Toen ik te Delices, voltaire's toenmaalig verblyf, kwam, was hy in zyn' tuin, waar ik by hem ging, en vermeldde, wie ik was. ‘Hoe!’ riep hy uit, ‘een Italiaan, een Jesuit, een bettinelli hier! het is eene te groote eer voor myne hut! Ik ben, gelyk gy ziet, slegts een Boer (dit zeggende, hieldt hy my zyn stok voor, die aan 't eene einde een maatstok en aan 't andere een snoeimes was); het is met dit werktuig, dat ik myne zaaden een voor een plant; myn oogst daarvan is veel overvloediger dan die ik van myne boeken inzamel, schoon ik, in die, zaaije ten beste van het menschdom.’ - Ik gaf hem myn genoegen te verstaan, dat ik hem in een zo goeden staat van gezondheid aantrof, en sterk genoeg om de ruwheden van den Winter te verdraagen. - ‘Ach! gy Italiaanen!’ voerde hy my te gemoete, ‘gy denkt, dat wy, even als de Marmotten, ons zelven 's Winters in de holen moeten opsluiten, maar uwe Alpen zyn voor ons niets meer dan eene fraaije schildery, die schoone voorwerpen in het verschiet oplevert. Hier op de oevers van myn Meir Leman, beschut voor de Noordewinden, benyd ik u uwe Meiren van Como en van Guarda niet. In dit afgezonderd verblyf verbeeld ik catullus op zyn Eiland Sirmio: hy maakte daar zyne schoone verzen; ik hier de myne!’
In 't einde gaf ik hem den Brief van Koning stanislaus over. Ik ontdekte terstond, dat hy het oogmerk van myne komst doorgrond, en iets steekeligs gereed had tegen myne Koninglyke bezending. ‘Och! myn waarde Heer!’ riep hy uit, den Brief in zyne hand houdende, ‘blyf hier by ons; wy ademen hier de lugt der vryheid en der onsterflykheid. Ik heb zeer onlangs een groote som gelds besteed, om een klein Landgoed, hier niet verre af gelegen, (Ferney) te koopen; daar heb ik my voorgesteld myne dagen te eindigen, verre verwyderd van Schurken en Dwingelanden. - Doch laaten wy in huis gaan.’ Deeze weinige woorden van den ouden Dichter deeden my ten vollen begrypen, dat 'er voor my niets te onderhandelen zou vallen, en dat ik my, op eenmaal, van de eere myns Gezantschaps beroofd vond.
Welhaast viel ons gesprek op den Koning van Pruissen. Voltaire hadt eenige nieuw ingekomene berigten van de bedryven diens Konings ontvangen. Hy zeide daar van: ‘Is het mogelyk? Deeze Man geeft my steeds stoffe om my over hem te verbaazen. Het smert my, dat ik ooit met hem oneens geworden ben.’ Hy was gewoon te zeggen, dat de Koning de snelheid vun cesar hadt; doch die betuiging van verwondering eindigde altoos in een' vinnigen steek op cesar. Voltaire hadt een Aap, dien hy luke noemde; een