Bestuurders van 't Haagsche Genootschap hebben 'er zoo veel genoegen in genomen, dat zij aan deze Verhandeling den gouden eereprijs toegewezen hebben. Ondertusschen is datgene, waarnaar eigenlijk was gevraagd, eene opgave van regelen, volgens welken uit het gebruik, 't welk Jesus en de Apostelen van verscheidene plaatzen des Ouden Testaments gemaakt hebben, de waare meening dier plaatzen bepaald wordt, slechts op weinige bladzijden afgedaan. De Schrijver erkent de moeielijkheid van dezen eisch, en geeft voor zijne wijze van doen de navolgende redenen: ‘Ik heb,’ zegt hij, ‘dit het best geoordeeld op het einde dezer Verhandeling te doen, deels, omdat 'er, naar mijne gedachten, eene beschouwing van het verschillende gebruik, door Jesus en zijne Apostelen, van het Oude Testament gemaakt, moest voorafgaan, en 'er enige vaste gronden, waarop vervolgens kon gebouwd worden, moesten gelegd worden; deels, omdat ik het hoogstnoodig oordeelde, dit geheele onderwerp, dat men dagelijks ingewikkelder maakt, om ons daardoor dit uitnemend hulpmiddel, tot verstand der Godlijke Schriften, te ontnemen, eens, naar mijne geringe kragten, in het licht te stellen; deels, eindelijk, omdat ik het veiliger oordeelde enige weinige regels, maest alle uit het te vooren bewezene afgeleid, te la- | |
| |
ten volgen, dan, gelijk anderen gedaan hebben, een aantal derzelver vooraf uit te denken, op te geven, van vooren (à priori) te beredeneeren en te staven, die toch altijd bleken meer geschikt te zijn naar de bijzondere denkwijze der Schrijvers over dit onderwerp, en hunnen uitlegkundigen smaak, dan om eenen veiligen weg aan te wijzen, langs welken men het doel moet trachten te bereiken.’ Hij verdeelt zijne Verhandeling in vier deelen. In het eerste beschrijft hij den uitwendigen vorm, of de wijze,
waarop Jesus en de Apostelen gewoon waren de Schriften des O. Testaments aan te halen, bl. 35-137. In het tweede het verschillend en veelvuldig gebruik, dat de Schrijvers van het Nieuwe Testament van het Oude gemaakt, en de oogmerken, waartoe zij 'er zich op beroepen hebben, bl. 138-402. In het derde het belang van die verschillende soorten van aanhalingen, om de waare meening dier aangevoerde plaatzen des Ouden Testaments te verstaan, bl. 403-484. In het vierde volgen dan eindelijk eenige regelen, volgens welken wij tot de waare meening en bedoeling der in het Nieuwe Testament aangehaalde plaatzen geraken kunnen, bl. 485-522. In een Naschrift van 10 bl. worden nog eenige bedenkingen geopperd, ter wederlegging van den Hoogleeraar Lotze, in wiens Inleiding, nadat deze Verhandeling bijna afgewerkt was, in 't licht verschenen, ook een geheel hoofddeel aan dit onderwerp is toegewijd geworden.
Ons naauw bestek laat niet toe, van deze, wat al te wijd uitgeloopene Verhandeling, een uitvoeriger verslag te geven. Wij schrijven hier alleen nog eenige door den Heer overdorp vastgestelde grondregelen, waaruit 's mans denkwijze, over het voorname geschilpunt, genoegzaam blijkt, ter neder. (1) Men kan niet ontkennen, dat 'er bloote accommodatien in het N.T. nu en dan voorkomen. (b.v. Rom. II:24. X:18.) (2) Wanneer uit eene plaats van het Oude Testament een leerstuk wordt betoogd, dan wordt dit leerstuk in die plaats ook waarlijk geleerd, of hetzelve kan, door een wettig gevolg, daaruit afgeleid worden. (b.v. Rom. III:10-18.) (3) In zulke plaatzen des Ouden Testaments, die voor eene verschillende verklaring vatbaar zijn, moet diegene de voorkeur hebben, die ons in het Nieuwe Testament gegeven wordt, of waartoe wij ten minsten in het Nieuwe Testament duidelijke wenken vin- | |
| |
den. (b.v. Job XXXIII:23, 24.) [Niets verwondert ons meer, dan dat de Schrijver, na Muntinghe en anderen gelezen te hebben, nog eene uitlegging voorstaat, die tegen den geheelen geest van 't boek Job zoo zeer inloopt.] Ps. CIV:4. [Hier krijgt de harde verklaring van Klinkenberg boven die van Muntinghe, van Vloten, van Hamelsveld en anderen, die met den aart der Hebreeuwsche Dichtkunst zoo veel beter strookt, de voorkeur.] Hagg. II:7. [Bij deze plaats mogt van andere, nog al met redenen bekleede uitleggingen van de Groot, Doederlein, Bauer en anderen, ook wel eenig gewag gemaakt zijn.] (4) Wanneer uit eene aangehaalde plaats wordt betoogd, dat hetgeen van den Messias in dezelve wordt gezegd, op geen ander persoon past, dan is het zeker, dat, in die aangevoerde plaats, ook waarlijk van den Messias alleen en rechtstreeks wordt gesproken. (b.v. Hand. II:25-31, 34.) (5) Zoo menigmaal eene plaats des Ouden
Testaments in het Nieuwe op Jesus Christus, zijn persoon, leven of lotgevallen, hetzij door Hemzelven, hetzij door een zijner Apostelen, wordt toegepast, dan wordt ook altijd in die plaats letterlijk van Hem gehandeld, of Gods laatste oogmerk doelde op Hem. [De Schrijver kan zich dus niet met die Uitleggers vereenigen, die hier en daar, of ook wel dikwijls, in den eersten letterzin, aan Hiskia, Zerubbabel, de Maccabeeuwsche Vorsten en anderen, en te gelijk, in een tweeden of hoogeren zin, aan Jesus Christus denken. Daar hij echter evenzeer de accommodatie, op de meeste plaatzen, verwerpt, kon 't niet wel missen, of hier en daar moesten gedrongene uitleggingen voor den dag komen, b.v. van Joann. XIX:36. Gal. III:16.] (6) Zoo menigmaal Jesus en zijne Apostelen de formulieren: dit is geschied, opdat vervuld zou worden, of, toen is vervuld geworden: gebruiken, dient men die aangehaalde plaatzen voor letterlijke, of ten minsten voorbeeldige voorzeggingen te houden. [Dit is bij Matth. II:15, 17, 23. XIII:35 en andere plaatzen moeielijk vol te houden.] (7) Dikwijls staat eene Messiaansche voorzegging midden onder dingen, die tot veel vroegere gebeurtenissen behooren. [Daartoe is de toevlucht genomen, om de aanhaling van Jes. VII:14. VIII:23. IX:1. XXVIII:16 en dergelijke voorzeggingen goed te maken.] (8) Vele reeds vervulde voorzeggingen staan met andere, nog onvervulde, in eenen onafscheidelijken zamenhang, en
| |
| |
konden dus, als vervuld, worden aangehaald, omdat zij dit ten deele reeds waren, ten deele ons leerden, dat ook het onvervulde alzoo eens geschieden zal. [Dit wordt aangenomen, om aan het gebruik van zommige plaatzen, als bevattende, volgens Jesus en de Apostelen, Messiaansche voorzeggingen, een goeden draai te geven. b.v. Jes. XL:3-5. XLII:1-4. XLIX:4-6. LXI:1, 2. Zach. IX:10.]
Wij doen gaarne aan de geleerdheid en schranderheid van den Eerw. overdorp, waardoor hij zijne gevoelens met schijnbare redenen weet aan te prijzen, hulde; maar kunnen niet ontkennen, dat wij hem, over 't geheel, nog te zeer gehecht vinden aan die wijze van uitlegging der oude Godspraken, die, uit kwalijk verstaane aanhalingen, aan den leeftijd, waaruit zij herkomstig zijn, denkbeelden opdringt, die in den zamenhang der Profetische Schriften in 't geheel niet voegen. |
|