Men vondt 'er verscheiden vaten en andere voorwerpen van mindere waarde, alsmede eenige geldstukken van brons, onder andere een van goud, van vespasianus.
Op den 14 Februarij 1805, de opdelvingen, in tegenwoordigheid van haare Majesteit de Koninginne en de geheele Koninklijke familie voortzettende, opende men, in het zelfde huis, eene kamer, in welke een hoop vaten, dienende om 'er meel in te bewaaren, gevonden wierdt. Een dier vaten was geheel, het ander half vol meel. Zoo zorgvuldig was het meel bewaard, dat men het goed genoeg gekeurd heeft om 'er zeer goed brood van te bakken. Het was zeer stijf in het vat gestampt, en van de zemelen afgescheiden. De muur der kamer was in verscheiden perken verdeeld, met tusschenruimten, van kleine bevallige kroonlijsten gedekt, gedeeltelijk van echt marmer gemaakt, gedeeltelijk van pleister, als marmer geschilderd. Het boveneinde loopt uit in uitsnijzels van kolommen.
Op eenen der muuren ziet men eene uitsteekend fraaie schilderij. Zij verbeeldt op eene hoogte acteon, die, met eenen medgezel, diana in het bad verrast. De Godin verbergt zich in eene soort van hol; de afbeeldingen zijn leevensgroot; de omtrekken zijn van de volmaaktste vindinge. Het koloriet van acteon is zeer donker. De Godin vertoont eene afbeelding, die het zoo wel in koloriet als in teekening wint. Het is eene der fraaiste schilderijen, welke tot heden toe ontdekt zijn. Aan haare eene zijde ziet men eene Bacchante, en aan de andere eenen Faunus, van verwonderlijke schoonheid, zoo wel ten aanzien van teekeninge en houdinge, als koloriet. Bovenaan ziet men europa, door den Stier geschaakt, en leda; doch de hoofden en het grootste gedeelte der lichaamen zijn verdweenen. Zij vertoonen eene stoutheid van penceel, gelijk aan die van diana.
Men ontdekte 'er eene schilderij, vertoonende verscheiden momaangezigten, nevens andere minder belangrijke voorwerpen; ook vondt men 'er verscheiden kleine vaten van brons, en andere stukken van mindere waarde.
De ontrolling der Handschriften wordt voortgezet. De twee laatste, die men ontrold heeft, zijn van philomedes, het een de Diis, het ander de Morte. Die van epicurus zijn reeds overgeschreeven, en zullen, nevens twee andere, gedrukt worden; handelende het een de naturâ Deorum, het ander de Irâ.