Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Bijbelsche Tafereelen, bijzonder ter opscherping van den smaak en het gevoel voor de Euangelische Geschiedverhalen, in Leerredenen geschetst, door F. van Teutem, Leeraar bij de Gemeente der Remonstranten te Utrecht. IIde Deel. Te Rotterdam, bij C. van den Dries en Zoon. In gr. 8vo. 218 Bl.Aangemoedigd door de goedkeuring, waarmede dergelijke te voren uitgegevene acht Leerredenen ontvangen zijn, van welken wij ook destijds, met verdienden lof, verslag gedaan hebbenGa naar voetnoot(*), laat de Eerw. van teutem een dergelijken bundel van belangrijken inhoud volgen. De onderwerpen zijn: (1) Dood van Joannes den Dooper, Matth. XIV:3-11. (2) Martha en Maria, Luk. X:38-42. (3) Jezus en Zacheus, Luk. XIX:1-10. (4) 's Heilands zegepralende intrede in Jeruzalem, Luk. XIX:29-44. (5) Jezus wascht zijne leerlingen de voeten, Joann. XIII:1-17. (6) Jezus in Gethsemane, Matth. XXVI:36-46. (7) 's Heilands verschijning aan de zee Tiberias en aandoenlijk gesprek met Petrus, Joann. XXI:1-23. en eindelijk over de gewigtige vraag, welken geest en toon vordert eene geschikte voordragt van den openbaren predikstoel?Ga naar voetnoot(†) Deze voortreffelijke Leerrede is gehouden voor Intrede, bij de Gemeente der Remonstranten te Utrecht, 23 Sept. 1804. Allen zijn met oordeel en smaak opgesteld, en hebben de opwekking en versterking van redelijk Godsdienstgevoel, en werkdadig Christendom, blijkbaar ten doele. Aan zorg en toeleg, om zich, in een zuiveren, welvloeienden stijl, duidelijk, bevallig en treffend uit te drukken, heeft het den Redenaar niet ontbroken; soms echter geeft hij zich te veel toe aan het hoogdravende, en is ten minsten zijne voordracht voor eene gemengde schaar, zoo als de Christenleeraars veelal voor zich hebben, niet regt geschikt, om algemeene werking te doen. Zie hier eenige proeven van uitdrukkingen, daar het boek openvalt: Hij, wiens stille waarde en zachte verhevenheid de liefelijke gevoelvolle toonen eener harmonische stem- | |
[pagina 149]
| |
ming in onze zielen overstort, heeft daartoe onzen inwendigen zin getroffen. - De liefde ontgloeit, verwarmt en verkwikt wezenlijk alleen den boezem dier schoon en zacht gestemden, wier hoogste waarde, roem en wellust is enkel kinderen Gods te heeten, of de zuiver boetvaardige ziel des genen, die, omdat hij veel bemint, in staat is, veel vergeving te ontvangen. - Reeds is Christus ons voorgegaan, waar zijn liefelijk oog ons wenkt, en de verzekering van Gods vergevende liefde een eindeloos genot van onverstoorbare vreugd laat vinden. Reeds is de morgenzon der eeuwigheid voor onze gevestigde beschouwing glansrijk aangebroken, en openen zich de poorten des hemels voor onze opgewekte verbeelding met een vrolijk gejuich. - Dit laatste verstaan wij niet regt. - Intusschen zegt de Leeraar zelf, in de inleiding van zijne Intreêrede: ‘In denzelfden geest en toon, waarin Jezus en zijne Apostelen tot de menschen spraken, moet nog algemeen de Godsdienst-leeraar tot hun spreken. - Hemelsche wijsheid - in het beminnelijk kleed der eenvoudigheid nederig voorgesteld - geene schitterende woordenpraal,’ enz. |
|