dat men ze niet dan met moeite kan onderkennen. - Wilden wy dit Dichtstuk van deze zyde beschouwen, en alle misslagen aanwyzen, welken wy in de spelling van sommige woorden hebben aangetroffen, wy konden welligt eene geheele bladzyde daarmede vullen; by voorb. bl. 3. ontrok voor onttrok, bl. 4. bepurpert voor bepurperd, en voords de meeste deelwoorden ten onrechte met eene t aan het einde gesteld, bl. 5. Gaulieren voor ô Gaulen, schrok voor schrikte, bl. 7. betichtigt voor beticht, bl. 9. boeidt voor boeit, bl. 11. den Frank en dien gloed (in den eersten naamval!) beuktte voor beukte, enz. enz. Dit zy genoeg, betreffende de Taal; maar wy vinden tot onze verwondering (bladz. 10.) dat 's Dichters Lier aan trotschen zang gewoon is, en juichend door de wolken kan dringen, en mooglyk op der Barden toon, en Goôn en halve Goôn kan zingen. Deze byzondere eigenschap dier Lier hebben wy echter in geene der 48 Coupletten van dezen haaren Zang ontmoet. Wel is waar, in dit Gedicht kwamen nu juist wel geen Goôn en halve Goôn te pas, (immers met de halve Godinnen schynt deze zonderlinge Lier niet zo bekend te zyn, althands niet met de Syreenen, die zy, by misvatting, op bladz. 15, Cireenen noemt;) wy kunnen dus hieruit niet beslissen, in hoe verre zy die zo als 't behoort zingen kunne, gelyk zulks, niet door de Barden, van wier geestvruchten ons niets nagebleeven is, maar door horatius pleeg te geschieden, en hoopen, dat ze ons eens op dergelyke zangen,
die eigenlyk heur fort schynen te zyn, vergasten zal. Zeer veel verwachten wy van deze heure verhevene eigenschap: want eene Lier, die zich aan 't stof onttoog, en behalven dat nog met een oog voorzien is, 't welk andere Lieren ontbeeren, kan ons zeekerlyk over deze onstoffelyke Wezens de beste zangen leveren; doch wy hoopen dan, dat dit heur tot den zang anders overtollig oog haar dienen moge, om de taal- en spel-fouten in heure zangen, wanneer die gedrukt worden, te ontdekken, en wenschen haar daarby nog eene hand toe, om die te verbeteren.