goed houden om 'er iets van af te schrijven; en het weinige, dat wij daar van zijne schijnbare vatbaarheid nog ten goede, of, laten wij liever zeggen, van het ontwaken van zijn geweten vinden, is voor ons gevoel zo weinig betekenend, dat wij aan de echtheid van zodanige gevoelens grootlijks moeten twijfelen. - De boert in deze Levensbeschrijving kon geestitiger zijn, en over het geheel kunnen wij niet ontveinzen, dat een onnozel, maar medelijdend, bidt voor de ziel! ons bij het geval voorhanden voegzamer en Christlijker toeschijnt dan enige boert; alhoewel, wij erkennen het, zodanige stalen, als wij hier lezen moesten, wel in staat zijn om ieder gevoel van medelijden te verstikken, en het misschien zijne nuttigheid hebben zal, dat Jongelingen van zijnen stempel kunnen opmerken, hoe hij henen ging zonder van iemand begeerd, zonder van iemand beklaagd te zijn!
Wij menen, dat de beroemde wieland ergens het, de mortuis non nisi bene, afkeurt, omdat, als men zich daaraan houden moest, de wereld beroofd zou worden van het voordeel, 't welk zij trekken kan uit de misslagen en het waarschuwend voorbeeld van sommige personadien, die van het toneel zijn asgestapt; zijnde dit niet zelden het éénige, 't welk haar voor de vorige existentie dier wezens kan schadeloos houden. De Schrijvers van No. 2 en 3 zijn denklijk ook van dit gevoelen, en zullen den overledenen onder zodanige wezens rangschikken. En waarlijk de levensgeschiedenis zo wel als de dood van enen schandvlek van het menschdom kan leerzaam zijn. Dan, men houde ons deze aanmerking ten goede, men kan toch tot dat einde schrijven in enen anderen toon en in enen anderen geest. Het bespotten van enen doden hindert ons altijd, en, welke ook zijne misstappen mogen geweest zijn, zijn dood moet zijne Broederen, die toch ook veel vergeving behoeven, met hem verzoenen. En waar zou het heen, indien men van iederen Ligtmis, die lang genoeg, de goeden tot ergernis, op de wereld rondliep, ene Levensbeschrijving wilde in de wereld zenden; - indien men, bij het overlijden van iedere openbare Ligtekooi, de wereld voor de vorige existentie van zulk een schepsel schadeloos stellen moest, door ene getrouwe opgave van beider verrichtingen, waarvan de goede dan nogmaals, en gewis niet minder, walgen zou! Wieland heeft het zo niet gemeend; en het is in der daad wenschlijk, dat de gedachtenis van den godlozen maar hoe eerder hoe beter verratte.