Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLani Ottonis Sluiter Lectiones Andocideae. - Interjectae sunt Lud. Casp. Valckenaerii ineditae et Io. Luzacii in Andocidem Animadversiones; item nonnulla ex Codicibus MSS. excerpta. Lugd. Bat. apud Haak et Socios. 8va. form. maj. pagg. 288 praeter Praefationem.De Heer sluiter, in de plaatze van den overleden Hoogleeraar terpstra, aan het Kweekschool te Deventer beroepen, vond deeze gelegenheid geschikt om zijnen reeds te vooren aangevangen arbeid over andocides in het licht te geeven en op te draagen aan de Regeering dier Stad en de Opzienderen der Doorluchtige Schoole. In eene, op deeze Opdracht volgende, Voorreden bericht hij den Leezer, dat hij, door de Heeren luzac en wijttenbach onderwezen, bij het leezen der Grieksche Redenaaren, meermaalen zijne krachten had beproefd in het herstellen van eenige ontwijffelbaar bedorven plaatzen; dat hij zijne aanmerkingen den Heere luzac had medegedeeld, en deeze hem aangemoedigd om dezelve door den druk gemeen te maaken. Om het werk niet te breed te doen uitloopen, bepaalde hij zich tot andocides; spoorde de bijzonderheden van 's Mans leeven op, en bragt zijne Aantekeningen in orde. Hieruit ontstond het stuk, hetgeen wij thans voor ons hebben, en dat den ijver, der arbeidzaamheid, be- | |
[pagina 579]
| |
lezenheid en oordeelkunde des jongen Hoogleeraars eer aandoet. Het Werk bestaat uit Twaalf Hoofdstukken. Alleen het laatste is aan den Redenaar lijsias gewijd. Des Schrijvers aanmerkingen over andocides waren zo breed uitgedijd, dat hij zich verplicht vond, aan lijsias mindere ruimte te gunnen, dan hij eerst denzelven had toegedachtGa naar voetnoot(*). Van de elf overige loopen de vijf eerste over het leeven en de lotgevallen van andocides, met tusschenvoeginge van oordeelkundige aanmerkingen over verscheiden onderwerpen, welke doorgaans getuigenis draagen van des Schrijvers vlijt en schrander doorzicht. De volgende zes behelzen opheideringen van duistere en verbeteringen van gebrekkige plaatzen in de Werken des Atheenschen Redenaars, waarbij de Heer sluiter zijne verplichting erkent aan zijnen Leermeester luzac, van welken hij, onder andere hulp, ook de aantekeningen van deszelfs Schoonvader valckenaer had ontvangen. Uit de vijf eerste Hoofdstukken zullen wij een beknopt verslag van het leeven van andocides geeven. De Schrijver heeft veel moeite genomen om de bijzonderheden daarvan bijeen te zamelen; dezelve zijn weinig bekend dan bij Geleerden van den eersten rang, en zullen onzen Leezeren in het algemeen aangenaamer zijn, dan het onderzoek der richtigheid of gebrekkigheid der bijzondere plaatzen van eenen Griekschen Redenaar. I. Andocides was askomstig uit een dier aanzienlijke Geslachten, welke den naam van Eupatriden droegen, van ouds in waardigheid uitmuntten, en de bezorging hadden van den Godsdienst en deszelfs plechtighedenGa naar voetnoot(†). Om niet te spreeken van fabelachtige afleidingen van telemachus, of zelfs van mercuriusGa naar voetnoot(‡), zijn geslacht was een der oudsten, en behield langen tijd eenen beroemden naam en niet kleinen invloed in het Gemeenebest. Leogoras, zijn Overgrootvader, verkoos de ballingschap boven eene slaafsche onderwerping aan pisistratus, en was naderhand een van de herstelleren der Atheensche vrijheidGa naar voetnoot(§). Andocides, | |
[pagina 580]
| |
Zoon van leogoras, sloot, als Gezant van Athene, het dertigjaarige verbond met de LacedaemoniersGa naar voetnoot(*). De Zoon van deezen andocides, naar zijnen Grootvader leogoras genoemd, wordt beschreven, en door de schimpzieke Tooneeldichters van dien tijd gehekeld, als een verwijfd, wellustig menschGa naar voetnoot(†). Hij was de Vader van den Redenaar andocides, welken tzetzes wel den aangenomen Zoon van leogoras noemt, maar zonder daarin iemand der Ouden op zijne zijde te hebbenGa naar voetnoot(‡). - Andocides werd geboren in het eerste jaar der LXXVIIIste OlympiadeGa naar voetnoot(§). Al vroeg schijnt hij aan het bestuur van zaaken gekomen te zijn. In het tweede jaar der LXXXVIste Olympiade, en dus in den ouderdom van 33 jaaren, voerde hij, met eenen glauco, het bevel over eene vloot van 20 schepenGa naar voetnoot(**). Zijnen voornaamsten roem behaalde hij evenwel niet in krijgszaaken. Kort na het eindigen van zijn bewind over de Vloot, werd hij als Gezant van Athene na verscheiden Landen gezonden, en deed, in die hoedanigheid, den Vaderlande aanmerkelijke dienstenGa naar voetnoot(††). Dit Gezantschap valt tusschen de LXXXVIste en LXXXIXste Olympiade. - Andocides kreeg van tijd tot tijd grooter vermogen en meerderen invloed. Hij voegde zich bij de partij der Aanzienlijken. Het gevolg daarvan was wel, dat hij door de beschuldigingen der andere partij tot viermaal toe in leevensgevaar geraakte: maar telkens werd hij door zijne Rechters vrijgesproken. Hij zelve beschuldigde vervolgens alcibiades, in eene Redenvoering, die nog voorhanden is, welker echtheid door taylor wel in twijffel getrokken, doch door valckenaer en ruhnkenius verdedigd isGa naar voetnoot(‡‡). II. Doch terwijl andocides steeds hooger meende te stijgen, deed hij eenen te zwaarderen val. De bekende | |
[pagina 581]
| |
Peloponnesische Oorlog ontstond tusschen Lacedaemon en Athene. De Atheners zonden hulptroepen na Sicilie aan de Egestaners en Leontiers, tegen die van Syracusa en van Selinus, onder bevel van lamachus, nicias en alcibiadesGa naar voetnoot(*). Terwijl men de Vloot gereed maakte, werden in zekeren nacht de Hermae, of Standbeelden van mercurius, verminktGa naar voetnoot(†). Bijkans alleen hetgeen naast de wooning van andocides stond bleef onbeschadigdGa naar voetnoot(‡). III. Vreemd zoude het geweest zijn, indien eene gebeurtenis van deezen aart bij een zo woelig volk geene onrust verwekt had. Sommigen beschouwden het als een ongunstig voorteken voor de ontworpen onderneeming; anderen als eene list der Corinthiers, om de bijgeloovige Atheners af te schrikken van den tocht tegen Syracusa; nog anderen, en waarschijnelijk waren deezen naast aan de waarheid, als eene baldaadigheid van dronken lichtmissen. Men besloot onderzoek te doen na het gebeurde, en beloofde 1000 drachmen, welke naderhand tot 10,000 vermeerderd werden, aan den ontdekker. Diestijds ontdekte men evenwel niets; maar wanneer de Vloot op het punt was van onder zeil te gaan, werd eene nieuwe beschuldiging opgeworpen tegen alcibiades, een der hoofden van den tocht, en tegen anderen, dat zij de Verborgenheden van ceres al spottende nagebootst, en dus zich aan heiligschennis hadden schuldig gemaakt. Onder de betichten was ook leogoras, de Vader van andocidesGa naar voetnoot(§). Sommigen hebben beweerd, dat andocides zelve zijnen Vader zoude hebben aangeklaagd; en dat zijne vijanden hem zulks te last leiden, blijkt uit zijne eigene werken, waarin hij zich verdedigt tegen die aantijging, en staande houdt, dat de slaaf van zekeren pherecles zijns Va- | |
[pagina 582]
| |
ders aanklaager wasGa naar voetnoot(*). Hij zelve werd ook beschuldigd, maar door zijne rechters vrijgesprokenGa naar voetnoot(†). Zekere teucer, die te vooren van Athene na Megara gevlucht was, kwam terug op belofte van straffeloosheid, en verklaagde achttien niet onaanzienlijke persoonen als schenders der HermaeGa naar voetnoot(‡). Een slordig kaerel, dioclides geheten, bediende zich van de hieruit ontstaande verwarring, om niet minder dan 300 menschen deezen lak aan te wrijven. Zijne aanklacht werd naderhand valsch bevonden, en hij ter dood gebragtGa naar voetnoot(§). Maar ondertusschen geraakten veelen, en onder deezen andocides, in hechtenis. Op aanraaden van anderen, bediende hij zich van de gelegenheid, om, door eene vrijwillige bekentenis, zichzelven en zijne vrienden te redden; en dit gelukte hemGa naar voetnoot(**). IV. Andocides was nu wel ontslagen, maar in zijne eer gekrenkt; het verschijnen in de Tempels en op de Markt, of in de Volksvergaderingen, was hem ontzegd, zo dat hem zelfs geene klacht over ontvangen beleedigingen wierd toegestaan. Sommigen, die beweeren, dat hij door de Priesters en Priesteressen openlijk zoude vervloekt zijn, schijnen zijn geval verward te hebben met dat van alcibiadesGa naar voetnoot(††). In zijn Vaderland dus veracht, begaf hij zich tot den koophandel, en deed verscheiden reizen, tot dat de staat der zaaken te Athene veranderde, de Volksregeering afgeschaft wierd, en het gezach in handen van den Raad der Vierhonderd kwam. Een voorstander der Aristocratie zijnde, dacht hij hiermede zijn voordeel te doen, verwierf van archelaus, Koning van Macedonie, verlof om in deszelfs Rijk slaaven voor de roeibank te koopen, en deed dezelven, zonder winst, over aan de Bevelhebberen der Atheensche Vloot, welke hij ook van geld en mondkost voorzag. Maar dit werkte verkeerd: de Vloot weigerde zich aan de Vierhonderd te onderwerpen, en het bedrijf van andocides sterkte dus, tegen zijn oogmerk, de andere partij. Het gevolg was, dat hij, te Athene gekomen, beschuldigd wierd van den vijand te hebben geholpen, en men last gaf om hem te vatten. Hij nam zijne toevlucht tot een altaar, dat hem toen | |
[pagina 583]
| |
tot eene vrijplaats diende, werd vervolgens wel in den kerker geworpen, maar naderhand weder losgelatenGa naar voetnoot(*). Daarop ging hij weder reizen, geraakte op Cyprus in gunst bij euagoras, Koning van Salamis, maar verviel ook weder in deszelfs ongenade, en zwierf dus tot dat de Volkspartij weder de overhand kreeg te Athene. Toen kwam hij te huis, en verkreeg van de Prytanen verlof om in de Volksvergadering te verschijnen. Maar hierdoor schond hij het besluit, te vooren tegen hem genomen, en werd tot ballingschap veroordeeldGa naar voetnoot(†). Hij begaf zich na Elis, hield daar, naar het schijnt, zijne wooning, maar reisde, om zijnen koophandel, van tijd tot tijd na Cyprus en andere landen, tot dat hij, na het uitwerpen der Dertig Dwingelanden door thrasybulus, na Athene wederkeerdeGa naar voetnoot(‡). V. Andocides geraakte nu weder in aanzien, werd tot Lid van den Raad verkoren, verkreeg daar, en in de Volksvergaderingen, grooten invloed, en bediende verscheiden eereposten. Niet lang behield hij het geruste genot dier voordeelen. Drie jaaren na zijne terugkomst werd het weder gestoordGa naar voetnoot(§). Epilycus, zijn Oom van Moeders zijde, was in Sicilie gestorven, geene Zoonen, maar alieen twee Dochters nalaatende. Deeze waren, volgens het Atheensche Recht, wel Ersgenaamen van haaren Vader, maar moesten ten huwelijk worden genomen door haare naaste bloedverwantenGa naar voetnoot(**). Andocides en zekere leager waren volle Neeven der Dochteren van epilycus, die meer schulden dan goed had. De beide Neeven beslooten ieder eene deezer Dochteren ten huwelijk te neemen, schoon zij, uit hoofde van derzelver armoede, hadden kunnen volstaan met haar huwelijksgoed te geevenGa naar voetnoot(††). De Bruid van andocides stierf kort daarna; die van leager bleef in leeven. Zekere wellusteling callias verliefde op haar, | |
[pagina 584]
| |
en verwierf haar van leager voor geld. Hiertegen kantte zich andocides, en eischte, dat leager of de Dochter van epilycus zelve behield, of aan hem afstond. Callias nu had eene Zuster van leager tot zijne Vrouw gehad, en bij dezelve eenen Zoon gewonnen, hipponicus geheten, welke dus slechts één graad uiterlijker bloedverwant was dan andocides. Voor dien Zoon eischte callias het meisjen, dat hij inderdaad voor zich begeerde, en maakte, om andocides uit den wech te krijgen, eenige schurken op, welke den Redenaar, ingevolge van het bovengemelde besluit, uit de Volksvergadering zochten te weeren, ten einde hij niet zelve zijne zaak mogt verdedigen, en daarboven hem van andere misdaaden beschuldigden, welke, bewezen zijnde, hem den hals zouden gekost hebbenGa naar voetnoot(*). Doch deeze wist zo wel zich te verdedigen, dat hij volkomen wierd vrijgesproken. Zedert schijnt hij zijnen voorigen rang in den Staat bekleed te hebben, tot dat hij, zes of zeven jaaren laater, na Sparta werd gezonden, om over den Vrede te handelen. In dat Gezantschap werd hij geoordeeld zijnen plicht niet betracht te hebben, en bij rechterlijk vonnis uitgebannen; in welke ballingschap hij stierf, zonder kinderen na te laaten, en de laatste van zijn GeslachtGa naar voetnoot(†). - ‘Dit,’ zegt de Heer sluiterGa naar voetnoot(‡), ‘zij genoeg over het leeven en de daaden van andocides, die, door het geluk op veelerlei wijze geslingerd, nu eens tot aanzien in den Staat verheven, dan weder, in den kerker geworpen, een ellendig leeven leidde, gehaat bij zijne medeburgeren, bij den nakomeling vermaard door zijne welspreekendheid, maar veracht om zijne verdorven zedenGa naar voetnoot(§).’ Dit ons uittreksel is reeds zo lang geworden, dat ons geene ruimte zoude overschieten tot het wikken der in de volgende Hoofdstukken voorkomende aanmerkingen, al hadden wij, om bovengemelde redenen, niet goedgevonden ons daarvan te onthouden. Alleenlijk moeten wij zeggen, dat die aanmerkingen doorgaans blijken draagen van het vernuft, de schranderheid, de belezenheid en het bondige oordeel des Opstellers, van wiens ijver en kunde het Gemeenebest der Letteren zich in vervolg van tijd nog veel goeds mag belooven. |
|