Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van een Britsch Gezantschap naar het Koningryk Ava, in 1795. Door Michael Symes. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. IIIde en laatste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1804. In gr. 8vo. 299 bl.Met de uitgave van dit Deel zien wy deeze Gezantschaps-Reis van den Heer symes voltooid. Hebben wy de twee voorgaande Deelen onzen Leezeren doen kennenGa naar voetnoot(*), wy mogen hun van dit niet onkundig laaten. Reden te over vondt de Heer symes, om den verwylenden tyd zyns verlangden opwagtens ten Hove te beschryven als doorgebragt in het genot van alle persoonlyke genoegens, welke het Land kon verschaffen; maar teffens om te klaagen, dat, omtrent zyn openbaar character, het gedrag van het Birmansche Hof zeer beuzelagtig, trotsch en zelfs ondraagelyk verwaand was, doch dat hem, wat zyn persoon aanging, alle gemak werd toegebragt, en alle veiligheid zo beleefdlyk bezorgd, als men in den beschaafdsten Staat van Europa zou kunnen verwagten. By het aannaderen van den tyd tot de openbaare Intrede te Ummerapoera, welke Stad zy slegts van den tegenovergestelden oever der Riviere gezien hadden, deedt de Heer symes onderzoek na de plegtigheden en eerbiedbetooningen, daarby in acht te neemen, en hoe het zou gesteld zyn met den rang van een Chineesch Gezantschap, daar gelyktydig, 't welk geen Keizerlyk Gezantschap, maar slegts eene Provinciaale Bezending was. In den gevorderden voorrang werd bewilligd, en alles ten optocht geregeld, niet zonder het te boven worstelen van veele Birmansche gezetheden. De geschenken voor den Vorst worden beschreeven, en de overvaart in 't breede vermeld, als ook de verdere reis op Olyphanten en Paarden, met vermelding der reis-ontmoetingen, en berigt wegens den byzonderen bouwtrant des Hofs. Het Gezantschap moest wagten tot dat alle de Prinsen van het Koninglyk Huis gekomen waren. Een tyd van twee uuren wagtens, zonder eenig blyk van byzondere onderscheiding, baarde verveeling; zo ook de veelvuldige aanmaaningen tot eerbetoon. Een ge- | |
[pagina 31]
| |
deelte des gevolgs werd niet binnen gelaaten, en zy allen moesten de schoenen uittrekken. Zo kwamen zy in de Hofzaal, als zeer pragtig beschreeven. In deeze zaal zaten, met hunne beenen onder 't lyf geboogen, alle de Prinsen en de voornaamste Adel van het Birmansche Ryk. Naa dat zy op matten nedergezeten waren, werd hun beleefdlyk te kennen gegeeven, dat zy de zoolen van hunne voeten niet behoorden uit te steeken na den zetel van zyne Majesteit; maar dat zy zich in dezelfde houding moesten zetten, als zy, die rondsom hun zaten. Gaarne zouden zy aan dit verzoek voldaan hebben; dan de volstrekte ongewoonte, om met de beenen kruisling onder 't lyf te zitten, maakte het hun ondoenlyk: zy boogen hunne beenen zo veel als mogelyk was; doch hunne onbehendigheid deedt veelen onder hun glimlachen. Niemand sprak 'er egter een woord over; en het scheen, dat de moeite, welke zy zich gaven, den Hovelingen veel genoegen gaf. Een Officier des Hofs, binnen getreeden, deedt, van wegen zyne Majesteit, eenige vraagen, deeze van weinig beduidenis, geene van meer nadenkens, als gegrond op inboezemingen, wegens den oorlog tusschen Engeland en Frankryk. By dit alles verscheen zyne Birmansche Majesteit niet; en hadt de Heer symes reden om zich te beklaagen over de weinige onderscheiding, met welke zy, in een en ander opzigt, behandeld werden: dan hy kropte zulks op. Dit is de hoofdinhoud van het XV H., waarmede dit Deel aanvangt. Het XVI H. beschryft veelvuldig afgelegde bezoeken by Prinsen en Prinsessen des Hofs, doormengd met aanmerkingen over het Despotismus, de Trotschheid der Staatsdienaaren, over 't algemeen. In den hoogsten graad waren zy verrukt van de buitengewoone en veelvuldige pragt der voorwerpen, welke zy gezien hadden. Veel hadden zy gehoord van de heerlykheid der Godsdienstige gebouwen; doch alles ging hunne verwagting verre te boven. De onbegrensde verspilling van het verguldzel, dat men zo wel aan de daken, als van binnen aan dezelve, te koste legt, moet ounoemlyke sommen kosten. Terwyl het Gezantschap redenen hadt om op een voordeeligen uitslag te hoopen, gelyk de aanvang van het XVII H. uitwyst, werd deeze hoop bewolkt door tydingen uit Europa ten nadeele van de Engelschen, als in een' voor hun nadeeligen oorlog ingewikkeld. Daarenboven hadden zy steeds met den trots van het Hof te stryden, en stonden 'er op, dat zyne Majesteit den Gezant met een persoonlyk afscheidsgehoor zou vereeren. Geschenken ontvingen zy op de van hunnen kant overgegeevene. Men ontweek steeds het voluit antwoorden op den eisch om zyne Majesteit in persoon te zien, en omsluierde alle handelingen met een kleed van | |
[pagina 32]
| |
dubbelzinnigheid. Dit zammelen deedt symes eenen Brief schryven, zyn misnoegen te kennen geevende over het gedrag, 't geen het Birmansche Hof goedgevonden hadt omtrent zyn openbaar character te houden, en tevens te eischen eene verklaaring van die punten, welke de onderwerpen van zyn Gezantschap uitmaakten, en eindelyk om te vorderen, dat hy door den Koning in Persoon zou ontvangen, en voor den Vertegenwoordiger van eenen gelyken en souverainen Staat erkend worden. Ongelyk waren de bejegeningen, welke hem intusschen by bezoeken aan de Prinsessen en Prinsen bejegenden, alsmede by andere Ryksgrooten. In 't einde werd hem verzekerd, dat de Koning hem gehoor zou verleenen in het character, waar op hy aanspraak maakte; dat zyne voorslagen tot regeling en aanmoediging van den Koophandel, voor het grootste gedeelte, 's Konings goedkeuring hadden weggedraagen. Deeze lang begeerde inleiding tot 's Konings tegenwoordigheid, met de geschenken, welke daar by plaats hadden, en de gehoorzaal breedspraakig beschreeven hebbende, kwam het lang verbeide uur van 's Konings verschyning. Wy willen dit met de eigene woorden opgeeven. - ‘Wy hadden weinig langer dan een kwartier uurs gezeten, wanneer de gesloten deuren, die den zetel van den troon verborgen, met een groot geraas geopend werden om ons zyne Majesteit te laaten zien, komende de trappen op, die in een binnenvertrek geschikt zyn om den troon te beklimmen. Hy kwam langzaam op, en scheen het volkomen gebruik van zyne beenen niet te hebben, dewyl hy genoodzaakt was zich met zyne handen aan de leuning op te trekken. Ik werd egter onderricht, dat zyne schynbaare zwakheid niet voortkwam uit eene lighaamlyke ongesteldheid, maar veroorzaakt werd door de zwaarte der koninglyke kleederen, die hy aan hadt; en, indien het waar is, 't geen men my vertelde, dat hy aan zyn gewaad vyftien viss, dat is meer dan vyftig ponden, goud droeg, is het niet te verwonderen, dat hy zoo veel moeite had om de trappen op te klimmen. Boven gekomen zynde, stond hy een minuut stil, zoo het scheen om adem te scheppen, en ging toen nederzitten op een geborduurd kussen, met zyne beenen onder zyn lighaam gekruist. Zyn kroon was een hooge kegelvormige muts, ryklyk bezet met kostbaar gesteente; zyne vingers waren bedekt met ringen, en zyne kleeding vertoonde een man, die in het goud geharnast was, terwyl een vergulden of waarschynlyk een gouden wiek op iederen schouder hem zekerlyk geene verligting zal aangebragt hebben. Hy scheen een man van vyftig of zestig jaaren, van een sterk gestel, doch in lengte beneden het middelbaare: hy had zwaare weezenstrekken, en eene donkere kleur; dan zyne | |
[pagina 33]
| |
houding was niet onbehaagelyk, en scheen eene verstandige en onderzoekende ziel aan te duiden. Op de eerste verschyning van zyne Majesteit, boogen alle de hovelingen hunne lighaamen nederwaards, en vouwden hunne handen in eene smeekende houding zamen. Van ons werd 'er niets anders gevorderd, dan ons een weinig voorwaards te buigen, en onze beenen, zoo veel mogelyk, binnenwaards te buigen; zynde niets zoo onwelleevend en strydig met de hofgewoonten, als de zoolen van den voet na het gezigt van een aanzienlyk man te keeren. - Vier Bramins, gekleed met witte mutzen en tabbaarden, zongen het gewoon gebed aan den voet van den troon. Vervolgens trad 'er een Nakhaan op de open plaats voor den Koning, en las, op eenen muzikaalen toon, de naamen der persoonen, aan welken op dien dag gehoor stondt verleend te worden, verzoekende in eene smeekende houding, dat zyne Majesteit dezelve geliefde aan te neemen. Myn geschenk bestond in twee stukken Benaars goud laken; ook booden Dr. buchanan en de Heer wood ieder een stuk aan. Toen onze naamen opgeleezen werden, verzogt men ons; ieder in 't byzonder, eenige greinen ryst in onze handen te neemen, en ons zoo laag voor den Koning te buigen als wy konden; aan welk verzoek wy oogenbliklyk voldeeden. - Toen deeze plegtigheid geëindigd was, sprak de Koning eenige onverstaanbaare woorden, die ik naderhand hoorde, dat een bevel behelsden om eenige persoonen met de tekens van zekeren adeldom te begiftigen. Dit keizerlyk bevel werd oogenbliklyk door uitroepers in het hof afgekondigd. Zyne Majesteit vertoefde nog eenige minuuten; in welken tyd hy ons naauwkeurig bekeek, doch ons de eer niet aandeedt, om, behalven het voorgemelde bevel, een enkel woord te spreeken. Toen hy opstondt om te vertrekken, liet hy dezelfde tekens van een bezwaarlyken gang blyken, als by zyn inkomen. Zoo dra hy weg was, werden de deuren weder geslooten.’ Niet veel reden hadt de Gezant om voldaan te zyn over zulk eene vergunning van zyne Majesteit te zien. Meer voldoenings vondt hy in den uitslag zyner Handel-onderhandelingen en de Bepaalingen, op de vaart der Engelsche Schepen vastgesteld; schoon hy op alle voorstellen geene toestemming ontving. ‘Men kan,’ schryft hy in het XVIII H. ‘egter niet zeggen, dat door de bewilligingen een wederzydsche handel werd daargesteld, gemerkt 'er nog veele hinderpaalen in den weg waren; doch alleen, dat de gelegenheid 'er toe geopend was: waar van de goede uitslag zal afhangen van het beleid van hun, die het eerst den weg, welke hun is aangeweezen, zullen vervolgen.’ Het bywoonen van eenige vreugdefeesten, het afleggen van eenige afscheidsbezoeken, maaken het overige deezes | |
[pagina 34]
| |
Hoofdstuks uit, en voorts de afreize te water, afgewisseld met rydtochtjes te land, die aanleiding gaven om veel te zien en te beschryven; als de Manufactuur van marmeren Afgodsbeelden van Gaudma, wier oude Tempel en groot Beeld breedvoerig beschreeven worden, en de vermaarde Wellen, welke Olie opleveren, algemeen door het geheele Birmansche Ryk in gebruik; zo bezogten zy een zonderling Bergvolk, onder den naam van Kayn bekend; van 't zelve geeft de Reiziger, in het XIX H., een breed berigt. Het XX en laatste H. behelst de afscheidstoebereidzelen om na Bengalen te vertrekken. Breed weidt de Gezant uit, om het Handelbelang van Engeland met het door hem bezogte Ryk te ontvouwen, en de noodzaaklykheid om de Fransche tegenwerkingen te stuiten. Hier komt veel voor, 't welk voor den Handelaar weetenswaardig is; en beschouwt hy het stuk verder met een staatkundig oog. De terugreize na en aankomst te Calcutta sluiten de Reis. Nog vyf Byvoegzels, meest gewisselde stukken behelzende van de Gezantschapsverrigtingen, vinden wy aan de Reis toegevoegd. - Dit Deel is, gelyk de voorigen, met Plaaten opgecierd. |
|