nog te goede gedagten van het grootste gedeelte onzer Jongelingschap, (want onze Vaderlandsche Meisjes te waarschuwen voor een Boek, 't welk op elke bladzijde zelss het minst kiesche vrouwelijk gevoel op de aanstootelijkste wijze beleedigt en haar van edele schaamte en verontwaardiging moet doen bloozen, ware in de daad de grootste onkieschheid en de beleedigendste satyre tevens!) dan dat wij zulk eene averechtsche handelwijze van hun zouden mogen veronderstellen. Neen, braave Jongeling! die onnadenkend, door uwe Inschrijving, het verderfelijk eigenbelang van Uitgeever en Drukker hielp bevorderen, acht u gelukkig, dat gij daarvoor nog door een weggeworpen stuk gelds kunt boeten, en waag uwe Zedelijkheid niet aan eene Lectuur, die uwen smaak tot schande zou verstrekken, en, wat meer is, uwe verbeelding verontreinigen, uw hart bezoedelen! -
Is iemand onder onze Leezers, na het gezegde, nog begeerig, iet naders van den inhoud te weeten, hij vergenoege zich met dit weinige: Eene Voor- en Na-rede, en eenige dichtregels ter Nagedachtenis. Voorts: De Lof der Vrije Metzelaarij; welker steller de uitgeevers zelve schijnen te twijfelen of wel nuchteren was. De Phaëton, volgens opgave eene naarvolging van het Hoogd. van zacharia; een stukje dat men leezen kan, echter niet zonderling schoon of belangrijk in ons oog. De zwervende Fransche Tooneelspeelers; mede eene vertaaling: dit stukje is smaakloos en morsig. Eindelijk: Losse Dichtstukken; Bordeeltaal! - erger nog! Foei den Jongeling, die ze met welgevallen leezen, - wee den Mensch, die zoo dichten kan!
Wij eindigen met het slot van het Versje ter Nagedachtenis, behelzende eenige nutte vermaaningen aan de Jeugd, welke niet ongepast deeze aankondiging zuilen besluiten, doch waarlijk bij deeze Portefeuille passen, als de spreuk: Laat ons in 't Huis des Heeren gaan! - voor een Bordeel.
Gij Jongelingen! die deez' bladeren doorziet,
Beklaagt zijn ongeluk, maar volgt zijn voorbeeld niet.
Leert, uit zijn vroege dood, uw beste levensjaaren
Tot oessning van 't verstand, tot deugd en kunstmin, spaaren;
De geest wordt uitgebluscht, als 't lighaam wordt verdrukt,
En, door den wenk der weelde, op 't pad des doods gerukt.
Genoeg!... Schenkt vrij een traan aan hem, wiens korte leven
Met droevig zelfbedrog en onheil was doorweeven.
Gelukkig, die verstand aan geest en kunde paart.
ô Jeugd! waar Weelde u wenkt, herinner u boddaert.