deringe, en vervolgens van bewogene aandoeninge blyken. Naa het eindigen van den tweeden Zang ontboodt hy den Virtuoso by zich, dien hy met beleefdheden en komplimenten overlaadde, en verzogt hem, nog een stuk te zingen; thans overtrof farinelli zich zelven, en verzogt hem de verrukte Koning, eene belooning te eischen, welke hy begeerde, met verzekering dat hem niets zou geweigerd worden. Farinelli, vooraf des onderrigt, verzogt slegts dat zyne Majesteit zich geliefde te laaten scheeren en aankleeden, 't geen dezelve in langen tyd niet hadt gedaan, en om, even als voorheen, in den Raad te verschynen. Zints dien tyd nam des Konings ziekte oogschynlyk af, en de Zanger hadt alle de eere deezer geneezinge.
Van toen af kon de Koning niet meer zonder hem; hy schonk hem een jaargeld van tachtig duizend livres, en verhief hem tot Ridder van de Orde van st. jakob. Zoo hoog klom hy in 't einde in gunst, dat farinelli als 's Konings Eerste Staatsdienaar wierdt aangemerkt. Meest opmerkenswaardig en zonderling is het, dat hy in de hoogheid van eere en geluk nooit vergat, dat hy Muzykant was. Zoo veel zedigheids en bescheidenheids vertoonde hy, in zyne verkeering met de Edelen van het Spaansche Hof, dat hy het voorwerp der algemeene agtinge wierdt. Farinelli bezat eene edelmoedige ziel. Men verhaalt, dat hy, op zekeren dag, na 's Konings Vertrek gaande, alwaar hy ter aller uure toegang hadt, den Officier van de Lyfwagt tot een anderen hoorde zeggen: ‘Het regent eerämpten op een elendigen Tooneelspeeler; en ik, die nu dertig jaaren heb gediend, blyf onbeloond!’ Zoo ras farinelli by den Koning was gekomen, beklaagde hy zich, dat dezelve zyne dienaars verwaarloosde, en deedt hem op staanden voet eene Akte van Jaargeld teekenen, welke hy den Ossicier ter hand stelde, 'er nevens voegende: ‘Ik heb u hooren zeggen dat gy dertig jaaren gediend hebt; maar gy hadt ongelyk, toen gy zeide, dat gy niet beloond wierdt: zie daar het loon, welk u de Koning schenkt.’
Even groot bykans bleef zyn aanzien onder den Opvolger van philippus den V, ferdinand den VI, welke de Orde van Calatrava by die van st. jakob voegde. Doch naa het overlyden des laatstgenoemden, in den jaare 1759, alzoo de nieuwe Monarch en de nieuwe Staatsdienaar niet veel werks van de Muzyk maakten, en de schikkingen der voorgaande Regeeringe weinig eerbiedigden, ontving farinelli bevel, na Italie te rug te keeren. Nogthans liet men hem zyn jaargeld behouden, en hy hadt vryheid, zyne schatten buiten het Ryk te voeren. Hy verliet Spanje, alwaar hy zich twintig jaaren hadt opgehouden, en zette zich, in den jaare 1761, metterwoon te Bologne neder. Naby die Stad liet hy een prag-