Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 433]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Cicero en Demosthenes, als redenaars, met elkander vergeleeken.(Naar het Fransch van den Heere delaharpe.)
De onderscheidende hoedanigheden van demosthenes zyn, eene bondige en scherpzinnige redenkunde, en een kragtige invloed op de driften en aandoeningen zyner toehoorderen. Cicero gaat, over 't algemeen, op eene andere wyze te werk; hy neemt tyd om de aandagt zyner toehoorderen voor te bereiden; hy schynt zorgvuldig zyne kragt af te meeten en zyne drangmiddelen te vermenigvuldigen. Hy verwaarloost niets, zelfs geen dingen, die afgescheiden zyn van de groote zaak, als het slegts kan strekken om zyne hooschatting als Redenaar te doen klimmen; hy schynt beslooten te hebben geen voordeel te laaten verlooren gaan, en is zo zeer met zichzelven ingenomen, als met het onderwerp, 't geen hy bestrydt of verdeedigt. Het is te deezer oorzaake, dat fenelon, wiens smaak zo kiesch was, den voorrang aan demosthenes schonk, als een Redenaar, die rechtstreekscher het einde bereikte, waartoe hy zyne welspreekenheid aanwendde. Quintilianus, daarentegen, schynt aan cicero den voorrang te verleenen; en men moet bekennen, dat, tusschen Redenaars van zulke buitengemeene verdiensten en agting, het toewyzen van den voorrang eer een stuk van smaak dan van betoog is. Zodanig is altoos myn gevoelen geweest by vergelykingen van deezen aart, welke zo menigmaalen stoffe gaven tot geleerde naspeuringen en gesprekken. Ik heb steeds beweerd, dat de groote zaak voor ons was, geen voorrang beslissend toe te kennen, welke altoos een geschilstuk | |
[pagina 434]
| |
moest blyven, wanneer wy de onderscheidene beweegredenen aan wederzyden overwoogen, en de verschillendheid van smaak en talenten; maar met oordeel en onpartydigheid de kenmerkende trekken en de byzondere verdiensten van deeze beroemde Redenaars na te gaan. De zaak in dit licht beschouwende, zal ik thans voordraagen een indruk, dien ik gevoeld heb, welke my eene waarheid toeschynt, my geopenbaard door de Omwenteling in Frankryk, en welke eene gelykheid van gevoelens kan te wege brengen tusschen de zodanigen, die met elkander verschillen over de meerderheid van den eenen deezer Redenaaren boven den anderen. Tot den tyd onzer Omwentelinge toe, had ik altoos den voorrang gegeeven aan cicero, en ook nu nog staa ik dien aan hem af als Schryver. Maar zints ik gelegenheid gehad heb om tegenwoordig te weezen by de raadpleegende Vergaderingen, ben ik overgehaald om te denken, dat de wyze van demosthenes misschien geschikt was om kragtdaadiger uitwerking te baaren. Men moet, egter, niet vergeeten, dat zy by ons niet langer in eenig ander licht te voorschyn treeden, dan in dat van Schryvers: wy luisteren niet meer na hunne Redenvoeringen; wy leezen ze alleen: zy overreeden ons thans niet; zy behaagen alleen door de schoonheid van hunne gevoelens en door hunnen styl. Philippus en aeschines, antonius en catilina zyn zints lang beoordeeld door de eenpaarige stem der naakomelingschap: het zyn de wederzydsche verdiensten der Redenaaren, die onze aandagt gaande houden; en dit verdient zeer in 't oog gehouden te worden: maar ten opzigte van de Grieken en Romeinen verschilde zulks veel; het stuk in geschil was voor hun van het hoogste aanbelang, en de Redenaar zelve kwam flegts in de tweede plaats in aanmerking. Beiden slaagden zy even gelukkig met hunne welspreekenheid, en verwierven denzelfden invloed op de gemoederen hunner toehoorderen: doch voor tegenwoordig verbeeld ik my, dat cicero, die een meester is in alle soort van styl en cierlykheid, meer algemeen zal bewonderd worden door hun, die 's Mans schriften leezen, dan demosthenes, die dezelfde voordeelen niet bezit. Cicero is voor zyne Leezers; hy verschaft hun een overvloediger onderhoud, en mag zich verzekerd houden van hunne toestem- | |
[pagina 435]
| |
ming: maar voor eene talryke Vergadering zou demosthenes in cicero geen mededinger hebben; zyne toehoorders zouden uitroepen, dat hy gelyk hadt; en dit is zeker het groote doel der Welspreekenheid. - 'Er doen zich ook andere punten van ongelykheid op tusschen deeze Redenaaren, ontleend van het onderscheid des Staatsbestuurs en des Characters tusschen de Atheners en het Romeinsche Volk. 'Er was te Athene geene onderverdeeling van magt; het hoogste gezag berustte by het Volk; hunne Staatsgesteldheid was een volslaagene Democratie, - eene Regeeringsvorm, welke rousseau beweerde dat alleen geschikt was voor kleine Staaten. Hy oordeelde dezelve onbewerkstelligbaar in uitgebreide Landen, dewyl hy 'er in de Geschiedenissen geen voorbeeld van hadt aangetroffen; maar misschien zal Frankryk de eer hebben van het eerste voorbeeld dier nieuwigheid te geeven, en de zwaarigheden van rousseau wederleggenGa naar voetnoot(*), even als een verstandig man, in vroegeren tyde, den Sophist, die het bestaan der Beweeging lochende, tot zwygen bragt, door, in diens tegenwoordigheid, te wandelen. Wat het Volk van Athene betreft, 't zelve was ligtzinnig, veranderlyk, op gemak en vermaak gesteld, en vertrouwde geheel en al op den roem van deszelfs voorige grootheid en luister. Het was noodig, 't zelve door sterke beweegredenen op te wekken; en, schoon de handelwyze van demosthenes ongetwyfeld hervoortkwam uit de talenten en geaartheid hem eigen, heeft dezelve eenigermaate moeten gewyzigd worden door de kennis, welke hy bezat van het character zyner toehoorderen. Zulks was eene kundigheid, al te belangryk om de kennisneeming te ontsnappen van een' Man, met zulk een kloek en uitsteekend verstand begiftigd, als demosthenes bezat. Zyn groot oogmerk was, derhalven, om met kragt en klem te werken op de aandoeningen van de Volksmenigte, ten vollen overtuigd, dat, indien hy dezelve tyd gaf om stil te staan en opgetoogen te hangen over de schoonheid van zyn styl en voordragt, alles verlooren was. De Atheniensers zouden den raad, dien hy hun voorhieldt, ver- | |
[pagina 436]
| |
geeten, door het bewonderen zyner welspreekenheid, en hunnen kieschen smaak ten toon spreiden, door met geweld de zoetvloeiendheid zyner redenen en de keus zyner woorden toe te juichen. Demosthenes was ten vollen hiervan bewust; en op het einde eener Redenvoeringe, die met bewondering gehoord en met toejuiching ontvangen was, liet hy zich op de volgende zeer aanmerkelyke wyze hooren: ‘Juicht den Redenaar niet toe, maar doet hetgeen hy aanraadt; het is niet in myn vermogen, den Staat door myne woorden te redden; maar gy zult dien mogelyk, door uwe daaden, hulp kunnen toebrengen!’ Wanneer hy, in deezer voege, de goedkeuring des Volks hadt weggedraagen, was zyn oogmerk bereikt: hy kreeg onverwyld last, om een Staatsbesluit, op de gewoone wyze, te vervaardigen, 't welk den Redenaar het voorwerp maakte van de eer of het gevaar, 't geen 'er uit mogt ontstaan. Volgens den raad van demosthenes, is het Volk van Athene te raade geworden om te besluiten enz. - Wy hebben eene menigte van Besluiten van deezen aart, by de Grieksche Geschiedboekers en Redenaars. Op eene geheel andere wyze waren de zaaken in Rome gesteld. In het Romeinsche Staatsbestuur was eene vereeniging van magten, eene strydigheid van belangen, welke de Redenaar moest zoeken tot één te brengen. Schoon de Oppermagt in 't einde by het Volk berustte, zonder bespiegelend als zodanig erkend te zyn, huisvestte het daadlyk bewind by den Raad, uitgezonderd by gelegenheden wanneer de Tribunen eenige zaak aan de Volksvergaderingen hadden voor te draagen, en een besluit daar op te neemen, waar aan de Raad zich moest onderwerpen. Om, 't geen eigenlyk eene Wet heette, te doen doorgaan, werd de toestemming van den Raad en van het Volk vereischt; en te dier oorzaake reezen 'er veelvuldige verdeeldheden tusschen den Raad en het Volk: doorgaans was het Volk de winnende party; en, 't geen nog zeldzaamer is, het Volk hadt altoos de rede op zyne zyde. Maar eene omstandigheid wyst uit, dat de Oppermagt des Volks niet duidelyk erkend was; dezelve bestaat hierin, dat alle openbaare Staatsstukken luiden: Senatus Populusque Romanus; 't welk, volgens het bespregelend Staatsbeginzel, hadt moeten weezen: Populus Senatusque Romanus. Dit weezenlyk onderscheid, egter, tus- | |
[pagina 437]
| |
schen de Oppermagt en het Staatsbestuur, is nooit recht opgehelderd, dan in de Schriften van sidney en locke, bovenal in die des laatstgemelden, ongetwyfeld een der beste redeneerkundigen, die immer bestonden. In gevolge deezer verdeeling van Magt, werden dezelfde stukken menigmaal behandeld in den Raad en in de Volksvergaderingen: het onderscheid der toehoorderen vorderde eene verandering in den styl der welspreekenheid, by die gelegenheden gebezigd. Daarenboven bezaten verscheide Burgers eenen sterken invloed, die daardoor, en 't geen zy op den Staat vermogten, veel toebragten aan het algemeen gevoelen. Alle deeze omstandigheden moest een Redenaar te Rome in 't oog houden. Het Romeinsche Volk was ernsthaftiger, bedagtzaamer, gemaatigder en deugdzaamer, dan het Volk van Athene; en men mag met waarheid zeggen, dat hetzelve, van alle vrye Volken der Oudheid, het minst berisplyk was. Dikwyls ontmoeten wy, in hunne Geschiedenissen, voorbeelden van eene gemaatigdheid, welke vreemd schynt aan eene menigte, welker beweegingen doorgaans gekenmerkt worden door een gedeelte van die deugd, welke in eene omgekeerde rede staat tot hunne magt; en wy weeten, dat gemaatigdheid niets anders is dan een juist evenwigt tusschen de aandoeningen, de deugden en de pligten der menschen. De deugd, die zeldzaam wordt aangetroffen by den mensch op zichzelven; ontmoet men nog zeldzaamer by eene menigte: nogthans heeft de deugd van gemaatigdheid zich meermaalen by het Romeinsche Volk ten toon gespreid; en, ter oorzaake dier gelukkige gesteltenisse, scheen dat Volk natuurlyk geschikt om over de Volken der Aarde heerschappy te voeren. Deeze waarheid, welke een nieuw voorkomen aan de Romeinsche Geschiedenis zou kunnen byzetten, als dezelve geschreeven werd door een' Man, die den styl der Ouden vereenigde met de Wysbegeerte, in welke zy zeer gebrekkig waren, wordt in 't algemeen niet recht begreepen; dewyl de Latynsche Geschiedboekers, zonder onderscheid, eene meerdere of mindere partydigheid ten voordeele van den Raad aan den dag leggen. Het lichaam des Raads bestondt zeker uit wyze Mannen, byzonder in zo verre het Staatsbestuur na buiten moest werken. By die gelegenheden gaven hunne driften geen zwaai aan hunne raadpleegingen, | |
[pagina 438]
| |
althans niet vóór het tydperk des algemeenen bederfs. - Maar, ten opzigte van het inwendig Staatsbestuur, zou het gemaklyk vallen te bewyzen, dat het Volk, by verscheide gelegenheden, meer regtvaardigheids en gemaatigdheids aan den dag legde, dan de Raad. In de Geschiedenis van geen Volk ontmoeten wy zulke voorbeelden van deugdzaam gevoel als by de Romeinen. Wanneer het Romeinsche Leger het betrokken kamp verliet, op de tyding des doods van virginia, en te Rome binnen trok met ontrolde legervaanen, zonder eenig geweld te pleegen, bepaalde het zich tot het vaststellen van wettig gezag, bragt appius voor de Tribunaalen, en toen hy veroordeeld was, stondt het hem de vryheid toe om zich op het Volk te beroepen, schoon hy zelve het voorregt van dat beroep op het Volk hadt afgeschaft. Het Romeinsche Volk was stoutmoedig, en met regt; het voelde zyne kragt, zonder dezelve te misbruiken; hieruit ontstondt werkzaamheid, welke groote daaden volvoerde. Brutus voerde zeker eene belangvolle waarheid aan, als hy in eenen Brieve aan cicero schreef: ‘Daar is niets waarlyk groot, dan het geen rust op onveranderlyke beginzelen.’ Zedebederf heerschte binnen Rome ten tyde van cicero; doch het is niet meer dan regt te doen, wanneer men aanmerkt, dat het veel meer stand greep onder de hoogere rangen, dan onder het Volk in 't algemeen. Zedelooze trekken zou men niet geduld hebben in de Volksvergaderingen; schoon men die zomtyds hoorde in de voorstellen des Raads, en dezelve zigtbaar waren in het gedrag van deszelfs leden. Op geen tyd zou de Romeinsche trotsch- en strengheid zich onderworpen hebben aan de bittere en vernederende verwyten, welke demosthenes het Volk van Athene deedt hooren. Cato alleen veroorlofde zich dusdanige aanmerkingen; doch zy werden verschoond, uit hoofde van 's Mans strenge Stoicynsche begrippen, aan allen bekend: zyn deugd werd geëerbiedigd, zonder eenige agtgeeving op zyn staatkundig gedrag, waarin hy, met de daad, niet veele blyken gaf van voorzigtigheid en wysheid. Hy deedt weinig dienst aan den Staat, dewyl het hem mangelde aan dien noodwendigen graad van gemaatigdheid, welke zo zeer vereischt wordt; die weetenschap, wel- | |
[pagina 439]
| |
ke tacitus zo gelukkig kenschetst met de spreekwyze, tenere ex sapientia modum. Cicero bewees aan den Staat de voortreflykste diensten, en verdiende ten vollen den heerlyken tytel van Vader des Vaderlands. Naa alle deeze aanmerkingen hebbe men zich niet te verwonderen over de heerschende charactertrekken in de welspreekenheid van cicero; te weeten, Inneemenheid en Cieraad. Inneemenheid, dewyl hy zich genoodzaakt vondt, zich met omzigtigheid te gedraagen, ten aanziene van den Raad en het Volk, en in de Geregtshoven eene menigte van kleine omstandigheden van welvoeglykheid in agt te neemen, welke demosthenes noodloos agtte; - en Cieraad, vermids de fraaiheid van styl, naa de vermeestering van Griekenland te Rome ingevoerd, een smaaklyk onthaal te dier Stede geworden, en men met de beschaaving der zeden daar op verlekkerd was. Onder de genietingen van veelerleien aart verlangde men geestigheid, zoetvloeiendheid, en haakte met drift na cieraaden in eenig opstel. Fraaiheid van uitdrukking was een stuk, waar op men zich zeer gesteld toonde in pleidooijen en redenvoeringen voor het Volk: menigmaal werden regtszaaken, voor en tegen betwist, uitgerekt, meer om vermaak te schenken, dan om de Regters voor te lichten. Te deezer oorzaake besteedde cicero de zorgvuldigste oplettenheid aan de keus der woorden en het rollende zyner zinsneeden. Hy wist, dat men dit spreeken in het gerigte voor eene soort van openbaar vermaak hieldt; dat zyne redenvoeringen in den Raad werden afgeschreeven door de Notarii en Librarii. En schoon de voordragt by Grieken en Romeinen even zeer aangemerkt werd als het weezenlykst en het bezwaarlykst gedeelte der welspreekenheid, dewyl dezelve, naar de taal der Redenkundigen, niet alleen alle figuuren der Spraakkunde, welke 'er het grootste cieraad van uitmaakten, bevatte, maar ook alle de wendingen van gedagten, die de ziel der welspreekenheid uitmaaken, hel ik nogthans tot het denkbeeld over, dat cicero gelukkiger geslaagd is, in keurigheid en uitvoerigheid, dan demosthenes; alsmede dat hy zyn best deedt om te schitteren door zyne wyze van uitdrukken, - iets, waarop demosthenes zich niet bevlytigde. Dat cierlyke werd meer verlangd door het beschaafd- | |
[pagina 440]
| |
ste deel der Romeinsche toehoorderen, dan door den vermengden hoop, die demosthenes hoorde. Het schyot eene erkende zaak, en by de Oordeelkundigen van laateren tyd, en by de tydgenooten van cicero, die zich op kieschheid van smaak beroemden, dat cicero te cierlyk en te gemaakt in zynen styl was. Quintilianus, de volyverige Verdeediger van cicero, poogt hem, ten deezen opzigte, te verschoonen, en de zodanigen, die hy voorstanders van het Atticismus noemt, te wederleggen, daar zy zeker in hunne berispingen de maat te buiten gingen. Het Atticismus bestondt voornaamlyk in eene groote zu verheid van taal, in eene volslaagene verwydering van alle gemaaktheid, en eene zekere edele eenvoudigheid, die al het gemaklyke bezat van een gemeenzaam onderhoud, en teffens eene groote maate van keurigheid en verheevenheid. Demosthenes stak uit in dien styl, en bezat alle die hoedanigheden in de volste maate. Maar deeze eenvoudigheid sloot het cierlyke niet buiten, wanneer het natuurlyk voorkwam, gelyk beweerd is door zommigen, in gevolge waarvan eene maagerheid en dorheid van styl ontstaan is; men wilde overdreeven eenvoudig weezen in de uitdrukkingen. De waare Attische eenvoudigheid verwierp niets dan gemaaktheid; en zeker, cicero staat daaraan niet schuldig. Alles vloeit by hem uit de bron der natuure en der waarheid; en schoon hy zichzelven niet vergeet in denzelfden graad als demosthenes, en alleen voorkomt als de Staatsman en de Man van bedryf, weet hy nogthans, hoe zyne kunst te verbergen; dit bespeurt men uit de bekoorelykheid en zoetvloeiendheid zyner welspreekenheid. De ernsthaftigheid der raadpleegingen van den Romeinschen Raad, die noodwendig wyd en verre verschilde van die der Volksvergaderingen, veroorlofde in geenen deele die leevendige voordragt van natuurlyke aandrift, welke demosthenes noodig vondt om de aandagt des Atheenschen Volks te vestigen. Te deezer oorzaake zyn de Philippica van cicero, in 't algemeen, zo vuurig niet, als die des Griekschen Redenaars. De tweede Philippica, de geweldigste van alle, werd nimmer voorgedraagen: in de daad, dezelve is onderscheiden van de overige, en bestaat in een heftig uitvaaren tegen antonius, in beantwoording van eene dolle Aanspraak, door dien Drieman in den Raad gehouden, terwyl ci- | |
[pagina 441]
| |
cero niet tegenwoordig was. In de andere, strekkende om den Raad te beweegen om antonius voor een Vyand zyns Vaderlands te verklaaren, en octavius te volmagtigen om tegen hem kryg te voeren, hadt cicero zo veele hinderpaalen niet te boven te komen als demosthenes. De Raad, of althans de meerderheid der Raadsleden waren de vyanden van antonius, en 'er was niets meer noodig, dan derzelver maatregelen te bestuuren, hun met vertrouwen en volstandigheid te vervullen, en hun te ontheffen van alles, wat wantrouwen ten opzigte van octavius mogt inboezemen. Cicero was de ziel hunner beraadslaagingen; hy stelde alle de besluiten op. Indien hy, staande de geschilvoeringen in den Raad, zomtyds met de heltigheid van demosthenes sprak, het was wanneer hy zich aankantte tegen zyne verklaarde Vyanden, als catilina, claudius, piso en vatenius. By andere gelegenheden bespaarde hy den donder zyner welspreekenheid voor het gedeelte zyner beschuldigingen of verdeedigingen, waarin hy de gemoederen zogt te treffen: hier hadt hy een ruim veld voor de vrugtbaarheid en verscheidenheid zyner vindingen: by die gelegenheden schitterden zyne begaafdheden met den volsten luister. - Dan ook in die gedeelten verschilt hy van demosthenes; daar de laatstgemelde altoos rechtstreeks op zynen vyand aanvalt, en zyne slagen zonder ophouden herhaalt; terwyl cicero een geregelden veldslag schynt te voeren, alle punten van aanval te bezetten, en, zyne welspreekenheid gebruikende als een Leger, omringt hy den vyand aan alle zyden, tot hy hem eindelyk aanvalt en verplettert door alle zyne magt te vereenigen. |
|