| |
De beloonde trouw.
(Vervolg en Slot van bl. 719.)
Eens was smit volgends gewoonte by Jufvrouw bruin geweest, en had met karolina een' zaligen, en met het overige gezelschap een' vergenoegden avond doorgebragt. Hy had afscheid genomen, en Jufvrouw bruin en hare Dogter waren met karolina alleen, vermits de bedklok voor de overige kwekelingen tien geslagen, en karolina een' wenk had gekregen om te blyven.
Toen begon Jufvrouw bruin het volgende gesprek met karolina: Lieve, beste Karolyntje! wy zyn thands alleen, en ik heb u eene ontdekking te doen, die u verrasschen zal. Lang heb ik by my zelve in twyfel gestaan, of ik het u zou zeggen, dan niet: vriendschap en liefde hebben my eindelyk overgehaald.
Karolina. Nu, myn lieve Jufvrouw bruin! Gy maakt my nieuwsgierig met deze inleiding. Hebt gy een' brief van mynen Vader ontvangen?
Jufvrouw b. Daarvan straks. Thands verzoek ik u, my op uw geweten deze vraag te beandwoorden: bemint gy den Heer smit?
Karolina, verwonderd. Hoe komt gy toch wel op deze vraag! Dat ik hem hoogacht, is u bekend; en of hy my bemint, weet gy misschien beter dan ik zelve.
Jufvrouw b. Hoe aartig tracht gy de vraag te ontduiken! Doch ik wil haar voor toegestemd houden -
Karolina. Gy zult toch niet -
| |
| |
Jufvrouw b. Laat my uitspreken! Gy weet, hoe ik anders over hem gesproken heb; dan heden moet ik u zeggen, dat hy een Bedrieger is.
Karolina, verschrikt. Een Bedrieger? - Hoe zoo?
Jufvrouw b. Hy draagt wel geen geborgd kleed, echter een' geleenden naam. Hy heet niet smit, maar Baron van teltow.
Karolina. Van teltow? - Van waar weet gy dit?
Jufvrouw b. Van hemzelven. Hy heeft het my wel eigenlyk niet zelf gezegd, en zynen Vrienden opgelegd, om het voor my te verbergen. Dezen hebben ook tamelyk wel hun woord gehouden; dan door eene snapachtige Oppaster werd ik dit nieuws gewaar, en wierp het hem voor.
Karolina. En wat zeide hy daarop?
Jufvrouw b. Toen ik hem mynen zegsman noemde, was hy eerlyk en openhartig genoeg, om het te bekennen. Gy weet, zeide hy, dat enkel de liefde voor karolina my moed tot dit bedrog heeft gegeven. Hoe ik het met haar meen, en of myn oogmerk is, haar te verleiden en ongelukkig te maken, daarvan zyt gy tot nu toe ooggetuige geweest, en ik kan my op myn gedrag beroepen zonder te blozen. Ik zou het reeds lang aan karolina gezegd hebben; ook is haar niet onbewust, wat ik voor haar gevoel; alleen ik ben onkundig, welke indrukken de ontdekking van mynen stand op haar zal maken; daarom wensch ik, dat zy my geheel zal leeren kennen. Zy bemint my als den Teekenmeester smit hartelyk; of zy my echter ook zal beminnen als den Baron van teltow, is eene andere vraag; want zy schynt my geenen smaak te hebben voor titels en grootheid.
Karolina, by zich zelve. Dat is waar. (Luid.) Dat zeide smit?
Jufvrouw b. Dat, en nog meer: want gy kunt ligt denken, dat ik hem streng in het verhoor nam en met geene ydele uitvlugten vry liet. Ik uitte voor hem de bedenking; wanneer maar achter deze eerlykheid geene des te fynere geveinsdheid verborgen ligt, welke de onschuld te gewisser zal moorden. Dan dit vermoeden smartte hem, en hy wees slechts op zyn hart.
Karolina herhaalt de woorden: Op zyn hart. (Met een blik naar den Hemel.) Ach God! -
Jufvrouw b. Gy zucht zoo diep daarby? Hoe is het met u? Ik heb u nog meer te zeggen.
Karolina. Iets van mynen Vader?
Jufvrouw b. Ja, van uwen Vader, die u, zyne lieve, trouwe, onschuldige Dogter verstoten en zich van haar losgerukt heeft.
Karolina, innig getroffen. Myn Vader my? -
Jufvrouw b. Ja u. Want ik moet u zeggen, dat, reeds federt twee jaren, niet uw Vader, maar de Heer smit, of
| |
| |
liever van teltow, het kostgeld voor u by my heeft betaald; en alles, wat gy sedert dien tyd ontvangen hebt, is een geschenk van zyne hand.
Karolina. Dat deed smit? - My onderhield smit, en niet myn Vader, by u? -
By deze woorden zonk zy onmagtig op den stoel, en men had moeite om haar weêr tot zich zelve te brengen. Toen zy de oogen weder opsloeg, zeide zy met een' diepen zucht en een bedenkelyk hoofdschudden: ‘My onderhoudt smit en niet myn Vader...!’ en verzocht om haar naar bed te willen brengen, dewyl zy zich te zwak gevoelde om te gaan. Dit geschiedde. Men hielp haar te bed, doch zy sloot den geheelen nacht hare oogen niet, maar weende onophoudelyk. Tegen den morgenstond sluimerde zy van vermoeidheid en magteloosheid wat in, en men liet haar sluimeren, zonder haar te wekken.
Toen zy ontwaakte, stonden Jufvrouw bruin en hare Dogter reeds voor haar bed, en vroegen bezorgd en deelnemende naar haren toestand. Op hare verklaring, dat zy zich vry wel bevond, baden zy haar, zich gerust te stellen; en Jufvrouw bruin beschuldigde zichzelve, dat zy haar gisteren niet genoegzaam voorbereid het geheim geopenbaard had, en alzoo de aanleidende oorzaak dezer onpaslykheid was. Zy had, wel is waar, den Heer van teltow moeten belooven, om haar niets van dat alles te openbaren; dan zy had vermeend, der liefde en der opregtheid dit offer te moeten brengen. Zy bad haar daarom, haar te sparen, en aan den Heer van teltow niets te laten blyken.
Karolina beloofde dit, stond op en kleedde zich; echter kwam zy tot het ontbyt niet beneden by de andere kwekelingen, maar verzocht dat men haar deze keer de koffy mogt boven brengen. Dit geschiedde, en karolina kwam den geheelen dag niet van hare kamer. Nu ging zy, het hoofd bedenkelyk schuddende, de kamer op en neder; dan zonk zy op eenen stoel, en weende. Tien malen zette zy zich om te schryven, maar telkens verscheurde zy het geschrevene. Eindelyk scheen zy voldaan met het gene zy geschreven had, las het nog eens over, verzegelde het, en sloot het in hare kommode.
Karolina woonde dien dag ook de teekenles niet by. Smit miste haar; echter vroeg hy niet naar haar. Des avonds kwam hy volgends gewoonte in het Kostschool, en, daar zyn eerste blik haar daar zocht en niet vond, vroeg hy bezorgd en ontsteld, waar zy was. Men zeide hem, dat zy zich eenigzins onpaslyk bevond, en heden hare kamer had gehouden. Hy wilde by haar gaan, om naar haren toestand te vernemen; doch men hield hem met vriendschaplyk geweld daarin tegen, en zeide hem, dat hare ongesteldheid van gee- | |
| |
ne beteekenis was, dat zy morgen wel weêr beter zoude zyn, en slechts verzocht had, om haar heden alleen te laten. Smit stelde zich dus gerust; echter ging hy ditmaal vroeger dan gewoonlyk naar huis.
Den vo genden dag kwam karolina, gelyk voorheen, by het ontbyt en aan tafel, nam weder deel aan het onderwys, doch was buitengemeen stil en neerslagtig; en men kon aan haar zien, dat zy sterk geweend had. Ieder, die haar zag, vroeg met deelneming naar haren toestand, en, door eenige hoofdpyn voor te wenden, ontweek zy de indringende vragen der vriendschap en liefde. Des avonds kwam smit weder, ging by haar, nam hare hand, en vroeg op het tederst: ‘Hoe bevindt gy u thands, lieve Jufvrouw muller?’ - ‘Ik heb nog een weinig hoofdpyn, Mynheer - smit!’ andwoordde zy, en zonk op haren stoel terug. Stil en zwygend zat zy daar, nam geen deel aan eenig gesprek, en beandwoordde de vragen, die haar gedaan werden, enkel met een kort afgebroken ja en neen. Somwylen hoorde men haar diep en zwaar zuchten, en zag tranen in hare oogen, die zy wel terughouden en verbergen wilde, doch niet kon.
Smit zat dien avond even zoo treurig daar, als karolina; en dus was het onderhoud deze keer ongemeen slecht. Wat echter het gezelschap aan gesprek verloor, dat genoten de beide gelieven overvloedig aan gevoel. Smit wendde zyne oogen niet van karolina af, wilde haar een en andermaal vragen, of hare hoofdpyn nog niet wat verminderde, vreesde echter dat dit haar onaangenaam mogt zyn, en kon ook de vraag niet uitbrengen. Toen hy eindelyk een traan in karolina's oog zag blinken, kon hy het daar niet langer houden, stond op en nam afscheid.
Zoo, en niet veel beter, ging het nog eenige avonden. Jafvrouw bruin en hare Dogter spraken 'er met haar over, en verzochten haar op het dringendste, om smit toch niet te beleedigen, of haar beiden by hem in verdenking te brengen. Zy beloofde dit nogmaals, hield haar woord, en ontdekte niets aan smit; dan het geheim scheen hare borst te zullen doen barsten, terwyl zy van dag tot dag achterhoudender en stilzwygender werd. Meestentyds zat zy geheele dagen op hare kamer, en teekende iets, dat zy zorgvuldig verborg, als zy by haren arbeid verrascht werd.
Op eenen avond werd 'er aan tafel geroepen, en karolina kwam niet. Men ging op hare kamer, doch zy was 'er niet, en had twee gezegelde brieven op de tafel laten liggen; eenen aan Jufvrouw bruin, waarin zy haar, hare Dogter en alle hare overige Vriendinnen voor alles bedankte, om vergifnis voor hare vlugt smeekte, en afscheid van allen nam; den anderen aan smit, of aan teltow, met een verzoek op het adres, om denzelven alleen op zyne kamer te openen.
| |
| |
Men verbeelde zich den schrik en de verbasdheid van Jufvrouw bruin, en het algemeen gejammer om karolina, 't welk het huis vervulde. Men wilde haar laten nazetten en opzoeken, doch daartoe was het te laat; ook durfde men, zonder den raad en de toestemming van smit, in deze zaak niets ondernemen. Smit (doch wy zullen hem nu teltow noemen) kwam des avonds, gelyk hy gewoon was, en vond, in plaats van karolina, den brief met het gemelde verzoek van haar. Als een razende liep hy met denzelven naar zyne kamer, en las:
‘Lieve teltow!’
[Wat? riep hy, toen hy dit las; teltow? Hoe weet zy dit? Had ik gedacht, dat dat vervloekte Wyvengespuis my nog een' streek zoude spelen....! Is dit de geheimhouding, die men my beloofde? - Doch laat ik verder lezen.]
‘De zeldzame grootmoedigheid en zelfverlochening, waarmede gy u myner hebt aangenomen, heeft myn hart diep geroerd. Gy hebt my, wel is waar, nog niet gezegd, dat gy my bemint; dan ik moest geheel gevoelloos zyn geweest, indien ik uwe vurige en innige liefde tot my niet had gezien. Ontvang daarvoor, ook zonder uwe bekendtenis, de verzekering myner onuitspreeklyke liefde voor u. Ik behoefde u dit wel niet te zeggen, want het moet u buitendien bekend zyn, dat ik u boven alles bemin; doch de wyze, waarop gy my bemind hebt, vordert deze bekendtenis van my. Daarvoor, dat gy tot aan dezen oogenblik toe de plaats eens Vaders by my bekleed en my als uwe Dogter onderhouden hebt, daar myn Vader my verstoten heeft - zullen God en uw eigen hart u beloonen, terwyl myn dank en myne liefde onsterflyk zullen zyn. Langer kan en mag ik echter uwe weldaden niet aannemen, dewyl ik slechts in staat ben, dezelven met liefde te vergelden; en die hadt gy reeds, eer ik wist dat gy myn weldoener waart. Wat konde ik u dan geven, dat gy niet reeds hebt? En Vader en Minnaar in één persoon kan ik bezwaarlyk vereenigen en onmogelyk verdragen. Ik moet vlugten, en het brood, dat ik eet, met myne handen zoeken te verdienen. Dat my de scheiding van u zwaar, zeer zwaar valt, behoef ik u niet te zeggen; dan myn hart, myn pligt en myne deugd gebieden my die vlugt. Doe geene moeite, om my op te sporen; maar houd u om my gerust, indien gy my bemint. Misschien vereenigt ons het noodlot eerder en beter dan wy denken. Kunt gy de toestemming van uwen en mynen Vader tot onze verbindtenis verwerven, dan yl ik u met vreugde in de armen, en het zal u nimmer berouwen, dat gy my bemind hebt. Dit is echter ook de éénige voorwaarde, onder welke ik lyden en vreugde op aarde met u kan deelen; anders maak ik u, of gy maakt my ongelukkig.
| |
| |
Daar gy aan uwe geboorte en aan uwen naam zoo weinig waarde schynt te hechten, doet het my leed, dat ik mynen naam by u veranderen moet. Opdat gy echter weete, wie gy tot nu toe uw hart geschonken, en wiens toestemming gy te zoeken hebt, zoo zeg ik u, dat ik niet karolina muller, maar karolina van wildenfels, de Dogter van den Heer van wildenfels te P., ben. Eigenlyk niet myn Vader, maar myne Stiefmoeder heeft my verstoten. Ik verlaat u nu met kommer en tranen, maar myn hart en myne liefde blyven eeuwig by u. Troost u over eene scheiding, welke pligt en een teder gevoel van het hart my gebieden, en vergeet niet
Uwe eeuwig getrouwe
karolina van wildenfels.’
Godlyk Meisje! riep teltow, en drukte den brief aan zyne lippen. Alzo bemint gy my onuitspreeklyk, boven alles, gelyk ik u bemin? Onmogelyk; anders hadt gy my niet verlaten en aan de smarten der vertwyfeling ter prooi gegeven. Ja, ik vereer uw teder gevoel en bewonder uwe deugd, maar verontschuldigen kan ik u niet. Zonder my hebt gy de donkere en glibberige paden des levens betreden? Uit myne getrouwe armen zyt gy ontvloden, en ylt misschien eenen wellusteling te gemoet, die uwe onschuld moordt? - Laat my haar niet uitdenken, deze vreeslyke gedachte, opdat ik niet krankzinnig worde. Karolina! karolina! waarom hebt gy u niet aan my vertrouwd? - Ik had u naar mynen Vader geleid, en hy had u als zyne Dogter gezegend. Waar zyt gy? waar zoek, waar vind ik u? - Leid my tot haar, ô goede God! die onze liefde gezien en goedgekeurd hebt. Doch wat baten klagten? - Wees een man, willem! en handel.
Met deze woorden ylde hy terug naar Jufvrouw bruin, dankte haar beleefdelyk, ofschoon eenigzins bitter, voor hare stilzwygendheid, en zeide: men mogt zich om karolina niet verder bemoeijen; zyne en hare eer vorderden thands, het geval geheim te houden, en zoo onschadelyk, als mogelyk ware, te maken. Slechts voor karolina was hy tot nu toe smit geweest; maar van nu af was hy weder teltow. Zy moest maar naar eenen anderen leermeester uitzien, die zyn onderwys in het teekenen overnam, dewyl hy het niet langer kon waarnemen. - Hiermede nam hy afscheid, zonder aan iemand te zeggen, dat zy eene Freule van wildenfels was; ook had karolina daarvan gezwegen in haren brief aan Jufvrouw bruin: alzo bleef haar naam verborgen, alhoewel ook hare vlugt bekend en van menigeen met valsche inzigten en oorzaak verzierd werd.
| |
| |
Den ganschen nacht sloot teltow geen oog, maar maakte het plan tot eene reis. Des morgens liet hy zich een paard zadelen en reed 'er op af, om zyne karolina te zoeken. Toen hy haar volle agt dagen vergeefs gezocht had, keerde hy naar de Stad terug, om met zyne vrienden omtrent de hem toegezonden wordende brieven en gelden afspraak te maken, en reisde vervolgends regtstreeks naar P., naar karolina's Vader. Ik mag 'er ontvangen worden zoo als het wil, dacht hy; hy zal toch wel een mensch en dus wel te roeren zyn.
Te P. gekomen zynde, liet hy zich door een bediende aanmelden; doch deze kwam terug met het andwoord, dat de Heer van wildenfels voor niemand te spreken was. Teltow liet zich niet afwyzen, maar zeide, dat hy den Heer van wildenfels zaken van het uiterste gewigt had mede te deelen, en dat hy slechts om een vierde uur gehoor verzocht. Eindelyk werd hy binnen gelaten; en toen hy in de woonkamer trad, lag de Heer van wildenfels nog op de sofa, leunende met het hoofd op de hand. Teltow maakte eene eerbiedige buiging; toen stond hy op, en kwam by hem met deze woorden: wat wilt gy? wat hebt gy my te berigten?
Teltow. Verschoon myne indringendheid; ik kon en mogt my niet laten afwyzen. Het noodlot heeft my, naar ik zie, in een ongelukkig uur tot u gevoerd; dan ik kan niet van u weggaan, eer gy my myne bede hebt toegestaan.
Wildenfels. Nu! Eerst hebt gy my zaken van gewigt te ontdekken, en nu hebt gy reeds iets te verzoeken?
Teltow. Ja, beide te gelyk. Gy... (Hy blyft in de reden steken.)
Wildenfels. Wat kort, als ik u verzoeken mag.
Teltow. De vertwyfeling voert my tot u -
Wildenfels. Dat zie ik; verder.
Teltow. Heb toch medelyden met uwe ongelukkige Dogter, en ontferm u over haar, -
Wildenfels. Zyt gy gekomen, Mynheer! om my te bespotten?
Teltow. (Hem te voet vallende en zyne knieën omvattende.) Ik wyk niet van u, voor gy myne bede verhoord hebt. Ontferm u over uwe ongelukkige karolina, en verstoot haar niet langer!
Wildenfels. (Zich van hem los willende maken). Mynheer, zyt gy uitzinnig, of houdt gy my daarvoor?
Teltow. Ik smeek u, verlochen toch het heilig gevoel der menschlykheid niet langer, en geef uwe en myne karolina haren Vader weder!
Wildenfels. (Die by deze woorden onwillekeuriglyk getroffen en eenigzins nadenkend wordt.) Sta op, jonge Man! op- | |
| |
dat wy beter met elkander spreken kunnen. Gy schynt u in myn persoon te vergissen.
Teltow. Neen, ik vergis my niet. Gy zyt de Vader van myne ongelukkige karolina; geef u zelven aan haar en my weder; eerder laat ik uwe knieën niet los.
Wildenfels. Zonderling Man! sta op, en laat ik het u nader verklaren. Ja, ik had eene Dogter, karolina; maar deze heb ik reeds sedert twee jaren smartelyk betreurd.
Teltow. (Opstaande.) Gy hebt om myne karolina geweend? Ach, myn Vader! als dat zoo ware!
Wildenfels. Bezin u toch! Ja, ik heb reeds twee jaren om myne Dogter geweend, want zoo lang is zy overleden, en nu - (Hy droogt een traan af.)
Teltow. Karolina zou reeds twee jaren dood zyn? Hemel! hoe schandelyk zyt gy misleid! Neen, zeg ik u, karolina leeft; ik kom van haar, en zoek haar thands vergeefs.
Wildenfels. Ja wel vergeefs, gelyk uw verstand.
Teltow. Gy schynt geheelenal te dwalen. Ik zeg u, ik kom van karolina, en bid u in haren naam, neem haar weder tot uwe Dogter aan!
Wildenfels. Gy gelykt wel een bode uit de benedenwereld te zyn; doch laat ons hiervan afstappen.
Teltow. Ik zie dat ik u overtuigen moet. (Hy haalt den brief van karolina voor den dag, en reikt dien den Heer van wildenfels over.)
Wildenfels opende den brief, las hem, en durfde zyne oogen niet vertrouwen. Eenige malen schudde hy bedenklyk het hoofd, las, en herlas. Tranen rolden langs zyne wangen; en toen hy de wel eenigzins veranderde, echter nog genoeg gelykende hand zyner karolina herkende, en 'er zich van overtuigd had, riep hy: Ach myne karolina! gy leeft? - gy leeft? - God zy duizendmaal geloofd! - Met deze woorden viel hy teltow om den hals, drukte hem styf aan zyn hart, en zy bleven eenen langen tyd sprakeloos in elkanders armen. Eindelyk namen zy plaats, en na verscheidene niet te samenhangende vragen en andwoorden, kwamen zy tot eene breedvoerige verklaring. Teltow verhaalde den Heer van wildenfels alles, wat myne Lezers reeds weten, en wildenfels aan teltow hetgene zy half weten en niet weten; en dit laatste zal ik hen, tot opheldering der Geschiedenis, nu ook verhalen.
Edmunda, karolina's Stiefmoeder, had, het eerste jaar na karolina's verwydering, derzelver brieven telkens aan haren Gemaal ter hand gesteld; en alzo had karolina ook altyd andwoord van haren Vader, en Jufvrouw bruin het kostgeld, ontvangen. Toen had de Secretaris eenen verdichten brief van Jufvrouw bruin geschreven, waarin zy den Heer van wildenfels meldde, dat karolina aan eene rot- | |
| |
koorts overleden was; en sedert dien tyd had edmunda alle brieven van karolina onderschept en achtergehouden; zoodat haar Gemaal die valsche tyding geloofde, zyne Dogter hartelyk beweende, en haar voor dood hield. Hierop had zy haren Echtgenoot overgehaald, om het Riddergoed op haar en hare twee Zonen te laten overteekenen. Daarna had zy het eene kapitaal by het andere opgenomen, en het Goed buiten zyn weten met onmatige schulden bezwaard; had alle kostbaarheden deels te gelde gemaakt, deels ingepakt, en was daarmede en met haren poveren Heer Secretaris, vóór eenigen tyd, verdwenen, zonder dat iemand wist waar heen. Wildenfels werd onophoudelyk van zyne schuldeischers gekweld; en thands zoude juist het Riddergoed verkocht worden, indien hy niet ten minste dertigduizend daalders aan baar geld op eenmaal betaalde.
In dezen toestand vond hem teltow, toen hy met het berigt van karolina's leven by hem kwam. Natuurlyk wilde hy in het eerst niets daarvan hooren, dewyl hy niets minder vermoeden kon dan dit; tot dat hy eindelyk overtuigd werd. Zyne gemoedsgesteldheid kan men zich, ook zonder eene beschryving, verbeelden. De gedurige geldafperfingen van zyne schuldeischeren, en het uitzigt van den verkoop zyner Goederen, 't welk hem in welverdiende armoede en verachting zoude brengen; de schandelyke vlugt van zyne edmunda met den Secretaris, welke hem op ééns eene zoo verschriklyke opheldering van het voorledene gaf; de plundering en trouwloosheid van edmunda, die hy zoo opregt had bemind; - dit alles moest de gedachte aan zyne getrouwe, deugdzame en lydende adeleide vreeslyk in hem opwekken.
Nu kwam zyne geliefde en smartelyk betreurde karolina, de Dogter zyner adeleide, wier waarde door het gedrag zyner beide, by edmunda verwekte, Zoonen, die zy hem had achtergelaten, dagelyks rees, als 't ware in het leven terug; en haar Moederlyk vermogen was weg door zyne schuld. Hy had zyne karolina, het zy door een geheim voorgevoel van haar leven, het zy wegens de wroegingen van zyn hart, welken hy harentwege gevoelde, nog nimmer kunnen vergeten; en sedert de vlugt van edmunda was zy zyn hart steeds dierbarer, en zyn verlangen naar haar steeds levendiger geworden.
Hoe zeer hem dus, aan de eene zyde, het berigt van het leven zyner Dogter verblydde, even zeer sloeg het hem, aan den anderen kant, ter neder. Toen hy ten dezen opzigte zyn hart geheelenal voor teltow had uitgestort, en deze hem zoo veel mogelyk had zoeken te troosten, sloeg hy zyne armen om hem heen, en zeide: ‘Heb duizendmaal dank lieve teltow! voor alles, wat gy aan my en myne
| |
| |
karolina gedaan hebt, en ontvang van my, tot uwe verbindtenis met haar, myne vaderlyke toestemming en mynen zegen!’
Wat teltow by deze woorden gevoelde, behoef ik wel niet te zeggen; maar nu rees by beiden de gewigtige vraag, waar karolina thands te zoeken en te vinden zoude zyn? Dat zy niet verre en ergens dienstbaar moest zyn, was zeker; doch waar? Dit kon men niet ontdekken. Men liet de eene bekendmaking na de andere wegens karolina muller in de nieuwspapieren zetten; dan alles vergeefs. Teltow reisde lang en onvermoeid overal rond, en vond haar zelfs na verloop van eenige jaren niet; zoo dat hy eindelyk zelf geloofde, dat zy hier of daar haar graf gevonden hadde. ‘Leefde zy nog,’ zoo sprak hy, ‘dan had zy voorzeker wel iets van zich laten hooren. Ach! zy moet, zy moet dood zyn, anders sloot ik haar gewis in myne armen en drukte haar aan myn hart! Karolina, karolina! wat hebt gy gedaan?’ - Zoo sprak teltow, en reisde eindelyk werklyk op avonturen uit, om zich te verstrooijen, en karolina of te vinden of te vergeten; doch beide was hem onmogelyk.
Wildenfels toestand was niet veel beter. Zyne tydlyke omstandigheden waren wel veranderd, en hy had rust van zyne schuldeischers, dewyl teltow, de éénige Zoon en Erfgenaam van zynen zeer ryken Vader, borg voor hem geteekend had. Zyne beide by edmunda verwekte en ontaarde Zoonen, die hem veel verdriet veroorzaakt hadden, waren in een Kadettenhuis opgenomen; en zoo genoot hy tamelyk gerust de inkomsten van zyn Riddergoed, die hem na aftrek der Cynsen overig bleven, en waarby hy zich wat bezuinigen moest. Dan karolina, karolina verwekte hem zorgen, en spreidde eene donkere zwaarmoedigheid over zyn hart. Van dag tot dag werd zy hem dierbarer; en zoo menigmaal teltow aan hem schreef, hem de mislukte pogingen, om karolina te ontdekken, meldde, en hem deswege zyne klagten mededeelde, deed hy zich zelven de bitterste verwyten over hare verstoting.
Een ondeugend Man was wildenfels wel niet, gelyk een ieder uit het verhaal ziet, en in evenredigheid met zyne misdaad scheen zyne straf werklyk hard. Slechts een zwak Man was hy; en zulke zwakke lieden moeten veeltyds diep de gevolgen hunner dwaasheden gevoelen, indien zy sterk zullen worden. Lyden zy niet lang en zwaar, zoo blyft het by hen eeniglyk by den goeden wil, zonder dat zy eene goede daad verrigten. Altyd laten zy zich aanzetten, overhalen en verschalken; en 'er geschiedt onder hen en door hen onbeschryflyk veel kwaads in de wereld. Maar wanneer zy lang en veel geleden hebben, dan worden zy vast in hunne besluiten en karakter, en zyn een
| |
| |
zegen voor de menschheid. Deze aanmerkingen stellen wy hier ter neder voor de zoodanigen, die by zichzelven mogten menen, dat den Heer van wildenfels een al te hard noodlot had getroffen. Veeleer mogen wy zeggen: by leed nog te weinig; en, zonder een fyn gevoel, had hy ook indedaad te weinig geleden, daarvoor, dat hy zyner brave en getrouwe adeleide ongetrouw werd.
Teltow was by deze geschiedenis ook niet geheel vry te spreken; en daardoor, dat hy aanleiding tot de vlugt van karolina had gegeven, had hy zelf de schuld, dat hy haar zoo lang en zoo smartelyk moest zoeken, en nogthands niet vond. Ja, een dadelyke misslag was zyne achterhoudendheid jegens zynen goeden Vader. Hy had hem van zyne liefde voor karolina geen woord gezegd of geschreven, ondanks hy konde weten, dat zyn Vader niets daartegen had, en hem geene hindernissen in den weg zoude leggen. Zekerlyk dacht hy zynen goeden Vader te verrasschen, als hy met karolina aan de hand by hem komen en hem om zynen zygen zoude bidden: hy was overtuigd, dat de zachte, deugdzame karolina zyn geheele hart zoude winnen, als hy haar tot hem geleidde, en hare geschiedenis met het vuur der liefde verhaalde; dan dit mogt hem niet gelukken. Hy had gedwaald, en moest voor dezen goedgemeenden misslag op het hardste boeten.
Zyn Vader wist niet het geringste van de liefde zynes Zoons, en verwachtte by de vertrouwlykheid, die tusschen hen plaats had, dat zyn Zoon het hem zeker gezegd zoude hebben, wanneer zyn hart eene keus had gedaan. Hy had alzo in het geheim by eene welbemiddelde Weduwe in zyne nabuurschap voor zynen Zoon om hare Dogter gevraagd, en het jawoord van Moeder en Dogter beiden ontvangen. Hy meende hem ook met dit aangenaam berigt en met het schoone Meisje te verrasschen, als hy van zyne reizen te huis zoude komen. Hoe ontstelde hy derhalve, toen hy zynen Zoon bleek en zwaarmoedig zag wederkeeren, en nog meer, toen hy hem zyne aanstaande verbindtenis bekend maakte, en tot andwoord bekwam, dat hy nooit konde of zoude huwen, dewyl hy slechts eenmaal in zyn leven beminnen kon.
Toen teltow zynen Vader zyne geschiedenis met karolina verhaald had, deed deze hem de regtmatigste verwyten over zyne achterhoudendheid. ‘Gy ziet, myn Zoon!’ zeide hy onder anderen tegen hem; ‘myne eer en die van het Meisje lyden oogenschynlyk hierby. Wat zal men van ons beider wederzydsche betrekkingen denken, daar ik op myne eer verzekerde, dat uw hart nog geene keus had gedaan, dewyl ik het anders weten moest? En als gy het Meisje ziet, dan, wed ik, zal het u berouwen, haar zoo
| |
| |
openlyk versmaad te hebben. Het is waar, van mynen kant weet niemand 'er nog iets van; maar gy zelf weet, dat vrouwelyke stilzwygendheid zelden te betrouwen is, en een Meisje verhaalt ten minste aan hare vertrouwden gaarne van haren Bruidegom; alzo zal het wel van hare zyde geen geheim meer zyn: nogthands geef ik u myn woord, dat ik u tot niets zal dwingen. Gy weet myne grondstellingen op dit stuk. Ouders moeten de liefde hunner kinderen slechts leiden, en hen daarby raden. Wanneer zy zich hierin meerder magt aanmatigen en hen zelfs dwingen willen, dan hebben zy zelven den band verbroken, die hen met hunne kinderen verbindt, en dezen zullen hun liefde en gehoorzaamheid onttrekken. Een Man zal Vader en Moeder verlaten en zyne Vrouw aanhangen, zegt de Bybel, en schynt de regten der natuur beter te kennen, dan alle Zedenkundigen, die het vierde gebod met de liefde der kinderen vereenigen willen. Vindt gy uwe karolina weder, zoo zyt gy vry van alle verbindtenis met julia: verschoon echter zoo lang myne en hare eer, zoo veel gy kunt, vooral daar gy geen het minste narigt van karolina hebt.’
Teltow beloofde zynen Vader alles te doen, wat hem mogelyk was, en voerde in zyn hart eenen harden stryd. Zynen goeden Vader kon en mogt hy niet beledigen; en zyne karolina te vergeten, en een ander Meisje zyne hand zonder zyn hart te geven, was hem ook onmogelyk, ofschoon het een Engel of een Duivel ware. Ware het een Engel; dan bedroog hy het Meisje: ware het een Duivel; dan bedroog hy zich zelven: en tot geen van beide kon hy besluiten. Van den eenen dag tot den anderen hoopte hy tyding van karolina te krygen; en als hy dan aan een ander Meisje zyne hand had gegeven, dan had hy zich van haar moeten losrukken, ofschoon hy ook met yzeren ketenen aan haar gesmeed ware geweest. Een geheim zacht voorgevoel, hetwelk zyne vurige liefde hem ingaf, fluisterde hem altyd de hoop in: uwe karolina leeft; gy zult haar wederzien; God kan u niet van haar scheiden. Maar wanneer zyn koel verstand in hem sprak, dan rezen 'er twyfel op twyfel, bedenklykheid by bedenklykheid in hem op, en hy dacht: gy kwelt u misschien over een schaduwbeeld, dat u pynigt en vervolgt; uwe karolina is dood; en uit het graf komt niemand terug. - Doch wat verliefde hoort wel naar de stem van het verstand, zelfs wanneer het den hartstogt ook luide overschreeuwt? Hy reed somwylen naar haren Vader, om met hem over zyne karolina te weeklagen; hy dacht by hem ruste voor zich te vinden, doch keerde altyd treuriger en troostlozer van hem weder.
Daarenboven nam teltow zigtbaar af; zyn Vader begon voor hem te vrezen, en drong biddende by hem aan, om
| |
| |
zich gerust te stellen, en, als den éénigen Erfgenaam en Bezitter van zyne goederen en van zynen stam, ernstig aan eene verbindtenis te denken. Teltow gevoelde het gewigt dezer gronden; doch de gedachte daaraan was hem de terugstotendste en haatlykste. ‘Aan tydlyke uitzigten,’ sprak hy, ‘zult gy uw hart en uwe gelukzaligheid opofferen? Beteekenen goederen en namen zoo veel, en uw hart vol liefde dan niets, in de wereld? ô Gy beklagenswaardige Schepselen! die een offer van enkel tydlyke inzigten worden moet, en die men niet eens vraagt, of gy een hart hebt, als men u naar het outer sleept! Zoo ver zal het toch ten minste met u niet komen, en gy zult toch als Echtgenoot vry zyn, ook wanneer gy het als Mensch niet zyn moogt!’ Dan ik bid myne Lezers, deze stelling van den jongen Heer van teltow niet verkeerd te verstaan en kwalyk toe te passen, dewyl zy dubbelzinnig is. Zoo, gelyk teltow het meende, is zy de onschuldigste ter wereld.
Na verloop van eenigen tyd bad de oude teltow zynen Zoon, om, tot deszelfs opbeuring, met hem een bezoek by zyne Bruid af te leggen, en ten minste het Meisje te leeren kennen, dat hy voor hem uitgekozen had; doch hy sloeg het standvastig af. Daar alle smeeken by hem vergeefs was, verzocht de oude teltow de Weduwe en hare Dogter, om hem een bezoek te geven. Hier tegen verzettede zich de vrouwelyke ydelheid en schaamte, dewyl zulks zich regtstreeks aanbieden moest heten; en men wist geenen anderen uitweg te bedenken, dan dat men op eene derde plaats als by toeval by elkander kwam, waar de Heer Oom Mevrouw en de Freule verzocht, om toch met hem naar huis te ryden, hetwelk aangenomen werd; en zoo was ten minste de kennis tusschen julia en den jongen teltow gemaakt.
Julia vereenigde alles in zich, wat men vrouwelyke bekoorlykheid plagt te noemen. Eene ranke, volle, regte en schoone gestalte, een groot, smachtend, blaauw oog, lang blond hair, dat in krullende lokken over hare schouders goisde, een boezem, dien de Heer W..... of M..... beschryven moet, eene betoverende houding, fyne zeden en bevalligheid, vrolykheid en geest, deugd en huishoudelykheid, geld en goederen; in 't kort, alles, wat eenen Minnaar bekooren kan, en wat men gemeenlyk by de Romanmeisjes vereenigd, doch by de wezenlyken zeer verdeeld vindt. Even zoo bezat ook de jonge teltow, by een allerinnemendst voorkomen, vele deugden en volkomenheden, een geoeffend verstand, eene onveranderlyke regtschapenheid en trouwe jegens zyne karolina, en, wat het zwaarste weegt, hy bezat een groot vermogen: was hy alzo niet een Minnaar, gelyk men dien in Romans gewoonlyk, doch in de daadlyke wereld zelden vindt? Romanschryvers kunnen, ja, met hon- | |
| |
derdduizenden om zich werpen; zy kunnen de helden en heldinnen hunner geschiedenis zoo schoon schilderen, als hun dichterlyk vernuft maar mogelyk is. Maar hoe, wanneer jonge Lezers en Lezeressen zoodanige Minnaars en Bruiden in de werklyke wereld zoeken? Als zy hunne hoofden met herssenbeelden en luchtkasteelen opvullen, moet hen dan de werklyke wereld geenen afkeer verwekken? Moeten zy zich dan niet in elken toestand van hun leven, ook in het gelukkigst huwelyk, ongelukkig gevoelen, dewyl zy deze beelden hunner verbeelding niet tot wezenlykheid kunnen toveren, en hunne warmste wenschen nimmer bevredigen kunnen? - Ja, als de wittebroodsweken altyd duurden; als de Man steeds den tederen Minnaar en Bruidegom bleef, enlde Vrouw steeds de Minnares en Bruid; als 'er geene huislyke zorgen te dragen en geene huwelykspligten te vervullen waren; als het kantoor van den Man zich zelf vulde, en de keuken der Vrouw zelve kookte; als men dagelyks jonger, vuriger en schooner
wierd in het huwelyk; als de echt tovermantels, wichelroeden en dergelyken opleverde; - dan mogten de Roman-helden en heldinnen 'er door kunnen; maar ik mag het niet op myn geweten hebben, zoo iets te schilderen. Ik verhaal de geschiedenis zonder eenigen opschik.
Julia was alzo thands met hare Moeder by teltow, om 'er eenige weken een vriendschaplyk bezoek af te leggen. De verre verwantschap, welke tusschen hen bestond - zy noemden elkander Cousin en Cousine, omdat Neef en Nicht geene mode was - gaf natuurlyk eene zekere openhartigheid en vertrouwelykheid aan hunne verkeering; en teltow kon niet vermyden, ten minste somwylen aartig te zyn. Zyn Vader vleide zich met de hoop, dat de goede julia het hart zyns Zoons zoude vermeesteren, en maakte door zyne spraakzaamheid en geest de gesprekken zeer aangenaam en onderhoudend. Ja beide Ouders zochten dikwerf den kinderen gelegenheid te geven, om alleen te zyn; hetwelk ik anders den Ouderen juist niet durf aanraden.
Julia was hierby in eenen zeer ongevalligen toestand. De wyze, waarop zy hier gekomen was, en dat zy toch als 't ware het eerste bezoek had gegeven, was haar ten hoogste onaangenaam. Evenwel had zy achting voor den jongen teltow wegens zyn goed gedrag, en byzonder won hy haar hart juist door datgene, waardoor hy dat van ieder ander Meisje verloren zoude hebben, - door zyne trouwe verkleefdheid aan zyne voor verloren gehoudene karolina. Zy behandelde hem daarom met zulk een fyn gevoel, en met zoo veel verschooning, dat zy zyne achting verwerven moest, en hare vrouwelyke waarde niet benadeelde. Ja, zo karolina 'er niet geweest ware, en hy zich van het heimlyk voorgevoel, dat zy nog in leven was, had kunnen losmaken, dan zoude hy haar voorzeker bemind hebben.
| |
| |
Vier weken waren 'er dus verloopen. Teltow had menigmalen met julia arm in arm in den tuin gewandeld; allengskens waren zy vertrouwelyker en hartelyker jegens elkander geworden; zy had zyne geheimste en warmste wenschen bespied, en op eene wyze bevredigd, die geheel geene oogmerken scheen te verraden; hy had hare schoone ziel in derzelver volkomenheid leeren kennen; zyn Vader drong niet sterker by hem aan, maar vroeg hem somwylen: ‘Nu, hoe is het, lieve willem?’ - Hy had van zynen Vader vernomen, dat julia zyne liefde voor karolina wist en goedkeurde. - Zy wandelden eens in den tuin, en 'er viel het volgende gesprek voor:
Teltow. Zoo wilt gy ons dan reeds overmorgen verlaten, lieve Cousine?
Julia. Ja, wy moeten wel; wy hebben u reeds te lang moeite veroorzaakt.
Teltow. Betreffende die moeite, dacht ik steeds, dat gy den dag onzer scheidinge nog eenige weken zoudt verschuiven.
Julia. Dat kan u toch geen ernst zyn, lieve Cousin?
Teltow. Waarom niet?
Julia. Gy moet zekerlyk wel hartelyk naar ons vertrek verlangen, daar wy u vier weken ontroofd hebben, die gy beter besteed kondt hebben zonder ons.
Teltow. Pynig my toch niet, lieve julia! Zo gy wist, hoe vrolyk my de dagen in uw gezelschap vervlogen zyn, zoudt gy dit niet zeggen.
Julia. Vlei my niet, lieve Cousin!
Teltow. Neen, julia! Hoe gelukkig zouden wy zyn, als ik karolina vergeten kon!
Julia. Dat behoeft gy om mynentwil niet te doen. Ja, ik zoude u minder hoogachten, dan ik nu doe, indien gy haar eerder vergeten hadde, of haar immer geheel kondt vergeten. Uwe liefde voor karolina maakt u my waardiger... dan gy denkt!
Teltow. Maar hoe, als ik karolina wedervind?
Julia. Dan... dan is zy de uwe!
‘Godlyk Meisje!’ riep teltow, kuschte haar de hand, zuchtte, en brak het gesprek af.
Julia vertrok werklyk met hare Moeder op den bepaalden dag, en 'er vloten by het afscheid van wederzyden ongeveinsde tranen. De scheiding had in beiden gevoelens opgewekt, die hen het afscheid waarlyk zwaar en bitter maakten. Teltow had moeten beloven, julia weldra met zynen Vader te zullen bezoeken; dan hiertoe was hy volstrekt niet over te halen, en had altyd uitvlugten. Daar hy in het geheel niet kwam, ontving teltow's Vader, na verloop van een vierendeel jaars, eenen brief van julia's Moeder, waarin zy hem meldde, dat 'er zich voor julia eene aannemelyke party had opgedaan; en daar zyn Zoon zich tot nog
| |
| |
toe niet had verklaard, verzocht zy hem om eene behoorlyke en openhartige verklaring, opdat zy wist, hoedanig zy zich had te gedragen.
Teltow gaf zynen Zoon dezen brief, en verzocht hem, zich eindelyk te bepalen, en zyn geluk niet te verstooten. Willem las, en streed eenen zwaren stryd. Zwygend en met tranen in de oogen gaf hy zynen Vader den brief weder. Deze dag en de volgende nacht waren vreeslyk voor hem. Den volgenden morgen zeide hy tot zynen Vader: ‘Goede Vader! ik zal julia nemen, daar God my myne karolina ontnomen heeft. Maar, in plaats van andwoord te zenden, dacht ik, dat wy, indien gy 'er genoegen in neemt, zelven naar julia gingen, en haar myn andwoord mondeling gaven.’ Met innerlyke vreugde drukte teltow zynen Zoon aan zyn hart, en zeide: ‘God beloone en zegene u voor dit besluit! Gy zult voorzeker met julia gelukkig zyn, en zy zal u het verlies van karolina ryklyk vergoeden.’ - ‘Bezwaarlyk!’ zuchtte willem. Evenwel maakte hy zich gereed tot de reis, plaatste zich den volgenden morgen naast zynen Vader in den wagen, en reed heen.
Zyn Vader was ongemeen opgeruimd, en zocht hem te vervrolyken zoo veel hy kon. Hoe meer echter willem de woonplaats van julia naderde, des te banger en beklemder sloeg hem het hart. Hy moest alle zyne kragten inspannen, om niet naar eenen armen zondaar te gelyken, dien men naar de geregtsplaats voert. Het was vry koud weder, want het was in den guren herfst; echter was het hem zoo benaauwd heet in den wagen, alsof hy in de brandende hitte der zon reed.
De wagen rolde op het plein van het Kasteel, en julia huppelde hem met hare Moeder te gemoet, trok hem byna van vreugde uit den wagen, en kuschte hem hartelyk. Ja zy scheen zoo uitgelaten vrolyk te zyn, dat hy zyne zachte bescheidene julia niet meer kende, en steeds verlegener werd. Zy bekommerde zich, na eene diepe buiging en vriendlyke welkomstgroet, verder om den Vader niets, maar geleidde willem op de kamer, en liefkoosde hem op allerlei wyze. Toen dit alles hem, in plaats van opgeruimder, nog verlegener en neerslachtiger maakte, zeide zy eindelyk, op een' naïven toon:
‘Nu heer Bruidegom! gy vindt my, wel is waar, geheel in myn negligée, en moet my nemen, zoo als gy my vindt, omdat gy u niet hebt laten aandienen; maar zeg my toch eens, welk een Bruidegomsgezigt gy my medebrengt? Indien gy zoo als Echtgenoot wilt zyn, dan zou men waarlyk bang worden. Gy ziet 'er immers zoo benaauwd en betrokken uit, alsof gy uw hoofd te verliezen had! Zyt gy ziek? Of hebt gy onderweg een ongeluk gehad? Spreek toch! Of zyt gy misschien gekomen, om my zelf in eigen hoogen persoon myn afscheid te geven?’
| |
| |
‘Hoe konde ik dat?’ andwoordde teltow; ‘ik ben door uwe goedheid zoo getroffen en beschaamd, dat ik....’
‘Nu, als het liefdepyn is,’ hernam julia, ‘dan mag het nog heengaan; anders - Maar neem toch eindelyk eens plaats, en herstel u, opdat gy dat benaauwde angstige gezigt kwyt raakt. Ik moest my immers dood schamen, indien iemand u zoo by my aantrof.’
Intusschen hadden de beide Ouders elkander hartelyk ontmoet en vriendelyk ontvangen, en kwamen eindelyk ook in de kamer. Julia haalde eenige ververschingen, en noodigde hare lieve gasten zoo bevallig, dat zy haar verzoek niet konden weigeren. Onder dankzegging en betuigingen van blydschap over het onverwachte aangename bezoek, had de jonge teltow eenige glaasjes wyn genoten, en julia's vrolykheid en geest hadden ongemerkt zyne beklemdheid verdreven; hun gesprek was hartelyk en vertrouwelyk geworden, toen eensklaps een bediende den jongen teltow eenen brief overhandigde, met byvoeging, dat een vreemde bode denzelven gebragt had. Teltow kon niet begrypen, hoe men hem hier zocht, en beschouwde het zegel en opschrift wat naauwkeuriger. Hy werd bleek, en begon te beven; want hy kende de hand: echter brak hy den brief haastig open, en las:
‘Lieve, beste teltow!
Maak geene zwarigheid, om julia uwe hand te schenken. Zy is een edel Meisje, en zal u gewis oneindig gelukkig maken. Ik heb geene regten of aanspraken op uw hart, die ik kan doen gelden, hoe velen gy ook op het myne moogt hebben. Slechts deze ééne bede heb ik aan u. Vergeet my niet geheelenal, daar de edele julia dit niet van u vordert. Ontvang nogmaals mynen warmsten en innigsten dank voor alles, wat ik aan u verschuldigd ben, en de verzekering van myne vurigste, onuitspreeklyke liefde. Leef gezond en gelukkig, gelyk uw edel hart verdient, en u van harte toewenscht
Uwe eeuwig getrouwe
karolina w.’
‘Zy leeft! zy leeft!’ riep teltow, sprong van zyn' stoel op, en draaide zich driemaal in het rond met den brief in de hand. ‘Karolina leeft! Vader, verblyd u! Zy leeft! karolina! karolina!!’ -
‘Zoo heet ik niet,’ hernam julia schalkachtig, die zich over dit gezigt onuitspreeklyk verheugde, en het zoo gewenscht had. Toen ging zy naar hem toe, nam hem trouwhartig by den arm, en zeide met schynbaren ernst: ‘Karolina moet niet weder door u genoemd worden, indien gy niet wilt, dat ik te onvrede en jaloers worde.’ Tel- | |
| |
tow kon zyne blydschap niet bedwingen, en drukte en kuschte zynen Vader, en sprong beurtlings in de kamer rond. Deze wist niet wat hem overkwam, en wat hy van de gansche zaak zoude maken. Hy vreesde indedaad voor het verstand van zynen Zoon, en misschien niet zonder grond; want een Verliefde moet, volgends het algemeene zeggen, zyn verstand niet ten vollen hebben of gebruiken. Hy stond derhalve op, leidde zynen Zoon ter zyde, en zeide tot hem: ‘Lieve willem, bedenk toch waar gy zyt en wat gy doet. Zulke kluchten passen nergens minder, dan hier.’ - ‘Waarachtig, myn Vader! zy leeft, en moet hier in huis zyn,’ hernam willem, trad met vertrouwen tot julia, en zeide: ‘Lieve julia, gy weet waar myne karolina is; breng my by haar!’ - By deze woorden werd julia week, en kon het niet langer uithouden. Tranen biggelden langs hare wangen neder; - zy hoestte; - eensklaps vloog de zydeur open, en - karolina trad op dit teeken binnen, en zonk haren teltow in de armen. Dit tooneel te beschryven, waag ik niet, maar laat het aan den Lezer over om het te gevoelen. Julia, de standvastige julia, die tot hiertoe meer gedaan had, dan men van een minnend Meisje vorderen kon, hield zich toch voor sterker, dan zy was. Zy werd by dit tooneel van haar gevoel overweldigd, en verwyderde zich in het eerst, om in eenzaamheid te
kunnen uitweenen.
Daar de goede, zoo lang vergeefs gezochte, karolina voor myne Lezers als uit de wolken is gevallen, terwyl zy de zydeur ingetreden, en op julia's gegeven teeken haren teltow in de armen gevlogen is; zoo moet ik hun daarvan rekenschap geven, en hare geschiedenis verhalen. Elk voelt intusschen, dat nu de lieve Bruiloft, de wensch van alle trouwgezinden, niet ver meer af is; daarom zal ik kort zyn.
Karolina had by hare vlugt ten oogmerk, zich als kamenier te besteden en haar eigen brood te verdienen. Na lang omzwerven en vele vergeefsche aanvragen, kwam zy einde lyk by julia's Moeder in den verlangden dienst. Dat zy zich de liefde en het vertrouwen der Moeder en de vriendschap der Dogter weldra verwierf, is natuurlyk. Slechts schynt het zonderling te zyn, dat zy julia haar geheim niet eerder toevertrouwde, en niets van de veelvuldige bekendmakingen in de nieuwspapieren gewaar werd. Echter was ook dit zeer natuurlyk. Julia's Moeder woonde verwyderd van de Stad, kreeg geene nieuwspapieren, en voor julia verborg karolina haren stand, om niet weder uit de betrekking te geraken, waarin zy tot haar stond.
Toen julia hoop had, om teltow's Echtgenote te worden, en dit zusterlyk aan karolina mededeelde, sloeg haar hart wel eenigzins bang en beklemd; doch zy wist van de
| |
| |
overige omstandigheden van den jongen teltow te weinig, dan dat zy had kunnen bepalen, of het haar teltow was, dan niet. Zy hoopte daarenboven, als 'er iets van julia's huwelyk zoude worden, den Bruidegom wel eens te zien; en dan ware de ontdekking vroeg genoeg. Zy hoorde wel veel, dat op haren teltow paste; echter kon zy van julia niets gewaar worden, dewyl zy zelve hem nog niet gezien had. Nu was julia met hare Moeder by teltow geweest, en had karolina volstrekt willen medenemen; doch deze wendde eene ongesteldheid voor, waardoor zy te huis bleef. Nu had julia voor de eerste maal teltow gezien, en was by hare terugkomst betoverd van hem. Wat zy karolina nu van hem verhaalde, paste op geenen anderen, dan op haren teltow; daarom wendde zy alle moeite aan, om achter de waarheid te komen.
In de laatste dagen van haar verblyf in de Stad had zy haren willem afgeteekend; en deze beeldtenis had zy tot nu toe, als haar éénigst kleinood, op haar hart, gelyk hemzelven in hetzelve, gedragen. Thands hing zy die openlyk op hare borst, ten einde julia het bemerken en beschouwen zoude. Julia zag het, en ríep: ‘Karolina, vanwaar hebt gy die beeldtenis? dat is myn willem, alsof hy leeft!’ Nu openbaarde karolina alles aan julia, en daarop volgde de brief en al het overige, het welk de Lezers reeds weten.
Het eerste, wat teltow en karolina thands deden, was, dat zy beiden aan haren Vader, den Heer van wildenfels, eenen brief schreven, waarin zy hem van alies kennis gaven. Deze kwam wel spoedig, en zyne blydschap, zoo wel als die der anderen, was onbeschryflyk. Slechts ontstond 'er een kleine stryd daarover, waar de Bruiloft zyn, en wie haar aanrigten zoude. Julia's Moeder zeide: zy liet zich dat niet ontnemen; want karolina was haar kind: en karolina's Vader beweerde, dat hy volstrekt het gemeste kalf voor zyne verlorene Dogter moest slachten, en by hem moesten zy eeten en vrolyk zyn; want dat stond in den Bybel. Voor dezen had julia's Moeder zoo veel eerbied, dat zy eindelyk in zoo verre toegaf, dat zy niet uitdruklyk op haren eisch bleef staan. Evenwel meende zy, dat die plaats uit den Bybel hier niet volkomen paste, dewyl daar gesproken werd van eenen verloren' Zoon, en niet van eene verlorene Dogter, en over het algemeen de omstandigheden niet gelyk waren. Eindelyk besloot men het verschil door het lot te beslissen, en dat viel - teltow's Vader toe. Alles maakte zich derhalve gereed en begaf zich derwaart, om daar het gemeste kalf te slachten, om zich te verheugen en vrolyk te zyn, daar, waar teltow en karolina hunne toekomstige woning hebben en zich bestendig verblyden zouden.
De Heer van wildenfels was niet van zyne karolina
| |
| |
af te krygen, en wilde volstrekt niet weder van haar scheiden. Hy verzocht derhalve, hem toe te staan, om by zyne kinderen te mogen leven en sterven: en wie had hem dit verzoek kunnen weigeren? Doch willem en karolina hadden nog eenige dagen noodig, om schikkingen tot de Bruiloft te maken; en, terwyl zy hiermede bezig waren, ontving karolina's Vader eenen brief, waarin men hem berigtte, dat zyne weggeloopene edmunda, karolina's Stiefmoeder, in de beklaaglykste omstandigheden, geheel verarmd en in lompen gekleed, was wedergekomen. Zy zelve schreef ook aan den Heer van wildenfels, en bad, in de deemoedigste en berouwvolste uitdrukkingen, om ontferming en genade. Haar povere Heer Secretaris, schreef zy hem, had haar tot Amsteldam medegenomen, was daar heimelyk alleen scheep gegaan, en met het geld naar Amerika vertrokken. Haar zelve had hy in vertwyfeling achtergelaten, zoo dat zy bedelende herwaart was gekomen.
‘Dan is u regt geschied,’ zeide wildenfels koel, toen hy den brief gelezen had, en verscheurde denzelven. Karolina en teltow baden hartelyk, dat hy haar wilde vergeven, daar ongeluk en berouw haar verbeterd hadden: dan wildenfels bleef het volstandig weigeren. ‘Alles, myne Kinderen!’ zeide hy, ‘wil ik ten uwen gevalle doen; slechts dit niet. Ongeluk en berouw kunnen edmunda wel gedwee hebben gemaakt, maar voorzeker nog niet beter. Ontydig medelyden is strafbare zwakheid. Myne oogen zullen edmunda nimmer wederzien, en ik zal my geregtelyk van haar laten scheiden. Wilt gy, myne lieve karolina, haar vergeven, en haar, gedurende haar leven, het nooddruftig onderhoud uit uwe goederen laten toekomen - want gy weet, dat ik aan dezelven weinig of geen deel meer heb - ik heb 'er niets tegen, en zy moge 'er u voor danken. Ik verbreek myne verbindtenis met haar voor altyd; want dat is de geringste genoegdoening, welke ik myner getrouwe adeleide verschuldigd ben, en waarmede ik de schim uwer lieve Moeder kan hopen te verzoenen.’
Zoo sprak wildenfels, en hield woord. Hy liet zich van haar scheiden, en zag haar nimmer weder, daar hy by zyne getrouwe Kinderen leefde en stierf. Voor teltow en karolina kwam de gelukkige dag, die hen voor het altaar voor altyd vereenigde, en hem volgden duizend andere zalige dagen. Alles verheugde zich over de liefde van dit gelukkige en getrouwe paar; en julia zeide, op den dag der bruiloft, tegen karolina, met een' traan in het oog: ‘Hoe gelukkig zyt gy, dat gy zulk een' Bruidegom hebt gevonden!’ - ‘Gy zult het ook worden,’ hervattede karolina; ‘want trouw en liefde blyven niet onbeloond.’ |
|