Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve van aanmerkingen, over het misbruik, welk de onderling verschillende christenen maaken van byzondere schriftuurtexten, ter staavinge van godgeeeerde begrippen.Aan den Redakteur van de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
‘Onlangs, iet anders onder myne papieren zoekende, viel my het volgende Geschrift in handen. By den eersten opslag herkende ik het voor het Opstel van eenen myner meest geagte Vrienden, my en de zynen door eenen, gelyk het de waereld noemt, ontydigen dood ontrukt. Een onwillige traan ontviel myn oog, by het herleezen van het Geschrift - traan, welgeplaatste tol aan 's Mans verdiensten, die, om meer dan ééne reden, by my, tot aan mynen jongsten snik, immer in zegenende naagedagtenis zullen blyven. Gedagtig aan des Stellers opregten wensch, door daadlyke poogingen geschraagd, dat een redelyk, van vooröordeelen gezuiverd Christendom, meer en meer, veld winnen, en alzoo het Ryk der Waarheid mogt worden uitgebreid, wierd ik op een middel bedagt, om het volgende Opstel, ter bevorderinge van dien wensch, iets of wat te doen toebrengen. Uw geagt Maandwerk, eene bydraage ter bevorderinge van redelyke begrippen, en alzoo van waarheid en deugd, kwam my al aanstonds voor den geest; en wierdt, naa weinig beraads, het besluit genomen, om, 't geen den zedigen naam van Proeve draagt, u ter plaatzinge toe te zenden. De uit- | |
[pagina 386]
| |
komst zal my leeren, of gy, in uwe wysheid, met my in gevoelen, omtrent de verdienste van het Geschrift, overeenstemt. In allen gevalle ben ik
Uw Begunstiger.’
Indien men iemant, in een anderen dan den Christlyken Godsdienst opgevoed, een denkbeeld gaf van de onderscheidene, zomtyds volstrekt tegenstrydige, gevoelens der Gezindheden, welke dien Godsdienst belyden, zou men, in den eersten opslag, hem bezwaarlyk kunnen doen gelooven, dat zy allen op de zelfde Verzameling van Schriften hunne denkbeelden bouwen, welke zy allen eenpaarig voor den Regel van hun Geloof erkennen. Ten minste zou hy zich moeten verbeelden, dat die Schriften of met zich zelve, of onderling moesten stryden; en dat, diensvolgens, de Godsdienst der Christenen, wat men ook, ten bewyze van deszelfs waarheid, hem mogt voorstellen, als op onbestaanbaare en met elkander strydende grondslagen rustende, geen nader onderzoek verdiene. - Misschien mogen wy dit als ééne der redenen beschouwen, waarom de Jooden, die onder ons woonen, (ik bedoel kundige en denkende Jooden) om onzen Godsdienst ernstig te onderzoeken, zoo kleine moeite aanwenden. - Gelukken moge het iemant, aan zyne Godgeleerde begrippen gekluisterd, eenen Ongeloovige, als wy boven onderstelden, tot het Christendom, en wel tot zyn byzonder Kerkgenootschap, over te haalen, naa, op eene of andere wyze, hem overreed te hebben, dat alle andersdenkenden het spoor byster zyn, en door hem de zaaken slegts van ééne zyde, en uit zyn byzonder gezigtpunt, te doen beschouwen. Voor hem, intusschen, die aan zyne vroeg ingezoogene begrippen niet zoo vast gehegt is, dat hy aan de zulken, die eene andere denkwyze volgen, gezond oordeel en goede inzigten ontzegge - voor zulk eenen blyft het immer eene gewigtige vraage, hoe het mogelyk zy, dat op eenen zelfden grondslag zoo wyd uiteen loopende begrippen kunnen gebouwd worden? Behoudens beter oordeel, dunkt my, dat die vraag op | |
[pagina 387]
| |
de volgende wyze zou kunnen beantwoord worden. De voorstander van ieder byzonder Kerkgenootschap zegt u: ‘Myn gevoelen heeft de duidelyke uitspraak der H. Schriftuure op zyne zyde. In die en die Schriftuurplaatzen wordt het met zoo veele woorden geleerd.’ Aldus spreeken de verschillenddenkenden onder de Christenen; en, de zaak met een oppervlakkig oog beschouwende, zou men schier in de verzoeking koomen van te erkennen, dat elk van hun de waarheid op zyne zyde heeft. Maar zouden dan de Gewyde Schriften tegenstrydigheden bevatten? Of zouden dezelve met onzeker- of duisterheden dermaate zyn opgevuld, dat om 't even welk gevoelen, dat recht tegen elkander overstaande leerbegrippen, met even goed regt uit dezelve kunnen worden afgeleid? Duisterheden zyn 'er, gewisselyk, in de Heilige Boeken voorhanden. De tyd, wanneer - de persoonen, door, de lieden, voor, de taal, in welke zy geschreeven zyn - deeze en meer andere byzonderheden in aanmerking genomen zynde, konden, zonder nog ooit die Schriften te hebben ingezien, duisterheden door iemant voorshands met regt vermoed worden. Doch wie, die aan de Gewyde Oirkonden billyk regt deedt wedervaaren, beweerde immer, dat dezelve van zodanig eenen aart zyn, dat zy omtrent zaaken of waarheden van de dringendste aangelegenheid ons in onzekerheid laaten? of dat elkander rechtdraads tegenspreekende gevoelens met even goed regt uit dezelve kunnen worden afgeleid? Ware dit het geval, op de hooge eere, van den God der Waarheid haaren oorsprong te ontleenen, zouden die Oirkonden geene aanspraak kunnen hebben. Niet aan de H. Schriftuure zelve, dit mogen wy uit dat alles afleiden, moet de schuld worden geweeten, dat, met eenigen schyn van reden, zoo verschillende geloofsbegrippen uit haar ontleend worden; in iet anders, dat geheel buiten haar omgaat, moeten wy daar van de oorzaak zoeken. 't Is de wyze, op welke godsdienstige waarheden, of liever godgeleerde meeningen, in het Verstand, of waarom zeg ik niet het Geheugen? der Jeugd worden ingeprent, die wy als eene hoofdoorzaak wel mogen aanmerken. - Zie hier, wat 'er, naar myn begrip, van de zaak zy. De Ouders, met een zeker, hoewel weinig berede- | |
[pagina 388]
| |
neerd gevoel van de aangelegenheid van den Godsdienst doordrongen, en een aantal godsdienstige kundigheden met de moedermelk als hebbende ingezoogen, beschouwen het als hun pligt, omtrent hunne Kinderen eveneens te handelen, als hunne eigen Ouders omtrent hen gehandeld hadden - dezelven in de Leere van hun Kerkgenootschap te doen onderwyzen. Ter bereikinge van het voorgestelde doel zyn, onder alle Gezindheden, de middelen voorhanden. Onder haar allen zyn Ontwerpen of Zamenstelzels van Godgeleerdheid bekend, door mannen van kunde en gezag onder haar vervaardigd; gemakshalve, en om dezelve in het geheugen te gereeder toegang te doen vinden, in het gewaat van korte Vraagen en Antwoorden gekleed. Langs deezen weg doet men de geëerbiedigde leerstellingen, in de Antwoorden begreepen, in het geheugen overgaan, voorgedraagen in de woorden des Opstellers, en vervolgens met de aanhaaling van één of meer Schriftuurtexten bekragtigd, zonder veel onderzoeks te werk te stellen, of het oogmerk des Schryvers en de zamenhang zyns redebeleids de aanhaaling wettigen, en voldoenden grond van bewys opleveren. 't Is de klank der woorden, of de beteekenis, die men geleerd heeft aan dezelve te hegten, die den leerling in zyn gevoelen schraagt, en den tegenspreekeren het zwygen oplegt. Aldus gaat men by de eene, zoo gaat men ook by eene andere Gezinte te werk. En ziet daar tot eeuwig geschilvoeren den grond gelegd - den grond meteen des blaams van duisterheid, door onkundigen of kwalykgezinden der H. Schriftuure aangewreeven. De zulken, by welken dit slag van onderwys den lust tot eigen onpartydig onderzoek niet heeft uitgebluscht, wien, in volgenden tyd, de loflyke zucht bevangt, om de Schriftuurleere, door eigen toets, te beproeven - ook deezen (zoo zwaar weegt het vooroordeel op den mensch!) zyn niet altyd in staat, van de banden, in welke, al vroeg, hun Verstand wierdt gekluisterd, zich te ontdoen. In het ouderlyk gezin, of in de openbaare Zamenkomsten, heeft men zekere gevoelens zoo dikmaals als Bybelleere hooren roemen, of opzetlyk verdeedigen; door den eerbied voor Ouderen, door het ontzag voor Onderwyzers, wordt het gemoed van een heiligen schroom bevangen, om van de ingeprente leerbegrippen af te wyken. Gaarne tragt men | |
[pagina 389]
| |
hierom het Verstand in den plooi te brengen, om in den aangenomen zin der Schriftuurtexten te kunnen berusten. Wanneer men op deeze wyze de Schriftuur onderzoekt, of liever, van dezelve zodanig een gebruik maakt - wanneer men, om in de eigen meening der Gewyde Schryveren door te dringen, niet alle vooropgevatte vooröordeelen aflegt, wien kan het dan vreemd dunken, dat de een de denkbeelden, met welke hy reeds was vooringenomen, in de Schriftuur meent te vinden, het tegengestelde van welke een ander uit dezelve meent te kunnen afleiden? Waar by wy, als een anderen grond van zulke onderscheidene opvattingen, wel het volgende mogen aanmerken. Wyd en breed van de hedendaagsche verschilden de denk- en spreekwyze der tyden, in welke de Gewyde Boeken wierden opgesteld. Gewoon als wy heden zyn, om de dingen, veeläl, by hunnen eigen naam te noemen, bedienden zich dikmaals de Gewyde Schryvers van oneigenlyke bewoordingen, van zinnebeeldige beschryvingen of uitdrukkingen. Dit, intusschen, by gebrek aan uitlegkundig onderzoek, wordt by zommigen niet opgemerkt. Reden genoeg voor den eenen, die de woorden naar de letter opvat, en voor den anderen, die geleerd heeft, in den geest daar van door te dringen, om den zelfden Schryver wyd uiteen loopende, indien geene tegenoverstaande leeringen, in éénen adem, te doen voordraagen. Voeg hier nog nevens, om de oorzaak der verschillende opvattinge van eenen zelfden text aan te wyzen, dat een woord of uitdrukking, op zich zelf genomen, zomtyds eenen geheel anderen zin kan schynen aan te kondigen, dan wanneer dezelve in verband met het geen 'er voorgaat of volgt, of in zamenvoeging met des Schryvers of Spreekers doorgaande leeringen, beschouwd worden. Uit dit alles nu mogen wy met regt afleiden, dat men een gantsch wederregtelyk gebruik van de Gewyde Schriften maakt, en den weg bewandelt, om in de eens opgevatte meeningen, hoe zeer ook tegen derzelver geest aanloopende, gestyfd te worden, wanneer men zich te vreden houdt, met deeze of geene texten, op den klank of de letter af, zyne Godgeleerde begrippen gestaafd te hebben. Eene wyze van doen is deeze, die, hoe zeer ook by de meeste Christen-Gezindheden in zwang, een overblyfzel is van de dagen der Schoolge- | |
[pagina 390]
| |
leerdheid, in welke men, met met kragt van bondig redekavelen, maar met aanhaalingen, vooräl uit de schriften der Kerkvaderen, zyne gevoelens staafde, en hier mede meende te kunnen volstaan, om den tegenspreekeren den mond te snoeren. Men gaat alzoo met den Bybel te werk, even alsof dezelve een geregeld aaneengeschakeld Zamenstelzel van Godgeleerdheid behelsde, waarin alle de byzondere Leerstellingen onder zekere hoofd- en onderdeelen zyn gebragt, uit welke men, 't geen tot zyn oogmerk dient, slegts heeft uit te kippen. Men schynt dus geheel uit het oog verloren, of liever nooit te hebben opgemerkt, de wyze, op welke de H. Schriftuur wierdt opgesteld, en haare onderscheidene, meestal weinig zamenhangende deelen, zyn byeen gevoegd. Men ontmoet hier, naamlyk, eene Verzameling van meer of min uitvoerige Opstellen, by verschillende gelegenheden vervaardigd: zommigen, om van het leeven, de leere en lotgevallen des Stichters van den Christlyken Godsdienst, of van diens vroegste verkondigers en voortplanters, een eenvoudig verhaal te doen; eenigen, om voor de eerste Christlyke Gemeenten, in haare byzondere omstandigheden, tot onderwys en narigt te dienen; anderen, om de Christgeloovigen in het geloof te versterken, en onder hunne lydingen tot standvastigheid in hunne belydenis van het Christendom te vermaanen. In het plan der Gewyde Mannen viel het, derhalven, niet, even gelyk in dat der vroegere en laatere Godgeleerden, een aaneengeschakeld, volledig Zamenstelzel van Godgeleerde Waarheden hunnen tydgenooten ter hand te stellen. Even gelyk de Zaligmaaker naar aanleiding van voorkomende gelegenheden sprak, zoo schreeven zy ook, naar gelange de omstandigheden daar toe aanleiding gaven; veel schreeven zy aldus, alleen van tydlyk of plaatslyk gebruik, 't welk men, in andere tyden en omstandigheden, dikmaals zeer onöordeelkundig heeft willen toepassen. Niet regelrecht tot alle Christenen, maar tot byzondere persoonen van hunnen leeftyd, naar gelange van derzelver toestand en behoeften, zyn veele gezegden des Zaligmaakers en zyner Apostelen ingericht. Deezen van zommige wanbegrippen te geneezen, of tot deeze of geene verrigtingen aan te spooren, was dikmaals hunne hoofdbedoeling. Zoo beval christus den ryken Jongeling, alle zyne bezit- | |
[pagina 391]
| |
tingen te verkoopen, de penningen, daar van koomende, onder de armen uit te deelen, en hem naa te volgen. Zoo gaf de Apostel paulus den raad aan de Korinters, om, ware het mogelyk, zich buiten den echt te houden. Maar wie gevoelt niet, hoe zeer de meening van christus, en die des Apostels, wierdt miskend, wanneer men op het gebod des eersten de verpligting tot vrywillige armoede, op den raad des laatsten tot den ongehuwden staat bouwde? Nog verscheiden andere voorbeelden van het misbruik der aanhaalinge van byzondere Schriftuurtexten zoude ik hier nevens kunnen voegen. Doch den opmerkzaamen en onbevooröordeelden waarheidzoeker eenen wenk te hebben gegeeven, agte ik tot myn oogmerk genoeg. Om, derhalven, een geregeld, verstandig, zamenhangend ontwerp van Godsdienstige Waarheden te vormen, op de Gewyde Schriften gegrond, en door hun gezag bekragtigd, hebbe men den volgenden weg te betreeden. Men leeze en herleeze, met voegzaame aandagt, de Schriftuur, eenen aanvang maakende met de Euangeliën, als bevattende, om zoo te spreeken, de Archiven der Christlyke Leere, den eigen voordragt des oorspronklyken Verkondigers, behalven en nevens welken het niet geöorlofd is, iemant Meester of Leeraar te noemen. Gemeenzaam maake men zich aldus met het algemeen beloop en den hoofdinhoud dier Leere, en prente zich diep in hoofd en hart, welke aldaar de heerschende Geest zy, waarop inzonderheid en met den meesten ernst worde aangedrongen. Aldus toegerust, en, als 't ware, in de geheimenissen des Christendoms ingewyd, neeme hy de Schriften der Apostelen onder handen. Naauwkeurig, zoo veel hem doenlyk is, vergewisse hy zich omtrent den tyd, wanneer, de omstandigheden, in welke, de oogmerken, waartoe, ieder Brief afzonderlyk zy geschreevenGa naar voetnoot(*): in één woord, hy verplaatze zich, zoo veel mogelyk, in den stand der Christenen, tot welke de Opstellen oorspronklyk waren ingericht. Aldus te werk gaande, zullen de hoofdwaarheden der Christlyke Leere zich | |
[pagina 392]
| |
in een onbeneveld licht vertoonen. Ter staavinge van zyn gevoelen, zal men niet op deeze of geene op zich zelve staande uitdrukking der Schriftuure zich beroepen, maar, veeleer, den geest daar van, den doorgaanden inhoud, te baate neemen. Om te bewyzen, by voorbeeld, dat godsvrugt, zedelyke deugd en goede werken, aan 's menschen zyde eenpaarig en standvastig te betragten, de voorwaarde zyn, op welke, volgens de weldaadige schikking des Allerhoogsten onder de Christlyke bedeeling, eene eeuwige gelukzaligheid is toegezegd, zal men niet van deeze of geene schriftuurtexten zich bedienen; men zal daartoe niet de bekende plaats uit den Brief van den Apostel jakobus (Hoofdst. II:24.) aanvoeren, terwyl een ander, uit de even bekende uitspraak des Apostels paulus, (Rom. III:28.) het Geloof boven de Werken verheffende, het tegengestelde meent te kunnen bewyzen. Neen; op den heerschenden geest, op het algemeen beloop der Gewyde Boeken, op den sterken aandrang op de waardye van eerbied voor God en de deugd, op de gemoedelyke afkeuring van al wat zedelyk slegt is, op het voorbeeld des Zaligmaakers en diens Gezanten, van allerlei deugden en goede hoedanigheden een spreekend tasereel ophangende: op dat alles zal hy zich beroepen. Eene enkele uitdrukking, welke, in den eersten opslag, dier leere schynt te wederspreeken, of eenige andere waarheid, doorgaans in de Schriftuur voorgedraagen of ondersteld, zal hem niet doen wankelen. Blyft, naa een onpartydig onderzoek, de zin van zulk eene uitdrukkinge voor hem nog duister, en kan hy met de heerschende leere dezelve niet overeenbrengen, veelëer zal hy zich overreeden, dat hy des Schryvers meening niet verstaat, dan met dien enkelen stoot waanen, het welgevestigd gebouw der Christlyke Leere te kunnen overhoop werpen. Ter zyner verstandige geruststellinge zal hy, daarenboven, de bedenking mogen doen gelden, zoo dikmaals hy iets, 't welk niet volkomen duidelyk is, aantreft, wat 'er dan ook aldaar moge geleerd worden, dat het voorzeker van niet zeer veel gewigts is, immers met de hoofdbelangen eens Christens, godsvrugt, deugd en toekomende gelukzaligheid, in geen onmiddelyk verband staat, of althans elders duidelyk en verstaanbaar wordt voorgedraagen. Indien men, in het verkrygen en bewyzen van Gods- | |
[pagina 393]
| |
dienstige kundigheden, eenpaarig aldus te werk ging, geloof ik, dat veele Godgeleerde geschillen zouden wegvallen. Een bevalliger gelaat, dat van edele eenvoudigheid, naar 's menschen zedelyke behoeften berekend, zou de belangrykste aller Weetenschappen aanneemen. De geest der liefde, der verdraagzaamheid en des vredes - die kenmerkende geest van 't Euangelisch Christendom - zou meer algemeen worden, en alzoo de Godsdienst aanmerkelyk daar by winnen. |
|