Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redenvoering, over de dwaalingen in den aanleg en het beleid des leevens.(Naar het Engelsch van den Eerw. robert walker, Euangelie-dienaar te Edenburg, en F.R.S. Ed.) Waarom toch zou in de hand des zots Koopgeld zyn om Wysheid te koopen, dewyl hy geen verstand heeft? ‘Uit het hart zyn de uitgangen des leevens.’ Te vergeefs worden de grootste uitwendige voordeelen geschonken aan den Man, die toegelaaten heeft, dat zyne inwendige gesteltenisse in wanorde geraakt is. Hy wordt een slaaf van ongeregelde driften; hy voelt een afkeer van alles, wat strekken kan om Wysheid en Geluk te verkrygen, en verliest dat evenwigt der ziele, 't welk alleen kragt geeft aan lofwaardige oogmerken, en aan de natuurlyke aangenaamheden des leevens den rechten smaak byzet. Niets is, overzulks, zo belangryk, als de vroege bestuuring des harten. In de jeugd moeten wy den grondslag leggen van volgende uitmuntenheid en geluk. Dan reeds moeten wy beginnen onze begeerten te regelen, zugt tot orde aan te kweeken, en een rechten smaak te vormen voor 't geen agtenswaardig is in ons gedrag. Dan reeds moeten wy leeren onze bekwaamheden bestendig aan te leggen, eene juiste waarde op onzen tyd te stellen, en het verkwisten van denzelven, in het bejag van beuzelagtige vermaaken, te versmaaden. Dit is de Koopprys, in onze hand gesteld om Wysheid te koopen; doch welken zo weinigen, helaas! het verstand hebben om 'er voor te besteeden. | |
[pagina 2]
| |
In de daad, wie in de zamenleeving eenigen tyd met opmerking verkeerd heeft, kan niet nagelaaten hebben op te merken zeer veele voorbeelden, welke uitweezen, dat de grootste natuurlyke voordeelen van weinig of geen nut waren voor derzelver bezitteren, ten aanziene van de grootste belangen des leevens. Toen hunne talenten en neigingen zich eerst begonnen te ontwikkelen, zagen allen rondsom hun zulks met bewondering. Men koesterde de streelendste hoope van het toekomend gelukkig slaagen; geen stand in de maatschappy werd te hoog voor hun geoordeeld; gewis zy zouden dien met eere en toejuiching bekleeden. Maar, by den verderen voortgang des leevens, verliezen deeze vroege gunstige verschynzels allengskens hunnen luister, of neemen een geheel uitmiddelpuntigen loop; zy schitterden enkel, zonder nuttig te weezen. Vertrouwende op hunne bekwaamheden, versmaaden zy, zich aan eene hebbelyke tewerkstelling daarvan te onderwerpen; hunne driften verslaafden hun; onstandvastigheid sloot hun den weg tot het verkrygen van nuttige begaafdheden; verkeerde voorwerpen van nayver hebben hun afgetrokken; onvoegelyke verbintenissen hebben de begogelingen der driften versterkt; en eindelyk zyn zy verzonken tot de laagte van nutlooze weezens - verzonken in veragting en ellende. - Zodanige voorbeelden, ongelukkig maar al te veelvuldig, zyn baakens ter waarschuwinge van hun, die 's leevens reis beginnen; of liever, zy zyn de droeve overblyfzels van geleden schipbreuk, aanduidende de klippen en droogten, zo heilloos voor anderen. Ik heb my voorgesteld, in deeze Redenvoering, eenige der voornaamste oorzaaken aan te wyzen, welke strekken om de Menschen te doen missen in de verkryging van die voordeelen, welke hunne bekwaam- en omstandigheden geschikt scheenen hun eenmaal te verschaffen. Dusdanig een onderzoek, houd ik my verzekerd, valt recht in den geest en de meening van myne Textspreuke; dewyl ik het daarvoor houde, dat de Koopprys, van welken hier gewaagd wordt, bestaat in de natuurlyke begaafdheden, en middelen van vordering, ons door de Voorzienigheid geschonken; en de Wysheid, daarvoor te koopen, bestaat in het verkrygen eener welgeregelde zielsgesteltenisse, alsmede de zegeningen, doorgaans daaraan verknogt - inwendige zelf- | |
[pagina 3]
| |
voldoening, hoogagting van anderen, en welslaagen in de weezenlyke belangen deezes leevens. Dit eigenste onderwerp zou my aanleiding kunnen verschaffen, om de oorzaaken te overweegen van der Menschen misvattingen en verkeerde handelingen, ten aanziene van de hoogere belangen des Toekomenden Leevens; doch, om het bezwaar eens zo wyduitgestrekten plans te ontgaan, zal ik thans alleen spreeken van die Wysheid, welke bevorderlyk is om ons te bestuuren in de gewigtige bezigheden des Tegenwoordigen Leevens. Dat wy dan dit onderwerp, zo belangvol voor alle Menschen, beschouwen met die aandagt, welke 't zelve verdient. Laaten wy de kaart inzien van dien reistocht, op welken zo veelen schipbreuk lyden. Laat ons de klippen, de droogten, de zandplaaten, de draaikolken aanwyzen, welke wy niet zonder gevaar van te vergaan kunnen naderen. Het belang van alle myne Leezers is hier niet het zelfde. Eenigen zyn even te scheep gegaan; anderen hebben de reis reeds half volbragt; eenigen zyn reeds in het gezigt van den oever der landinge; doch allen hebben wy 'er het hoogste belang by, - is het nietvoor onszelven, - voor onze Vrienden, voor onze Kinderen, voor de Nakomelingschap, voor het Menschdom in 't algemeen. I. De groote oogmerken des Leevens worden menigvoud gemist door het verzuim van vroege en ernstige bevlytiging. Wy hebben allen de los- en ligtzinnigheid der Jeugd leeren kennen. Wy kunnen niet nalaaten ons te herinneren, dat ernstige bezigheden alsdan dikwyls aangevangen werden met wederzin, voortgezet zonder aandagt, en met vreugde nagelaaten. In den aanvange, in de daad, worden de voorwerpen der beginzelen van geregeldheid niet klaar begreepen door het meerendeel der geenen, die zich daaraan behooren te onderwerpen. Het bedwang valt lastig, de arbeid zwaar; terwyl de voordeelen, daarvan te verhoopen, op een grooten afstand zich slegts scheemeragtig vertoonen. Hieruit ontstaat eene onverduldigheid, wegens die noodzaaklyke bepaalingen en zwaarigheden, welke, niet in tyds tegengegaan en bedwongen, welhaast ontaart in onoplettenheid en zorgloosheid, in hebbelykheid van lediggang en beuzelende tydverkwisting. Wanneer de eerste leevensjaaren dus verspild zyn | |
[pagina 4]
| |
zonder die vorderingen, welke gemaakt hadden behooren te worden, valt 'er niets bezwaarlyker, dan die verwaarloosde taak weder op te vatten. Ydele of zinnelyke hebbelykheden hebben (dat ik my dus uitdrukke) de schoone bladzyde bemorst, waarop de lessen der wysheid hadden moeten geschreeven worden. De voorwerpen eener bedorvene verbeelding trekken de aandagt ter zyde, welke waarheid en zedelyke schoonheid van haare kweekelingen vorderen; en de ziel voelt niet langer de zuivere aandrift van verstandige eerzugt. Belast en belaaden met de onaangenaame aandoeningen van schaamte, berouw en ongeduld, is de voortgang traag en moeilyk. Schaamte verhindert den voortgang van laate bevlytiging: want hoe kwellend is het, slegts beginnen te leeren, op een tyd, dat wy in staat hadden behooren te weezen om anderen te onderwyzen? Hoe vernederend, te haaken na onderrigt omtrent onderwerpen, die ons, reeds zints lange, gemeenzaam en eigen moesten geweest zyn? - Berouw is desgelyks een sterke hinderpaal in 't geval van laate bevlytiging. Menig een verveelend uur wordt in vrugtlooze wenschen besteed; menig een bitter uur in de kwellende vergelykingen tusschen onze agterlykheid en de vorderingen door anderen gemaakt. Deeze onaangenaame aandoeningen drukken den geest ter neder, en verhinderen deszelfs poogingen tot het beklimmen van die hoogte, anderzins zo wel te bereiken. Maar, schoon dit geen plaats hadt, schoon de ziel haar vuur behieldt, in spyt van deeze mismoedigmaakingen, blyft 'er nog eene onverduldigheid, welke menigvoud laat-aangewende bevlytiging slegt doet uitvallen. Door na te menigvuldige voorwerpen te gelyk te grypen, met oogmerk om den verlooren tyd in te haalen, volgt niet zelden verwarring van denkbeelden; en al de kennis, die men verkrygt, is gevolglyk niet uiteengezet, oppervlakkig, en ongeschikt ter regeling van den leevenswandel. Zodanig zyn de nadeelen, met welken zelfs de beste gesteltenissen te worstelen hebben, als zy eene taak hervatten, ten geschikten tyde nagelaaten. Doch dit is de zaak van de beste zyde beschouwd. Een veel slegter uitwerkzel volgt dikwyls uit de verwaarloozing, waarover wy spreeken. Weinigen zyn | |
[pagina 5]
| |
genegen om bedenkingen toe te laaten over hun eigen wangedrag, of, uit verkiezing, staan te blyven op eene vernederende vergelyking tusschen zichzelven en anderen. Wanneer de jeugd verwaarloosd is, wanneer de gelegenheden, om vorderingen te maaken, niet gebruikt zyn, neemt eene soort van voldaanheid over zichzelven de van het goede ledige ziel in. Indien iemand oorspronglyk eene leevendigheid van geest bezit, is het gevaar, om op veronderstelde begaafdheden te vertrouwen, zonder bevlytiging, des te grooter. Menschen van dien stempel beelden zich in, dat geenen, dan uit den aart dommen, werkzaam behoeven te zyn. Zy luisteren na den Syreenenzang der traagheid, en verbeelden zich, dat hun eigen ongeholpen kragt der ziele hun in 't bezit zal stellen van alles, wat anderen verkrygen door vlytbetoon en zich met ernst op de zaak toe te leggen. Eene jammerzalige begogeling! verderflyk voor alles, wat waardye heeft in dit leeven: want alle uitsteekenheid is de vrugt van arbeid; alles, wat nuttig is, vloeit daaruit voort; alle geluk is de belooning daarvan. Rampzalige ondervinding zal dit welhaast leeren aan die Dwaazen, welke geen verstand hebben om den eigenaartigen prys van werkzaamheid te besteeden tot het koopen van wysheid. Voor eenigen tyd moge de leevendigheid van hunnen aart hunzelven voldoen, of ook de zodanigen, die even partydig als zy oordeelen; doch eerlang zal de nietsbeduidenheid van hun character blyken, en hun doemen tot veragting en nutloosheid, alle de volgende dagen huns leevens. II. De groote doeleinden des Leevens worden menigmaalen niet bereikt, door ongetemde Driften. Ik zal, ter opheldering deezer stelling, niet aanvoeren die geweldige en oproerige driften, welke niet alleen het geluk verwoesten van byzondere persoonen, maar ook inbreuk maaken op de rust en goede orde der zamenleeving. Toorn, Boosaartigheid, Wraakzugt hebben, in de daad, veelen ten verderve gebragt; maar indien deeze driften haare duizenden verslaagen hebben, mag men veilig beweeren, dat de zugt tot vermaak haare tienduizenden verslaagen heeft. De vordering in beschaafdheid en het bedwang der menschlyke wetten dienen ter beteugeling van de kwaaddoende driften der menschen. Maar de beschaafde zeden der Maatschap | |
[pagina 6]
| |
pye, de rykdommen, door den Koophandel en de Kunsten ingevoerd, en het gerust leeven onder welgevestigde Wetten, zyn alle prikkels tot een vermaaklyk leeven. Het stelzel der Opvoedinge is desgelyks verre verwyderd van de voorgaande beginzels der zelfverlochening, voorheen ingeboezemd; en de denkbeelden der menschen deezer eeuwe zyn weinig, zo in 't geheel iets, daaraan geërgerd, ‘dat een Jongeling zich vermaake in zyne jeugd, en, zonder bedwang, wandele in de wegen zyns harten en in de aanschouwinge zyner oogen.’ Ik wil niet stilstaan by de groove en diepvernederende opvolging van zinnelyken lust, waaraan maar al te veelen zich overgeeven. Het zou geheel overtollig zyn, te bewyzen, dat hebbelykheden van deezen aart alle belangryke oogmerken des leevens verydelen. - Uwe eigene herinnering, Leezers! moet u veele voorbeelden voor den geest brengen van menschen, voor welken de weg, om zich beroemd te maaken en hun aardsch geluk te bevorderen, openstondt, en die, door de inwilliging van zinnelyke lusten, binnen weinige jaaren, alle gunstige vooruitzigten wegweerden, en, voor altoos, hunne gezondheid bedierven, hunne middelen doorbragten, allen loflyk character en den vrede der ziele verlooren. ‘By wien is wee? by wien och armen? by wien kyvagien? by wien het geklag? by wien wonden zonder oorzaake? by wien de roodheid der oogen? By den geenen, die by den wyn vertoeven; die komen om gemengden drank na te zoekenGa naar voetnoot(*). - Laat uw hart tot de wegen eener hoeragtige Vrouwe niet wyken, en dwaalt niet op haare paden: want zy heeft veele gewonden nedergeveld, en alle haare gedooden zyn magtig veele. Haar huis zyn wegen des grafs, daalende na de binnenkameren des doods. Weet dat haare genooden zyn in de diepten der helleGa naar voetnoot(†).’ Doch, alle verdere opheldering van dit onderwerp, uit het aangeroerde punt, ter zyde stellende, merk ik aan, dat zelfs de onmaatige zugt tot enkel vermaak, de onbekwaamheid om onszelven te bezitten, uitgenomen in die gevallen, welke de ziel boven den natuur- | |
[pagina 7]
| |
lyken toon verhoogen, een heilloos gebrek is, als het hart van de najaaging der Wysheid vervreemdende. Dit blykt uit twee voornaame gezigtpunten - als, daar zulks inbreuk maakt op den tyd, ons gegeeven tot hoogere einden - en, ten anderen, ons onbekwaam doet worden om die einden te bereiken, zelfs op een tyd, welken het Vermaak niet rechtstreeks wegneemt. Wy zyn zeker niet in de wereld gekomen, en van de rest der schepzelen, door de bekwaamheden, ons geschonken, zo voordeelig onderscheiden, tot geen ander einde, dan om ons te verlustigen. Wy staan in eene naauwe betrekking tot god en onze Medemenschen. Behoort die gedagte niet altoos by ons te huisvesten en leevendig voor den geest te weezen? en is dit eene gedagte, die met hebbelyke ligtzinnigheid bestaan kan? Hebt gy reeds alles vervuld, - zo volkomen vervuld, dat gy van uwen yver moogt aflaaten, en u aan rust en vermaak overgeeven? Kunt gy tot god zeggen: ‘Ik heb U verheerlykt op aarde; ik heb voleindigd het werk, dat Gy te doen gaaft’? - Kunt gy uwe Natuurgenooten te gemoet voeren: ‘Ik heb ten uwen opzigte de koninglyke wet der Liefde vervuld. Ik heb de hongerigen gevoed, de naakten gekleed, de gevangenen bezogt; ik heb de zaaken van myn eigen huis bezorgd, en myne zorgen uitgestrekt tot dat gedeelte der Maatschappye, aan 't welk ik verbonden was; en nu vindt myne hand niets meer overig om te doen’? - Kunt gy, daarenboven, verklaaren, dat gy, behalven het achtgeeven op uwe verbetering en geluk op deeze wereld, ten vollen bereid zyt voor eenen toekomenden staat? - Is het zo, dat dan de overige dagen uws verblyfs op aarde toegewyd worden aan onafgebrokene vermaaken en verlustigingen; ‘Gaa heenen, eet uw brood met vreugde, en drink uwen wyn van goeder harte; want god heeft reeds een welgevallen in uwe werken. Laaten uwe kleederen, ten allen tyde, wit zyn, en laat uw hoofd geene zalfolie ontbreeken.’ - Maar, indien een dier hoofdoogmerken onvervuld gebleeven, of slegts ten deele daaraan voldaan is, hoe hebt gy dan, troetelkinderen des vermaaks, aan het groot einde uwer scheppinge voldaan? Bedenkt gy wel, dat de tyd, in deezer voege besteed aan ydelheden, en aan beuzelingen opgeöfferd, een gedeelte is van de eeuwigheid, en wel dat gedeelte, 't welk uw eeuwigduurend lot bepaalen zal? - | |
[pagina 8]
| |
Wanneer de schoonheid des Zomers is voorbygegaan, en de Winter de Natuur van alle die aangenaamheden ontbloot vertoont, leverende een droevig gezigt op de bladerlooze boomen en de van groen ontbloote velden, aanschouwen wy (mag ik my zo uitdrukken) de ruïnen van het Jaar. Nogthans zal de schoonheid der Natuure herbooren worden; de bladeren zullen weder groenen, de bloemen uitspruiten, en de vrugten tot rypheid komen. Weder zal de Landman zaaijen in hoope; weder zal de koesterende warmte van zagtere en mildere saizoenen aan zyne verwagtingen voldoen. - Maar, ô Mensch! uw verspilde jeugdige leeftyd zal nimmer wederkeeren. Gy hebt slegts éénen zaaityd voor den oogst in beide de Werelden; en het verzuim daarvan is met geene schatten te boeten. Ten anderen, de onmaatige gesteldheid op vermaak maakt ons onbekwaam om de waare oogmerken des leevens te bereiken, zelfs in den tyd, daardoor niet rechtstreeks weggenomen. Het is alleen een reeks van bedaarde aandoeningen, welke de ziel, voor eenige lengte van tyd, zonder vermoeienis kan verdraagen. Wat daar boven gaat, óf ten opzigte van de inspanning, óf van het genot, laat een gevoel van matheid agter. Het mag zelfs aangemerkt worden als eene heilzaame schikking der Voorzienigheid, dat de aandoeningen, in het laatstgemelde geval, vry lastig zyn. De kwyning eener des verzaade ziele vernietigt alle bekwaamheid ter genietinge, tot dat het ledige is aangevuld - een tusschentyd zo akelig als het graf! - En wie zyn ze, die zulke merktekens van verveeling en onvoldaanheid vertoonen, in verre het grootste gedeelte van hunnen tyd, als de loshoofdige bejaagers van vermaak? De minste besteeding van aandagt vermoeit; de ligtste pligten vallen zwaar. Zy kunnen de moeite, van hunne eigene zaaken, naar eisch, waar te neemen, niet veelen; zy zyn dikwyls vreemdelingen in het bestuur van hun Huishouden - vreemdelingen ten opzigte van de Huisvrouwe hunner Jeugd - vreemdelingen omtrent de Kinderen, die god hun gaf! ô Hoe zeer bedervend moet de overheerschende zugt tot vermaak zyn, wanneer dezelve in zo verre den smaak kan verbasteren, dat dezelve een wansmaak van het eigen huis verwekke, en van de huislyke pligten, welker betragting de wellust is der goeden en braaven! (Het slot hiernaa.) |
|