| |
Aangetekende Bijzonderheden mijner Reis van Lijfland naar Italie, door A. von Kotzebue. Tweede Gedeelte. Te Amsteldam, bij H. van Kesteren. 1805. In 8vo. 200 bl.
Rome en Napels zijn de, hoe vaak ook beschrevene, nog altijd hoogst belangrijke voorwerpen, omtrent welke de onderhoudende kotzebue ons zijne opmerkingen in dit tweede Gedeelte (waarom niet liever Stuk of Deeltje?) mededeelt, die veelal den stempel van oorsprongelijkheid, en daardoor ook wel eens van zonderlingheid, draagen. Wij willen met onze Leezers hetzelve wederom doorloopen, en hun daarbij op deze en geene der meest belangrijke of behaagelijke bijzonderheden onthaalen. - Eene menigte aloude Tempels, Kerken, Standbeelden, enz. worden in den eersten Brief genoemd en kortelijk aangeduid, in derzelver tegenwoordigen toestand en zoms vreemde verwisseling van gedaante en gebruik. ‘Onmogelijk is 't,’ zegt hij, ‘in de gantsche waereld eene dergelijke ruimte te zien, in welke de herinnering, zich aan de trotsche ruïnen hechtende, zulk eene oneindige stof vindt om het lang voorledene weder ten voorschijn te toveren; en hoe gering is de omtrek, in welken alle deze wonderen opgestapeld zijn! Naauwlijks een kwartieruurs hadden wij noodig om van de ruïnen des Coliseums naar den Tempel
| |
| |
der Eendragt te wandelen. - Geen Reiziger, die Rome bezoekt, verzuime toch, deze éénige, éénigste wandeling te doen; maar hij vergete ook niet, 30 of 40 baiochi bij zich te steken, opdat hij, in den omgang met de oude Romeinen, de tegenwoordige bedelende Romeinen zich zo ras mogelijk van den hals zende.’
De volgende Brief behelst een verslag van de trekking der Napelsche Loterij. De Weesjongen, die ook aldaar de nommers trekt, is over en over met heilige printjes behangen, en wordt, eer hij zijn noodlottig ambt waarneemt, door een Priester ingezegend en met wijwater besprengd. Der Napolitaanen drift tot de Loterij gaat de onze nog te boven; het draaijen des rads ging met een ijslijk geschreeuw verzeld, en het was den Schrijver alsof hij in een Dolhuis ware. De nieten worden hevig uitgesloten, enz. Het volk vormde een digte rij vandaar tot aan het verscheidene straaten verder gelegen gebouw, alwaar de getrokken prijzen betaald worden. Lastdraagers zijn ten dien einde onophoudelijk in beweeging. Veele duizend handen doorklieven op derzelver aankomst de lucht, (want zonder de handen spreekt geen Napolitaan) verzeld van een bulkend geschreeuw. - Met reden schrijft kotzebue die dolle drift voornamelijk toe aan het Bijgeloof.
Eene Vrouw, in den letterlijken zin van honger hulpeloos stervende, in eene volkrijke straat, leverde hem een aandoenlijk tafereel van de wreede ongevoeligheid des Napelschen Volks; en hij besluit hetzelve met deze waarlijk roerende wending: ‘En ik maak nu dezen gruwel aan geheel Europa bekend. Ik verklaar overluid: den 4den december 1804, des morgens tegen 10 uren, is te napels een mensch van honger omgekomen!!! De Koning ging dien dag op de jagt; ik zag tusschen de 20 en 30 van zijne honden voorbij leiden, die allen wel gevoed waren.’
Vijf Brieven, van bl. 19-60, behelzen veele narigten wegens de Koninglijke Boekerij te Napels, van welke tot heden nog niets door den druk bekend gemaakt was. Dan wij kunnen ons nu met alle derzelver, deels zeldzaame en zonderlinge, Handschriften, ten getale van meer dan 6000, niet inlaaten.
De twee volgende Brieven zijn uittrekzels uit zeker Italiaansch Werk over de Revolutie te Napels, die ons mede niet zullen ophouden. - Aartig is het berigt van het Napelsche Posthuis. Ieder Vreemdeling, zegt onze Reiziger, zal wel doen, zijne Brieven aan een daar woonenden Bankier te doen adresseeren: want elk heeft hier vrijheid om Brieven te komen afhaalen, en een Vreemdeling kan in een hoop rondschommelen, en 'er uitzoeken wat hem behaagt, zonder dat men andere bewijzen van eigendom vordere, dan - de betaaling van het postgeld! - Verder zitten hier op
| |
| |
de straat eenige havelooze Schrijvers aan zo veele tafeltjes, gereed, om, naar alle de vier einden der waereld, Brieven te schrijven voor hun, die de schrijfkunst zelf niet verstaan. Hier ziet men een oud Moedertjen, daar een eerlijken rondborstigen Matroos, verder een Soldaat, ginds weder een knappe Meid; de een heeft een Zoon, de ander eene Moeder, en allerleije gewigtige belangen van het hart, na bij of ver in de oude of nieuwe waereld; die wilde wel gaarne met een ver afwezigen Minnaar een paar woorden wisselen - met een getrouwen of ongetrouwen, die met haar hart voortging - maar zie, zonder vreemde hulp kan dit niet. Deze allen gingen dan tegenover eenen Briefschrijver, die geen neus meer had, zitten (zodanige gezigten zijn daar veel;) aanstonds was de pen gereed, het ‘Napels den 2 Nov. 1804’ had hij al voorloopig, om geen tijd te verliezen, boven aan den Brief gesteld, enz. Alle deze Correspondentien werden luid behandeld. - Op de dagen, dat de post niet afgaat, maar aankomt, verandert het tooneel; de pennen rusten; de lippen zijn in beweeging, wijl die zelfde Schrijvers alsdan de aangekomene Brieven voorleezen aan de geenen, wier onkunde van de letters hun tot die ongevallige mededeeling van den inhoud der ontvangene Brieven toevlugt moet doen neemen. Belangrijk was onzen menschkundigen Schrijver de sterke oplettendheid, waarmede de ontvanger des Briefs aan den mond des Voorleezers hangt; de verwisselingen van smert, woede, vreugd, of dergelijken, aan de eene, en de volmaakte onverschilligheid en eentoonige stem des Voorleezers, aan den anderen kant, met welke hij de schrik-boden even als de vreugde-tijdingen voor-blaert. Zo ontving een Matroos een Brief, dien hij, met alle blijken van nieuwsgierig verlangen, bij den Voorleezer bragt; deze begon met een uitgestreeken tronie overluid te leezen: ‘In mijn geheele leeven heb ik geen erger spitsboef dan gij zijt gekend.’ .... - ‘Dagelijks,’
zo besluit kotzebue deze afdeeling, ‘vindt men deze straat-cancelarij in meerder of in minder werkzaamheid, en het is een characterschets van de Italiaanen, waardoor zij zich van de Franschen onderscheiden, dat zij hunne onkunde, zonder bedenken, ten toon spreiden; de gemeene Franschen kunnen even zo min leezen en schrijven als de gemeene Italiaanen, doch zij dragen, zo veel in hun vermogen is, zorg, deze onweetendheid niet zo publiek op de straat voor ieder ten toon te spreiden; de Franschman is onkundig en trotsch, de Italiaanen zijn slechts het eerste.’
Op een uitstap naar Baja worden weder veele merkwaardige Oudheden beschreven. ‘Van de meesten derzelven zijn nu nog slechts de verbrijzelde muuren en steenhoopen overgebleeven, waarop de schepselen van de 19de Eeuw op en over kruipen,
| |
| |
van de verganklijkheid spreeken, en handelen, even als of zij eeuwig leefden. De menigvuldige warme baden in dit oord zijn nog overal zigtbaar; want op verscheidene plaatsen langs het voetpad rookt het opgeloopen water. Tusschen deze overblijfselen staat, op den rug van een' heuvel, een, onder deze regeering opgerichte, gedenksteen, welke, als de bitterste satyre op onze moderne gedenkzuilen, bereids even zo verbrijzeld is als het tweeduizendjaarige Baja. - Door een lang smal gewelf brengt ons eindelijk de weg tot de zogenoemde Baden van Nero, veel beter Tritoli geheeten, van een Grieksch woord, 't welk geneezing voor de derdendaagsche koorts aanduidt; deze gangen en badkamers zijn in laatere tijden gebouwd; hier wacht een man de vreemdelingen op, kleedt zich tot op het hembd uit, en gaat dan, met eenige versche eijeren en een brandenden fakkel, vooruit, verzoekende hem te volgen; wie lust heeft, moge het waagen, doch de ontzagchelijke hette jaagt hem spoedig weder terug; de half naakte gaat moedig tot in die kamer, waar hij de eijeren in weinig minuten kookt en druipende van zweet dezelven terug brengt; dit mensch verdient zijn drinkgeld dubbel.’
Te Rome geweest te zijn, zonder den Paus gezien te hebben, is - om uitgelachen te worden. Te Rome geweest te zijn, zonder de St. Pieters Kerk bezigtigd te hebben, ware, in ons oog, nog onverschoonlijker. Greetig volgden wij dus onzen kotzebue; en ziet hier, Leezers! het een en ander van 't geen hij deswegen opteekende. ‘Ik kan niet zeggen, dat de St. Pieters Kerk, dat alom voor een wonder der waereld beroemde Gebouw, dien indruk op mij gemaakt heeft, welken ik, uit de voorheen daarvan door mij gelezene beschrijvingen, verwagtte. Ja, ik durf het bijna niet uiten, uit vreeze om de geheele kunstwaereld tegen mij in het harnas te jaagen. - Doch, onder ons, Leezer, ik moet u betuigen, ik, voor mij, heb het zelfs niet eens grootsch gevonden; ik heb dit soort van teleurstelling al meer bij dingen, waarvan ik eene groote verwagting had, ondervonden: althans, de veele hoeken en gallerijen neemen van binnen veel van derzelver grootheid weg. - Op het einde der 17de Eeuw kostte dit Gebouw, na dat het, door meer dan een douzijn Pausselijke Bouwmeesters en bouwmeesterlijke Paussen, op allerleije wijzen verlapt, verholpen en verknoeid was, reeds zeven-en-veertig Millioenen Roomsche Daalders. Thans zal het zeer waarschijnlijk reeds het dubbel dier genoemde som kosten: want het wordt nooit volbouwd. - In den kloot, die boven op den Coupel is, kunnen met gemak 16 menschen geplaatst worden; dit merk ik hier aan, ten einde men, door vergelijking, zich een denkbeeld der reuzengrootte van dit Gebouw kunne voorstellen; men schat hetzelve, van den grond
| |
| |
af, tot aan de bovenste punt van het kruis, vierhonderd twee-en-dertig voeten hoog. - Vijf groote deuren strekken ten ingang van de Kerk zelve; onder dezen is 'er eene, welke inzonderheid om haare grootte het oog trekt, zijnde meer dan veertig voeten hoog. De buitenste wordt de Heilige Poort genoemd; deze is toegemetseld, en wordt slechts om de vijf-en-twintig jaaren eens, dat is in een Jubeljaar, met groote statie door den Paus met een' hamerslag geopend. - In de Kerk zelve komende, vond ik mij niet in mijne meening bedrogen, wijl ik mij dezelve van binnen weezenlijk kleiner verbeeld had dan zij uiterlijk scheen; men wil dat dit aan de daarin waargenomene juiste proportie toe te schrijven zij, doch hier aan twijffel ik zeer; ik geloof eer dat het door de menigvuldige bont gekleurde decoratiën veroorzaakt wordt; vooreerst ziet men den Heiligen Geest in een transparante glorie boven het Autaar wapperen, en als men dan het groote schip der Kerk overziet, 't welk wel uit wit marmer bestaat, doch altezeer met brons voorzien is, dan verwart men in de menigte van Engelen, wapens en gedenktekens van Paussen, en allerleije kleinigheden, waarmede de muurwerken als overlaaden en die als zwaluwnesten 'er tegen aan geplakt zijn; zo dat men allen indruk van het grootsche verliest, en zich eene schoone Dame van de zeventiende Eeuw voorstelt, die haare schoonheid met allerleije op het ligchaam geplakte franjes en linten zoekt te vermeerderen. - Het Autaar, waarop de Stoel van St. Pieter is geplaatst, is over den grooten ingang der Kerk geplaatst, en geeft eene luisterrijke vertoning; de Stoel zelve is slechts een houten stoel, doch hij is in een groten metaalen omslag of omvatting beslooten; de twee Grieksche Kerkvaders Chrysostomus en Athanasius, en de twee Latijnsche Augustinus en Ambrosius, van verguld koper, staan 'er, op marmeren Piedestalen, nevens;
dit werkstuk heeft over de 20,000 guldens gekost; onder alles munt het groot Autaar, dat regt midden onder den Coupel staat, als een onvergelijklijk werkstuk uit; rondsom hetzelve branden, nagt en dag, honderd zilveren lampen. - Wanneer men op het dak van de Kerk wil komen, moet men niet weinig klimmen; doch de trappen zijn zeer gomaklijk; men heeft een allerzonderlingst uitzicht, wanneer men op deze hoogte gekomen is, wijl men zich daar te midden van allerlei kleine gebouwen bevindt, welke deels door werklieden bewoond worden, en deels tot magazijnen van de dagelijks benodigde bouwstoffen en materiaalen moeten dienen; ik verbeeldde mij in eene kleine Stad te zijn, waar van de Coupel der Kerk, wiens hoogte men nu naderbij is, de hoofdkerk scheen; men kan zich dit zo veel te gereeder verbeelden, wijl men, door alle de hooge standbeelden en de gallerij, niet in staat is, iets hoegenaamd van
| |
| |
de straat te zien. Men houdt 'er zelfs somwijlen Markt van allerleije levensmiddelen.’ - Jammer dat het muurwerk van dit ontzaglijk Gebouw, door de slegte specie der kalk, zo geweldig vogtig is; waarom men verpligt is geweest, tot behoud der Schilderstukken, zich van een Mozaïkwerk te bedienen, 't welk hier in deszelfs uitvinding en gebruik beschreven wordt.
Grappig inderdaad moet de Wachtparade van den Paus zijn; de beschrijving geeft een ellendig denkbeeld van de Italiaansche Krijgsmagt. - Zeer eenvoudig is het Pauslijk verblijf; alle de vertrekken met roode bakken bevloerd, sober gemeubileerd, en met slegte schilderstukken behangen; niets, met één woord, wat den Schrijver dunkt het leeven draagelijk te kunnen maaken. - De Bibliotheek van het Vatikaan, die voorheen over de 30,000 Manuscripten bezat, moet thans, hoe uitmuntend ook, onderdoen voor die van Parijs. Een aanwinst van 17,000 Boekdeelen, uit vernietigde Kloosters en Communien zamengebragt, deed den Geleider aanmerken, hoe door dit geschenk het verlies van de Bibliotheek rijkelijk vergoed ware: nu moet men begrijpen, dat hier, door het woord rijkelijk, het getal verstaan werd!
Het overoud Gebouw, St. Peter in Carcere geheeten, is inzonderheid merkwaardig, wijl de H. petrus, ten tijde van nero, meer dan negen maanden aldaar in een onderaardsch gat zou gezeten hebben. ‘Wanneer men de trappen afgaat, met een licht of fakkel in de hand, ziet men, ter regter zijde onder een tralievenster, een kuil in den muur, eenigzins grooter dan een menschenhoofd; welke kuil veroorzaakt zoude zijn, door dat de dienaar der Justitie St. Petrus zodanigen slag tegen zijn hoofd gaf, dat hij daarmede tegen den muur vloog en aldaar dezen kuil maakte. Ik weet eigentlijk niet wat ik meer bewonderen zal, de sterke hand van hem, die den klap gaf, of het sterke hoofd van Petrus, welk, zonder eenigzins beschadigd te worden, een kuil in den muur kon slaan.’ - Wie kan hier zijnen lach bedwingen?
De Villa Ludovisi en die van Borghese kunnen wij met kotzebue niet binnentreeden; alleen de algemeene aanmerking overneemen, dat dezelve, even als alle de Huizen der Grooten in Italie, siegt en ouderwets gemeubileerd zijn; noch luxe, noch bevalligheid schijnt den Italiaan bekend: zij laaten hunnen hoogmoed enkel in het aantal wapens en inscriptien zien, enz. In het Paleis van Borghese vindt men, onder andere, den alom beroemden Vechter (Gladiator:) men verhaalt, dat de Prinses van Borghese, dit beeld voor de eerste maal ziende, bevel gaf, dat men hem wat af moest raspen, wijl hij 'er zo smoezelig uitzag!
Het Pantheon, of de Tempel der Goden, (om zijne ronde gedaante Rotunda genaamd) de triumph der oude bouwkunde
| |
| |
en de wanhoop der nieuwe, heeft de hoogte van 144 voet, en even zo veel de breedte over dwars; het is van eene Corinthische bouworde en heeft van binnen zeven groote Nissen in de dikte van den muur gewerkt, voor welke twee kolommen staan van geel antiek marmer uitgegroefd, elk van een geheel blok; de wanden zijn met de kostbaarste plaaten van marmer bekleed, bij wijze van Panneelen; alle de standbeelden der Goden, in brons, goud, zilver en edele gesteenten, versieren dezen Tempel; het prachtig voorportaal rust op zestien oriëntaalsche granit-kolommen van het grootste soort, elk derzelven uit één blok gehouwen; het dak bestaat uit brons; alleen de spijkers weegen bij de 10,000 pond, en het geheel over de 40,000 pond. De voordeur is 40 voeten hoog en 25 breed, enz. De Tempel zelf is volledig rond en van gelijke hoogte in zijn diameter, naamentlijk 133 voeten, van een ongestut en verbazend rijzend gewelf overdekt; in het midden van dit gewelf is een kleine opening, waardoor alleen het licht in den Tempel ontvangen wordt. - Eenige andere Tempels, enz. gaan wij voorbij.
Het heerlijk gemeubileerd Paleis van lucien bonaparte en zijne Kunstgallerij wekken bewondering; meer nog de ruïnen van het Paleis der caesars, en het heerlijk uitzigt van daar. De overblijfzels van het Mausoleum van augustus zijn thans de schouwplaats voor Stierengevegten en Vuurwerken; 45 zulke Gevegten worden hier des Zomers gegeeven, geduurende welk Saisoen nergens een Schouwburg speelt. De beroemde Baden van caracalla, het Capitool en andere belangrijke Oudheden uit plaatsgebrek daarlaatende, neemen wij voor eenigen tijd wederom afscheid van onzen Reiziger, dien wij nog te Rome laaten. |
|