schen Schrijvers gesprooten, wel monden zouden. Wilhelmina en Clara van Vroonenstein, en Hendrik van Arkel, zijn de Opschriften der Verhaalen in het Tweede: Rinske Heemstra, Jakob ten Haaf, en Fredrik en Agneta, van die in het Derde Deel voorhanden. Ook in die allen zijn de zedelijke bedoelingen voortreffelijk, en allen na de zijde der bevorderinge van waaren Godsdienst, deugd en goede zeden gerigt. Terwijl clara van vroonenstein van de verkeerde strekkinge en het nadeel eener overdreevene Godsdienstigheid en afzonderinge van de waereld ten voorbeelde dient, hangt hendrik van akkel een toonbeeld op, waarin de verhijsterde, ongeoorlofde eerzucht met kragtige trekken wordt uitgedrukt. Wat den inhoud des Derden Deels aangaat: ‘Ik heb mij bevlijtigd’ ('t zij ons geoorlofd, loosjes zelven te laaten spreeken) ‘om, in dit Deel, een voorbeeld te schenken van eene door ijdelheid en zinnelijkheid bezweken Deugd, in eene anders verstandige, edelaardige en gevoelige Vrouw, na vele pogingen en worstelingen weder opgebeurd; de Liefde tot de Ouders, die voortreffelijke deugd, ten krachtigsten aan te prijzen; en om de hevigheid der werking van de zoogenaamde Godsdienstige Verschillen, en derzelver gewigt in het stuk des Huwelijks, van ter zijde, aan te toonen.’ Zonder dat wij in eene ontleedende voordragt van het beloop van een of ander dier Verhaalen
treeden, zal, vertrouwen wij, de belangrijkheid der onderwerpen ten genoegzaamen prikkel ter leezinge dienen, voor de zulken, die, in de hier gekozene wijze van onderrigt in eenen der voornaamste takken der menschelijke kennisse, de Zedekunde, behaagen vinden. Van wegen het menigvuldig schoone en veraangenaamende, zullen zij deeze en geene vlek, die hun mogt in de oogen vallen, met ons wel over 't hoofd zien. Hulde doende aan het bevallige der Typografische schoonheid deezes Werks, en aan het keurig penseel van onzen vinkeles, zij het ons vergund, omtrent de afbeelding van rinske heemstra aan te merken, dat in dezelve niet zoo zeer het Costume eener vrouwe van haar vermogen, uit den deftigen Leeuwarder burgerstand, als dat van eene dienstmeid, staat uitgedrukt. Die in Friesland eenigzins bekend zijn, weeten ook, dat bij veele vrouwen in dat gewest, en vooral te Leeuwarden, de Friesche kleederdragt zoo goed als in onbruik begint te komen.