Het vermogen der muzyk.
Stradella, een Violist van Napels, in dienst van eene Kapel te Venetie, vermogt zoo veel, door de kragt zyner uitdrukkinge, op eene jonge Juffer, dat hy met weinige moeite haar overhaalde om met hem door te gaan; hy voerde haar na Rome, alwaar haar minnaar, uit een der aanzienlykste Geslagten der Republiek, hem deedt vervolgen. De persoon, daar toe gelast, koomt te Rome, doet onderzoek omtrent den Muzikant, verneemt dat hy in de Kerk is, en snelt met allen spoed derwaarts, houdende een' dolk onder zyn' mantel verborgen. Stradella speelde thans een Solo; de afgevaardigde hoort hemstaat in verrukking opgetogen, en, aan de toegezegde belooning niet meer gedagtig, doet hy stradella heimelyk waarschuwen om te vlugten, en schryft aan zynen meester dat hy te laat is gekomen,