Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVraagen en Antwoorden over den Godsdienst, gevolgd na (naar) de Vraagen over denzelven, tot Onderwijs der Jeugd geschikt door de Leeraaren der Christelijke Doopsgezinde Gemeente te Harlingen. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1805. In 8vo. 293 bl.Aan Opstellen, en meer of min waardige Geschriften, zo voor het aankomend Geslachte, als ten dienste van den Gemeenen Man, vervaardigd, ontbreekt het voorzeker in onze dagen den Vaderlande niet: en schoon wij met hartelijk genoegen ontwaaren, welk een aanzienlijk voordeel de Nationaale Opvoeding, en Beschaaving der laagere Volksklasse, van gezegden voorraad ontleenen moge; bekruipt ons echter wel eens de vreeze, of niet de vordering in wezenlijke Kundigheden en Geleerde Weetenschappen daarbij lijden moet, dat ervaaren Mannen zich al te volvaardig leenen om roem te behaalen op het ligtere eerespoor, zonder te willen dingen naar den hoogeren lof, dien wij aan doorwrochte Werken alleen mogen toezwaarien. Wat hier van zij, met dankzegging en goedkeuring ontvangen wij dit Boekje, dat voor ons ligt, en, om zijnen belangrijken inhoud, bevallige voordragt, en gezonde denkwijze over den Godsdienst, even zeer als wegens de duidelijkheid der behandelde stoffen, waardoor het bij uitstek doel treft, alle aanspraak heeft op onze aanprijzing. De Eerw. hoekstra, Leeraar bij de Doopsgezinden te Harlingen, die zich in het Voorbericht als de Schrijver van dit Werkje kennen leert, treedt ten deezen op het spoor van wijlen den Eerw. joannes stinstra, zijnen Voorganger in het Beroep, dat hij thans bekleedt. Van deezen is het bekend, dat hij voornaa- | |
[pagina 163]
| |
melijk de hand had in de uitgaave der VraagenGa naar voetnoot(*) op den Titel aangeduid, en bij welke, in stede van Antwoorden, talrijke Aanhaalingen, uit de meest geachte Schrijvers, ten nutte der leergierige Jeugd, waren gevoegd. Buiten den kleeneren kring der Doopsgezinden, en onder veele Leeraaren van andere Hervormde Kerkgenootschappen, ontmoetede die verzameling van Godsdienstige en Zedekundige Stellingen, zedert lange, een gunstig onthaal, en wierd zij met vrucht, als een Handboek en Wegwijzer, bij het opstellen van Christelijke Leerredenen, dikwerf gebezigd. Wij gewaagen hierom te liever van dit Boekje des Eerw. hoekstra, naar zulk een geacht model vervaardigd, dan toch naar zijn bijzonder doel gericht, en op eenen nieuwen leest geschoeid. De moeielijkheid voor de Jeugd, om eigene Antwoorden te schrijven en op te stellen over de waarheden van den Redelijken en Geöpenbaarden Godsdienst, maakte zeker eene voorbereidende oefening, en gepaste handleiding, tot zulk eene oefening van het oordeel, en ontwikkeling der denkbeelden, geenzins overbodig voor Kinderen, die men tot die hoogere taak wenscht op te voeren. De omslagtigheid voor anderen, wien het, bij dagelijks handenwerk en bezigheden, aan tijd en aanleg ontbreekt, om zich te leenen tot een uitvoerig onderzoek van den geheelen omvang der Christelijke Godsdienstleere, vorderde niet minder, met deezen eenen korteren weg in te slaan. Hierom was het dan, dat de Eerw. hoekstra zelve de pen opvattede, den leiddraad van de voormaals uitgegeeven Vraagen hoofdzaakelijk in zijn Opstel volgde, de Onderwerpen door duidelijke Antwoorden toelichtede, alzo de Jeugd op het spoor bragt tot dieper nadenken, en de eenvoudigen, of mingeöefenden, tevens in staat stelde, om, bij het gebruik van zijn Werkje, zich bekwaam te maaken tot het doen eener Christelijke Geloofsbelijdenis. Eenvoudigheid, en leevendigheid van stijl, merkt zijn Eerw. te recht aan, was in zijn Opstel een voornaam vereischte, 't welk hij, onzes oordeels, met lof vervuld heeft, door het afgetrokkene eener diepe Wijsbegeerte voor zijnen Leerling te verhelderen en te ver- | |
[pagina 164]
| |
aangenaamen door klaare en welgekoozen vergelijkingen. Daar alzo 's Mans arbeid, door zulk eene verhandeling der Godsdienstleere, eigenaardig aan den eenen kant moest uitloopen, ofschoon hij zich tot de grondtrekken der voor hem liggende Vraagen alleen bepaald had; wierd het te meer noodig, dat hij zijn eigen bestek volgde, en zich op bekorten van zaaken toelag. Met genoegen zien wij dus, dat in zijn Werkje het meest diepzinnige wierd weggelaaten, dat versleeten Kerkgeschillen, en weinig aangelegen stukken van Godgeleerdheid, geheel uitvielen, en zelfs die deelen der Zedekunde zijn voorbijgegaan, waarin de Gemeene Man schaars eenig belang heeft, en waarvoor de kinderlijke jaaren geenzins de vereischte rijpheid aanbieden. Doch schoon wij over het geheel en naar waarheid zeggen mogen, dat hoekstra, ook wanneer hij van zijn geleide afwijkt, en anderen koers zet, eenen stevigen en welberaamden tred houde; niet ongaarne, evenwel, zouden wij eene en andere vraagen, vooral van toepasselijken inhoud, beäntwoord aangetroffen hebben in zijn Werkje. Ten voorbeelde zij het genoeg, Vr. 75, 80, en 81, uit de grootere verzameling te noemen, die de leeringen tot onderwerp hebben, af te leiden uit de kennis der Goddelijke Volmaaktheden en Deugden, waarvan hoekstra in Les 16-18 geene melding maakt. Te liever opperen wij deeze bedenking, omdat wij het afleiden van gevolgen, en toepassen van beweezen waarheden, ruim zo nuttig achten voor den Leerling, als een gepast betoog derzelven, 't welk anders, bij de onbedachtzaamheid der kindsche jaaren, of de onervaarenis van mingeöefende verstanden, dikwerf geringen indruk op het harte achterlaat. Hierom, zo, naar onzen wensch, een herdruk van dit Vraagboekje noodig worden mogte, zouden wij verlangen, dat zijn Eerw. deezen gegeeven wenk tot deszelfs verbetering aanwendde. Intusschen, schoon hoekstra oorsprongelijk deezen arbeid ten dienste zijner Gemeente heeft ingericht, en, in eenen ruimeren zin, voor zijn Kerkgenootschap schreef, hoopen wij toch, dat deszelfs gebruik zich binnen dien kleeneren kring niet bepaalen moge. En zo waarlijk de tijden, zedert de uitgaave van de Vraagen over den Godsdienst, door zijne Voorgangers tot één geheel gebragt en verbeterd, ten goede gewend en van vooroordeelen gezuiverd zijn; durven wij ons vleien, dat dit Stukje, | |
[pagina 165]
| |
niet minder dan deezen, opgang maaken zal; en prijzen wij hetzelve die Christenen, welke voorstanders zijn van redelijke begrippen omtrent Godsdienst en Zedeleer, volmondig aan, als geschikt tot een huisselijk, ja ook meer algemeen, onderwijs der Kinderen en minbedreevenen. Het is zo, vermits hoekstra, als gezegd is, ook ten dienste van deezen onder zijne Gemeente en Geloofsgenooten de pen voerde, konde hij niet af, zijne gevoelens omtrent den Doop en het Avondmaal, ten slotte van zijne Lessen, daar bij te voegen. Dan te bejammeren zoude het zijn, wanneer hierom, van andersdenkende Medechristenen, het Werkje, als gevaarlijk voor hunne Kerkleere, getekend, en ter zijde geschooven wierde. Zulks verdient 's Mans poogen en zijne bescheidenheid niet. Weshalven wij, om dergelijk een vooroordeel, zo veel in ons is, te stuiten, uit het slot der 131 Lesse, waar over den Doop der Bejaarden gehandeld wordt, dit weinige, ter proeve zijner schrijfwijze, gekoozen hebben: ‘V. Zegt de Zaligmaaker toch niet: laat de kinderkens tot mij komen? A. De Zaligmaaker zegt wel; laat de kinderkens tot mij komen; maar voegt 'er niet bij; “en gedoopt worden.” Van doopen wordt bij die gelegenheid niet gesproken. V. Wat bedoelde dan Jesus bij die gelegenheid? A. Hij wilde, door het omhelzen en zegenen dier kinderen, een bewijs geeven, hoe hoog hij de schuldelooze onnozelheid, eenvoudigheid en oprechtheid waardeerde, en hoe noodzaakelijk zulke hoedanigheden in zijne leerlingen vereischt wierden. (Marc. X:14-16. Luc. XVIII:16, 17.) V. Is de Kinderdoop niet al oud? A. Men vindt de eerste spooren van den Kinderdoop, 200 Jaaren na de tijden der Apostelen, of daaromtrent. V. Hoe moet men zich in dit geschil gedraagen? A. Men moet ieder in dit stuk naar zijne eigene overtuiging laaten handelen, zonder het hem kwalijk te nemen, daar toch ook van eene dwaaling omtrent een plegtig bedrijf onze zaligheid niet zal afhangen.’ Aan het einde van dit Werkje, waarop wij ons niet onthouden mogten eenigzins langer stil te staan, vindt men weinige Gebeden toegevoegd, die tot stichting der Eenvoudigen, of Kinderen, bijzonder geschikt zijn, en daartoe in rechten stijl opgesteld. |
|