Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Het leven, de leer en lotgevallen van Balthazar Bekker beschouwd in twee redevoeringenGa naar voetnoot(*).‘Wie de Vryheid van zyne Medeburgeren wil voorstaan, moet getroost zyn, de zyne daarvoor te waagen; want de beste bedoelingen worden maar al te dikwyls met hoon en haat beloond;’ schreef de nooit genoeg geroemde hugo de groot niet te ver- | |
[pagina 50]
| |
geefs; dewyl hy de waarheid deezer aanmerkinge zelf, geduurende veele jaaren, had ondervonden. - Een ander Schryver voegt hier by: ‘In dien zelfden hoon en haat deelen zy, die verlichting en opklaaring des verstands prediken, dan, wanneer domheid en duisternis als verdienstelyk worden beschouwd en beschermd.’ De Vriend der Deugd en der Rechtvaardigheid bevindt, met aandoening, deeze treurige waarheden byna op elke bladzyde der Geschiedenis bevestigd, en moet, helaas! toestemmen, dat men by den graad van vervolging, welke de Braave ondervindt, als by eenen maatstaf, zyne verdiensten kan berekenen. Die laage zielen, immers, die, als stillen in den Lande, zich nooit met het Ryk der Waarheid en Deugd bemoeijen, en, altyd kinderen, in het betreeden spoor blyven voortkruipen, - deeze verachtelyke wezens, die niets dan de gedaante van den Mensch hebben, zyn beneden den Nyd; - maar nauwelyks is 'er iemand, die met zyne eigene oogen naar eenen beteren weg uitziet, - die, bezield met eene edele drift voor zyne medemenschen, in het spoor van hoogere plichten treedt, en deezen weg aan anderen wyst, - of Haat en Nyd snellen hem met woede na; en meestal zyn dan de rampen te grooter, naar maate hy op den weg van kennis en deugd was gevorderd, of verlichting en opklaaring des verstands heeft verspreid. De oorzaak deezer zo algemeene onrechtvaardigheid vindt men in de heersch- en baatzucht der bevoordeelde Standen in dit leven. De overheersching heeft toch geen sterker steunzel dan de domheid; en hierdoor zien wy, dat 'er altoos poogingen zyn aangewend, om elke opwellende bron van verlichting ten eersten te stoppen. Dan, gelyk eene bron by haar begin zelden meer uitmaakt dan eene zachtvloeiende beek, maar ingeval van beletzelen haare verstopte wateren met geweld doet opbruischen, zich zelve eenen weg baant, en al het omliggende land besproeit; even gelyk werkt elk beletzel der verlichting tegen het gestelde doel. - De minste tegenstand verspreidt haaren weldaadigen invloed, en wekt duizenden op, om in het beklaagelyk lot van het voorwerp diens haats een hartelyk deel te neemen. Boven dit alles zet de vervolging aan de leeringen der handhavers van het gezond verstand eene kracht by, die zy nooit zouden bekoomen hebben, indien door | |
[pagina 51]
| |
hun lyden het belangryke hunner stellingen niet vermeerderd, en derzelver waarheid door hunne standvastigheid en heldenmoed niet gestaafd was. Met eene menigte van voorbeelden zoude ik deeze waarheid kunnen bewyzen; 't zal, echter, voor Christenen, genoeg zyn, het doorluchtig voorbeeld by te brengen van onzen Goddelyken Meester, die zyne Hemelsche Leere, door de sterkte van geest, waarmede Hy het hoogst onbillyk woeden zyner Vyanden verdroeg, overtuigend heeft bevestigd. De Nakomeling, die van de driften der Voorvaderen en de opstooking der bevoordeelden bevryd is, heeft hierdoor niet zelden reden, om zich over de goede uitwerkzelen eener wreede vervolging, voor Verlichting in het algemeen, te verheugen; maar nergens vindt hy deeze goede gevolgen meer zichtbaar en zeker, dan na tegenstand in het bevorderen van Godsdienstige verlichting in het byzonder; de bestredene stellingen worden alsdan beter onderzocht, uit alle oogpunten beschouwd, en het licht der waarheid straalt hierna met te meerder luister door, naar maate 'er wolken en nevelen ter haarer verdonkering waren zaamgetrokken. Voor deeze nakomelingen, die zich verheugen in het weldaadig schynzel van dit licht, is het een der heiligste plichten, door eerbied en dankbaarheid, den vervolgden menschenvriend, de zo zeer miskende oorzaak deezer zegeningen, die gerechtigheid te doen erlangen, welke hem zyn leeftyd weigerde. Het voldoen aan deezen plicht, en het in werking brengen zyner bedoelingen, is zelfs ‘Godsdienst,’ daar men alsdan Gods wyze liefde erkent, die zulke mannen aan het menschdom schonk, om onze zwakheid te gemoet te koomen, en door spreekende bewyzen te leeren, voor welken hoogen graad van volmaaktheid de Mensch hier reeds vatbaar is. Van hun, die, van de boeijen des Bygeloofs ontslagen, hunne begrippen als Burgers en als Christenen niet regelen naar de ydele machtspreuken van menschen, - van hun mag ik billyk eene vuurige deelneeming verwachten in de dankbaare hulde, welke ik thans zal toebrengen aan de nagedachtenis van een Groot Man, - van een Weldoener des Menschdoms, die als Leeraar van den Godsdienst zyne lessen zelf betrachtte, geheel voor zyn ampt en medemenschen leefde, en openhartig, eerlyk en minzaam, het voorbeeld gaf tot byna alle Burger- en Christendeugden, - die het Bygeloof | |
[pagina 52]
| |
en de Dweepery in hunne donkerste schuilhoeken opzocht, hun het schild van vereeuwde vooroordeelen ontrukte, en de Waarheid deedt zegepraalen, - maar die voor dit alles met eene gestadige vervolging en byna onafgebroken haat, geduurende vier-en-dertig jaaren, beloond, en by veelen zyner tydgenooten miskend wierdt, ja zelfs na zynen dood als een afschuwelyke Ketter geschandvlekt is. Voor de Lofrede op den Held, die de Hexenprocessen verbande, de Brandstapels bluschte, de menschelykheid in de Rechtbanken invoerde, - voor deeze zo plichtmaatige hulde aan eenen balthazar bekker, - behoef ik geene verschooning te vraagen. Dan, overtuigd dat bekker eens beteren Lofredenaars waardig is, zag ik het zwaare, het gevaarlyke, het vermetele myner poogingen reeds vroeg in; maar by het bewerken bevond ik myne vrees maar al te zeer bevestigd. De streelende gedachten, echter, ik neem mogelyk een door opvoeding en overleevering gevestigd vooroordeel by zommigen weg, ik verdeedig eenen verdienstelyken maar miskenden Wereldburger, en ik stel myne Broederen in staat, om rechtvaardiger over dien man te kunnen oordeelen, het welk deugd- en waarheid-minnende harten hoogst aangenaam zyn moet, bemoedigden my gestadig, en deeden my myne vreeze eenigzins overwinnen. De ten allen tyde werkzaame yver van bekker om meer te doen dan plicht, - het zaakryke en wisselvallige in zyn lot, - de menigte van door hem uitgegeevene geleerde Geschriften, - de onderscheidene uitvloeizels van zyne leer, en de gestadig herhaalde aanvallen zyner bestryderen, - geeven my echter zo veel te betoogen, dat ik verplicht ben, alles als in één te dringen, en geen gebruik mag maaken van eenige uitweiding of dichterlyk vercierzel. Men merke derhalven dit vertoog niet aan als eene eigenlyke Lofrede, maar liever als eene Geschtedkundige Verhandeling over het Leven, de Leer en Lotgevallen van balthazar bekker. Na eene korte beschouwing van den tyd, waarin hy leefde, en van den toenmaaligen staat der Godgeleerdheid en Wysbegeerte in ons Vaderland, (zo zeer noodig ter juister beoordeeling van een Geleerde) zal ik eerst mynen Held in zynen vruchtbaaren levensloop vergezellen, tot aan het gewichtigst tydstip in denzelven, het uitgeeven namentlyk van zyn beroemd Werk: | |
[pagina 53]
| |
de betoverde Wereld, en hem vervolgens als eenen oorsprongelyk denkenden Wysgeer, als den wegbaaner tot de gezonde Uitlegkunde der Heilige Schriften, en als den ysbreeker tegen de Leer der Vooroordeelen, doen kennen.
Het tydperk, waarin bekker eene voornaame rol op het Tooneel van Nederland als Geleerde vertoonde, kan men het best bepaalen tusschen de Jaaren 1654 en 1696. Elk, die geen vreemdeling is in de Geschiedenis des Vaderlands, weet, dat de voordeelen der Stadhouderlooze Regeering, in de eerste agttien jaaren van dit tydperk, zo zichtbaar in de burgerlyke welvaart en menigte van heldendaaden der Nederlanderen, weinigen of geenen invloed hadden op den staat der Godgeleerdheid in ons Vaderland. 'Er waren wel mannen, die met hunne eigene oogen zagen, en meerder licht zochten, by den fakkel, door erasmus, de groot, episcopius en anderen voor het Ryk der Waarheid ontstooken; maar deezen hadden te stryden tegen den Geest der Eeuwe, - tegen de groote meerderheid, die schroomde het oude voetspoor te verlaaten. De Zedekunde wierdt op geene der Hoogeschoolen geleerd; de Taalkunde en de andere voorbereidende Wetenschappen, die het verstand beschaaven, de zeden verbeteren, en doorgaands verdraagzaamheid en zachtmoedigheid te wege brengen, wierden door de meeste Godgeleerden verwaarloosd; en hoe zeer de gezonde Uitlegkunde der Heilige Schriften in dien tyd gewraakt wierdt, zal ons vertoog maar al te zeer aan den dag brengen. Daar aan de Rede, in zaaken, den Godsdienst betreffende, geen het minste gezag wierdt toegekend, begrypt men ligtelyk, dat het met de Wysbegeerte in dien tyd niet beter gesteld was. Wel verre dat men toen de Wysbegeerte konde noemen ‘de Leer van het gezond verstand, verbeterd door ondervinding en waarneeming, en tot stelregels gebragt door overdenken en gevolgtrekken, ter betere bestuuring deezes Levens,’ was zy veeleer ‘de Leer van het verwrongen vernuft, waar van de goede beginzels, door tallooze verklaaringen, waren | |
[pagina 54]
| |
verdonkerd, en welker juiste toepassing, door verdeelingen, onderdeelingen en eindelooze hairkloveryen, wierdt onmogelyk gemaakt.’ De Leer van aristoteles heerschte nog in de Schoolen; niet het Stelzel van den Grooten Man zelf, maar zyne Leer, door de Arabiërs misvormd, en door de ophelderingen van honderden Scholastieken onverstaanbaar geworden. Men kan echter de eerste helft van het tydvak, waarop wy thans onze aandacht vestigen, als den avondstond deezer Leere aanmerken. Door een zamenloop van omstandigheden was het menschelyk verstand geschikt geworden voor eene hoogere vlucht. Veele Geleerden, zo als erasmus, bacon, galilei en anderen, hadden het verkeerd gebruik deezer Wysbegeerte, derzelver uitspatting en afgeleefden staat, wel ontdekt en om verbetering geroepen; maar voor renatus cartesius was de eer bewaard, dit door byvoegzels overhangend Gottisch gebouw van alle steunzels te berooven en te doen instorten. Hy liet het hier niet by blyven, maar gaf een beter zamenstel aan de hand. Schoon de tyd zyne meeningen heeft doen verdwynen blyft zyne eer en roem onwrikbaar gevestigd; daar niemand zal ontkennen, dat hy tot de luistervolle zege van het gezond verstand, naderhand door newton, gravezande en anderen te wege gebragt, in veele opzichten den weg heeft gebaand. Voornamentlyk in het gestelde tydvak brak het licht deezer Leere in Nederland door; en hoe welkom dit by zommigen was, zal ik naderhand nog meer moeten aanwyzen. Gysbertus voetius was toen het Hoofd der Kerke in Nederland; deeze riep: Nieuwigheid! - duizend Echoos herhaalden deezen galm, en ylings wierdt het Cartesianismus het zamenweefzel van alle mogelyke ketteryen. De beschouwing, hoe weinig het gezond verstand wierdt ingeroepen tegen de Leer der vooroordeelen, aangaande de werkingen des Duivels, Tovery en Spooken, en der algemeenheid deezer Leere, bespaar ik tot eene inleiding myner volgende Redevoering. Het gemelde zal reeds genoeg zyn, om aan de handelingen van bekker het noodige licht by te zetten. Daar hy verstooken was van zeer veele ontdekkingen van het menschelyk verstand, waarover wy ons kunnen | |
[pagina 55]
| |
- en, met een dankbaar opzien jegens den goeden Schenker deezer zegeningen, moeten - verheugen, koomen veele, zo met de meeste zyner verkeerde begrippen en onnoodige redeneeringen, op rekening van zynen Leeftyd, terwyl zyne vorderingen op den weg der kennis geheel aan hem zelf zyn toe te schryven.
Balthazar bekker wierdt op den 20sten Maart des Jaars 1634 gebooren te Metslawier, een Dorp in Friesland, alwaar zyn Vader hendrik bekker (afkomstig uit een destig geslacht van Bielfeld in Westphalen) den predikdienst waarnam. Deeze bemerkte spoedig den vluggen geest van zynen tweeden Zoon, zondt hem naar geene schoolen, maar onderwees hem zelf in de taalen en beginzels der wetenschappen, tot aan het zestiende jaar. Hy zorgde inzonderheid voor de zedelyke opvoeding zyner kinderen, en spoorde hen teffens by elke gelegenheid tot eigen onderzoek aan. ‘Zie nooit met eens anders oogen,’ was eene gouden spreuk van deezen eerwaardigen man, welke onze bekker zich in zyne laatste ziekte met dankbaarheid herinnerde; toen beleed deeze nog met zyne bekende openhartigheid, dat hy het aan de wyze lessen van zynen Vader te danken had, dat hy niet tot de gewoone afwykingen der Jeugd was vervallen, waartoe hy in zyne jongelingsjaaren door zyn lighaamsgestel veel aanleiding, en aan de Hoogeschool te veel gelegenheid, had. In het Jaar 1650 vertrok hy naar Groningen, en genoot aldaar, geduurende drie jaaren, het onderwys der Hoogleeraaren, inzonderheid van maresius en alting, welke laatste naderhand zyn Boezemvriend wierdt. Dat hy deezen tyd wel heeft besteed, blykt uit den roem, welke hem naar Franeker vooruitging, alwaar hy, met onderscheiding, als Lid der Hoogeschool wierdt aangenomen. Hy bleef aldaar twee jaaren, wierdt de byzondere vriendschap van den beroemden fullenius waardig, die hem tot de hoogere Wis- en Sterrekunde opleide, en verwierf door zyne vlyt en braafheid de achting van allen. Volgens zyn eigen zeggen, was hy, door zich te gelyk op onderscheidene Wetenschappen toe te leggen, in zyne hoofdstudie belet, en had daarin nog meerdere vor- | |
[pagina 56]
| |
deringen kunnen maaken: deezen misslag vergeeft men echter gaarne, dewyl dezelve by jonge lieden een blyk is van eenen werkzaamen en onderzoekenden geest. Hy wierdt in 1656 tot den predikdienst toegelaaten, doch bleef nog eenigen tyd zonder beroep, waardoor hy genoodzaakt wierdt, het hem aangebooden Rectoraat der Latynsche Schoolen te Franeker aan te neemen, en bediende dit ampt geduurende één en een half jaar met veel yver en wederwaardigheid. - Hy was veel jonger, en vermoedelyk veel geleerder, dan zyne medeonderwyzers. Reden genoeg tot nyd. Onverwacht wierdt hy uit deeze school van geduld tot Predikant beroepen te Oosterlittens, een vermaakelyk Dorp, tusschen Leeuwarden en Bolsward, alwaar hy in den onderdom van ruim drie - en - twintig jaaren zyn ampt, met hartelyke dankbaarheid voor de Goddelyke hulp en uitredding, aanvaardde. Hier vondt hy nu meer tyd en rust om zich op de Letteroeffeningen toe te leggen. - Voor de Oostersche taalen had hy eene byzondere neiging, en was reeds in Franeker ver in derzelver kennis gevorderd. Hy beoeffende de Wiskunde met lust en nut; doch bovenal leefde hy voor zyne Gemeente - deeze vondt hy in de diepste onkunde: Onderwyzingen aangaande den Godsdienst hadden in het geheel geen plaats; en als de Leeraar 's Zondags eens gepredikt had, meende hy zynen plicht te hebben betracht. Hoe deezen toen predikten, kunnen wy thans niet weeten: die Leerredenen, echter, welke tot onzen tyd gekoomen zyn, en waarschynlyk de beste zyn geweest, doen ons van de gewoone niet veel goeds verwachten: zeker weeten wy, dat de Zedekundige Leerredenen toen met veel zwarter kool als thans op het Ketterregister waren aangeteekend. Bekker had verstands en moeds genoeg, om het waar oogmerk der openbaare Redevoeringen, het welk geen ander kan zyn, dan om de menschen wyzer en beter te doen worden, te bemerken, en alle poogingen aan te wenden om hetzelve te bereiken. Hy zocht daarom het betrachten van deugd en plicht altoos op het eenvouwdigst en in het beminnelykst licht voor te stellen. Hy predikte het eerst 's namiddags, onderwees de aankoomelingen zyner Gemeente met de uiterste vlyt in de beginzelen der waarheid, die tot de Godzaligheid leidt, en schreef een klein gemeenzaam Vraagboekjen | |
[pagina 57]
| |
voor kinderen, in versen, onder den naam van Melkspys of gerymde Kinderleer. Eenige aanmerkingen, by gelegenheid der Kerkelyke goedkeuring over dit Vraagboekjen, waren voor hem zo veele aanraadende wenken, om, ter voorkooming van beletzelen in gewichtiger zaaken, op zyne hoede te zyn, en middelen uit te vinden, om zyne Werken, ware het mogelyk, van den last der Classicaale bestempeling te bevryden. Hy zag, dat 'er in deeze Vergadering weinige leden waren, die zyner geleerdheid en menschlievende oogmerken recht zouden doen. Uit de Kerkelyke Geschiedenis wist hy, dat niemand gereeder is tot verketteren, dan hy, die alles, wat de enge grenzen zyner kunde te buiten gaat, voor kettery houdt, en alles meent te weeten, wat rechtzinnig is. De grootste Geest, de beste Schryver kan der Wereld geen nut doen, als zulke de domheid bevorderende weetnieten de beoordeelaars der Geschriften zyn; en aan zulke beoordeelaars moest bekker de vruchten van zynen geest en vlyt onderwerpen, of Doctor worden in de Godgeleerdheid. Hy besloot tot dit laatste, en bekwam die waardigheid door het uitgeeven en voorbeeldeloos verdeedigen eener Verhandeling, tot de uitlegkunde der Heilige Schriften betreklyk, waarmede hy toen een' algemeenen lof behaalde, maar waaruit, na verloop van dertig jaaren, veele ketteryen gezoogen wierden. Hy gaf by deeze gelegenheid reeds den voortreflyken hoofdregel in de Uitlegkunde: om de Heilige Schriften uit die Schriften zelf te verklaaren. Een nabuurige Amptgenoot, aan wien hy als Vriend zyne onderneeming vooraf bekend maakte, prees zyn voorneemen, en vroeg hem, of hy niet vreesde zich door die nieuwe waardigheid aan den nyd der Broederen bloot te stellen. Deeze waarschuwende Broeder was naderhand de eerste, die hem de gegrondheid deezer voorspelling deedt ondervinden. Weinig tyds na zyne beroeping te Oosterlittens had bekker zich in het huwelyk begeeven met elsje walkens, eene Vrouw van uitmuntende schoonheid en zachtzinnigheid, Docther van hajo walkens, destyds Predikant te Franeker. Hy mogt zich echter niet zeer lang in het bezit van haar verheugen; zy wierdt in 1664 van zyne zyde gerukt, en liet haaren Echtgenoot treurend na met twee moederlooze Kinderen, die geen | |
[pagina 58]
| |
bezef hadden van hun verlies. Hy verdroeg deezen zwaaren slag met de gelaatenheid van een beproefd Christen; gaf aan zyn bedroefd en beklemd hart lucht, door het uitspreeken van eene Lykrede by hare begraafenis; beandwoordde den laster, die hem hierom naging, alsof hy een Papistisch gebruik had zoeken in te voeren, (waarover die van Groningen hem by de Friesche Synodus beschuldigden) in een Vertoog, met den tytel: kort bericht van de Lykredenen; - hy bewaarde bovendien haare nagedachtenis met het volgend Grafschrift, het welk thans nog in het Choor der Kerke te Oosterlittens te leezen is: Hier ligt het aartig beeld - hier rust het jeugdig leeven
Van bekkers braave Vrouw. ô Jammer! Maar wat nood?
Haar Vader riep haar thuis; haar Hartvriend moest haar geeven:
Daar leeft zy weer op nieuw, gekweekt in Abrams schoot.
Zyn yver, geleerheid en braafheid maakten hem eerlang meer bekend, en veroorzaakten, dat hy, in het Jaar 1666, in plaats van zynen overleedenen Schoonvader, als Predikant te Franeker wierdt beroepen. Hier verspreidde hy het zelfde nut, werkte yverig, en erlangde eene gelyke liefde van zyne Gemeente. Niet te vreden met tytels zonder verdiensten, maar steeds bedacht om nuttig te zyn, begon hy hier, als Doctor, Theologische Voorleezingen voor de Studenten te houden: tot zyn ongeluk, hadden dezelve veel toeloop, en veroorzaakten een' meerderen bloei der Hoogeschool; waarby nog kwam, dat de Studenten hun genoegen aan hem, op eene voortreflyke wyze, te kennen gaven. Dit alles had by de Hoogleeraars dezelfde uitwerking, als de Namiddags- preek en Catechisatiën by de Dorppredikanten. Van hun wierdt nu meer werk gevorderd; en de Studenten konden, door te vergelyken, het gebrekige in hunne Lessen eerder opmerken. Bekker had niet lang in Franeker gewoond, of hy legde op nieuw den grond tot eene verbindtenis, waarover hy zich veele jaaren met reden verheugd heeft. Froukje fullenius, de Docther van zynen overleedenen Vaderlyken Vriend, en Weduwe van n. bloemendal, Secretaris van Dokkum, was het waardig voorwerp zyner liefde; en, ter zelfder tyd, met den naderhand zo beroemden menno van coehoorn, wiens | |
[pagina 59]
| |
volle Nicht zy was, naar haar hart en hand dingende, had hy het genoegen, aan dien verdienstelyken Burger voorgetrokken te worden. Hy vondt naderhand in haar eene waare Vriendin, eene getrouwe Echtgenoote, eene tederbeminnende Moeder. Met moed deelde zy zo wel in zyne rampen als in zyne eer, en verschafte hem, in huis, die zachte kalmte, welke hy zo zeer verdiende, maar waarvan de gestadige vervolgingen hem beroofden. Ter deezer tyd reezen de geschillen over de Wysbegeerte van cartesius tot de uiterste hoogte, en sloegen eindelyk tot eenen openbaaren oorlog over. Voetius en maresius waren de Oversten aan de eene zyde, en spaarden niets, om de nieuwe Leer in het haatlykst licht te stellen. Gelyk burke gevoelende, dat zy eene kwaade zaak voorstonden, vulden zy met scheldwoorden het gebrek aan redenen aan; zy bragten hierdoor te wege, dat, inzonderheid in Friesland, waar de meeste Predikanten zich onder de banieren van voetius rangschikten, een ieder beefde voor het woord Cartesiaan, en die Leer hield voor den hoogstmogelyken graad van menschelyke boosheid, waarvan geene dan schrikbaarende gevolgen te voorzien waren. Hieraan moet men het voorstel toeschryven, het welk de Classis van Leeuwarden in den Jaare 1668 in het Synode ter tafel bragt, om van de Regeering een Decreet te verzoeken, dat geen Professor, Doctor of Predikant, de Leer van descartes zoude mogen behandelen, dan om ze te wederleggen; in welk voorstel, of gravamen, in een scherpen styl opgesteld, onze bekker als een dryver van schade- en schandelyke nieuwigheden gebrandmerkt wierdt. Bekker, die, boven scheldwoorden verheeven, zag, dat byna alle leden deezer Vergadering, door twee of drie blinde leidslieden, als blinden wierden rondgevoerd, vondt zich verplicht te beproeven of hy de oogen der meerderheid konde openen, en schreef des een vertoog aan die Vergadering, om hun met den waaren geest dier Wysbegeerte bekend te maaken; welk vertoog, in de Latynsche taal geschreeven, naderhand te Wezel gedrukt is, met het opschrift: oprechte en ernstige vermaaning over de nieuwe Wysbegeerte. Hetzelve bevatte niet zo zeer eene rechtstreeksche verdeediging der Leere van cartesius; maar betoogde | |
[pagina 60]
| |
meer, dat al dat geene, het welk men aan dezelve te last legde, niet gewichtig genoeg was, om zo veel onrust in de Kerk te verwekken. Dit Stuk, waarin hy den invloed der Wysbegeerte op de Godgeleerdheid zeker geheel anders voorstelde, dan men nu zoude doen, behaagde in dien tyd aan alle gemaatigden, en wierdt, om deszelfs bescheidenheid, zelfs door den onbescheidenen maresius gepreezen. Zulke heethoofden konden het hem echter zo gemakkelyk niet vergeeven, dat hy hen aldus by alle verstandigen had ten toon gesteld en hunne magtspreuken veracht. Het vuur der vervolging bleef toen nog onder de asch smeulen, en borst niet eerder uit dan in den Jaare 1670. Tusschen beiden gaf hy een tweede Vraagboekjen in het licht, door hem gesneeden brood genoemd; maar in dat Jaar ging zyn uitgebreid leerboek voor volwassenen, of liever eene uitlegging van den Heidelbergschen Catechismus, met den tytel: vaste spyze der volmaakten, ter perse. Voor dat het was afgedrukt, verspreidde zich reeds het gerucht, dat het vol zoude zyn van alle zoorten van kettery. Bekker zondt, om dit gerucht tegen te gaan, de bladen het eerst aan de drie Hoogleeraaren te Franeker, met verzoek om hunne gedachten daarover te mogen weeten. Twee van hun keurden het werk flauwelyk goed; maar het advis van den derden konde hy als de voorboode van storm aanmerken. Hy besloot hierom, ook de gedachten van de andere Vaderlandsche Hoogleeraaren te verneemen, en verzondt zyn werk naar alle Hoogeschoolen. Het kwam dus ook in handen van maresius, die, der voorige grief gedachtig, op wraak bedacht, en ziende dat zommige gevoelens van bekker met die van zynen openbaaren vyand alting overeenkwamen, spoedig in vuur en vlam geraakte, en, door met uitgezochte scheldwoorden opgevulde manifesten, elk tegen bekker ten stryde preste: de kruistocht der rechtzinnigheid, tegen dit boek van alle kanten ondernomen, mag men het meest aan deezen man toeschryven. Het lust my niet, de herhaalde woelingen van heethoofdige Kerkelyken te vermelden, en de vervolgingen tegen bekker over dit boek nauwkeurig te verhaalen: ik meld alleen, dat de voornaamste aanval gescheidde op zulke plaatzen, die tot de beschouwende Godge- | |
[pagina 61]
| |
leerdheid behooren; zo als over het Verbond der Werken, de staat van Adam vóór den Val, en dergelyke, waarvan de Mensch zeer weinig weet, en waarby deeze zo wel als de waare Godsdienst weinig wint of verliest. Mogt men toch eindelyk eens ophouden, Godsdienst en Godgeleerdheid met elkander te verwarren, en dwaalen in het laatste zo gewichtig te oordeelen als in het eerste! Hoe gering zoude alsdan het verschil zyn onder de Christenen! Hoe zou dan 't Christenvolk elkanderen ontmoeten,
Dat nu, door drift verscheurd, verscheiden weg inslaat.
Voor het overige zeg ik alleen, dat tegen bekker in deezen alle gewoone middelen gebruikt wierden; de Procedures wierden van den eenen Rechtbank naar den anderen verschooven, overal zyn werk verfoeid, en nergens zyne verdeediging aangenomen. Zelfs wierdt hem het gebruik van het onvervreemdbaar recht van zelfverdeediging, gelyk ook het doen van eenigen eisch tot gerechtelyke vergoeding voor grove beleedigingen, verbooden. Met één woord, Regenten, Professoren en Predikanten beyverden zich om de werkzaamste tegenstanders te zyn; het regende Geschriften voor en tegen. Naa vier jaaren zwoegens, bleef het boek, schoon verbooden, bestaan, wierdt herdrukt, door veelen geleezen, en, als een der beste uitlegkundige werken over den Catechismus, gebruikt. Wierdt dit boek als onschriftmaatig veroordeeld en als kettersch verfoeid, door Godgeleerden, die alleen in Friesland bekend waren; door Mannen van roem, die den Letterkundigen Hemel boven ons Vaderland als Sterren van de eerste grootte vercierden, wierdt hetzelve weder in zyne eere hersteld, door de goedkeurende getuigenissen, die zy aan bekker deeden toekoomen. Voor de onpartydige nakomelingschap zoude het advis van zulk éénen Geleerde genoeg zyn, om alle Gerechtsäcten en Tegenschriften van alle, zich in zulk een slecht licht vertoond hebbende, Regenten en Kerkelyken, op de schaal der Rede, op te weegen. Het bestek verbiedt my, alle deeze advisen naar verdienste te gedenken. Wittichius, burman, perizonius en alting preezen hetzelve met uitgezochte woorden; boven alles muntede ten sterksten uit het voortref- | |
[pagina 62]
| |
lyk getuigenis van fredrik spanheim en abraham heidanus, destyds Hoogleeraaren te Utrecht, en naderhand beiden vervolgd. Deeze Christen-Godgeleerden rechtvaardigden bekker ten vollen, schilderden de toenmaalige zucht tot vervolging en scheuring met treffende kleuren, en bestreeden dezelve met klem van redenen. Het doet my leed, dat ik dit merkwaardig stuk, om deszelfs uitgebreidheid, hier niet kan inlasschen; - het is één van die weinige beminnelyke tafereelen in de gaanery der Kerkelyke Geschiedenissen, by welke de Menschenvriend eene streelende verpoozing erlangt van het beschouwen dier bloedige schilderyen van wreedheid, vervolging en priesterbedrog, waaruit zy, helaas! byna alleen bestaat, en waarby hy weêr met het Menschdom verzoend wordt. Tot een bewys, hoe zeer het menschelyk verstand voor vermeerdering van kennis vatbaar is, meld ik, dat bekker, by het schryven van deezen Catechismus, geheel anders over den Duivel, Spooken en Tovery, te Franeker oordeelde, dan hy naderhand, door oeffening en overdenking beter geleerd, te Amsterdam deedt. Hy beschouwde toen deeze onderwerpen in hetzelfde licht als anderen, en beschreef de kunstenaryen des Duivels byna gelyk zyne tegenschryveren. Geduurende de woelingen over dit boek, betoonde bekker, in een geval van eenen geheel anderen aart, insgelyks een waare Held te zyn, en niet alleen zyne rust, kunde en tyd, maar ook zyn leven veil te hebben, ten nutte zyner medemenschen. In de maand Augustus van het Jaar 1672 kwam in het Vlie eene Vloot binnen, en zulks wierdt spoedig in het Noordwestlyk deel van Friesland bekend. Doordien de gemoederen toen door de rampen des Oorlogs zo zeer voor schrik en vrees vatbaar waren, stelde men ten eersten vast, dat het Vyanden zouden zyn, die eene Landing in Friesland beoogden; men luidde de alarmklok, en al wat konde, ylde naar den Zeedyk, om, ware het mogelyk, weêrstand te bieden. Onder deeze zaamvergaderde menigte wierdt het gerucht verspreid, dat een Roomschgezind Edelman, die naby den dyk op zyn voorvaderlyk Kasteel by Sixbierum woonde, aan den Vyand de noodige seinen zoude geeven, en krygsvoorraad in gereedheid had: dit gerucht groeide aan | |
[pagina 63]
| |
als een sneeuwbal, en Religiehaat wrocht mede om hetzelve geloof te doen vinden. Men besloot de zaak te onderzoeken, vondt de brug voor het Slot door een misverstand opgehaald, en wierdt hierdoor in den opgevatten argwaan bevestigd. Men zoude nu het huis zoeken te overweldigen, en begon reeds met vyandlykheden, toen bekker by den raazenden hoop kwam. Met gezag geboodt hy, dezelve te staaken, en vroeg, of men van de waarheid van het vermoeden zeker was, en de zaak had onderzocht. Allen gevoelden zyne meerderheid, - elk zweeg; toen sprak bekker: ‘Laat ons dan de zaak onderzoeken; de Vloot komt niet nader; het Vaderland lydt niet by dit uitstel; dat twee uwer my als getuigen vergezellen; ik zal voorgaan.’ Zo gezegd, zo gedaan. Hy koos twee mannen uit de min aarselende, deedt de brug nederlaaten, tradt naar binnen, en vondt den eenvouwdigen gryzen Landjonker zich naar de wyze der Roomschgezinden tot den dood bereiden. Bekker was voor hem een Engel der verlossing, beloofde en verschafte bescherming, en bragt hem by het volk, waarvan zommigen het Kasteel doorzochten, en de menigte van de ongegrondheid van het gerucht overtuigden; het welk naderhand te meer bleek, vermits de ingevallen Vloot uit Koopvaarders bestondt, koomende uit de Oostzee. Bekker verdiende alzo eene dubbelde Burgerkroon: hy bewaarde eenen Burger, zo niet by het leven, ten minsten by zyne bezittingen, en behoedde honderden voor eene misdaad. In het Jaar 1673 verbooden de Bestuurers der Hoogeschoole aan bekker het houden van geleerde Voorleezingen, en schonden dus het, door Staatswetten bekrachtigde, recht van den Doctor. Eene menigte Studenten, die openlyk betuigden meer uit zyne Lessen te leeren dan van de drie Hoogleeraaren, verlicten de Academie; en, door de gestadige wederwaardigheden, verlangde hy eindelyk uit Franeker verroepen te worden, alwaar hy de Theologische Faculteit als de bron der rampen kende. Zyne Gemeente beminde hem wel hartelyk; - maar wat kan der Godgeleerden haat opweegen? Hy wierdt in het laatst van dit jaar naar Appingadam verroepen; maar dewyl hy alsdan ten eersten in de macht van maresius en des- | |
[pagina 64]
| |
zelfs Vrienden zoude vervallen, besloot hy het beroep naar Loenen voor te trekken, het welk hem kort daarna wierdt aangeboden. Met eene hartelyke blydschap vertrok hy weêr uit eene Stad naar een Dorp; en wel naar een Dorp, het welk, weinig tyds te vooren, door de rampen des Oorlogs zeer veel geleeden had. Hier was hy nu bevryd van alle vervolging; zonder amptgenoot leefde hy nu geheel alleen voor zyn beroep, won door zyne eenvouwdige en bevattelyke preeken de liefde van allen, en genoot eene voor hem hoogstnoodige rust. Na verloop van twee jaaren, wierdt hy naar Weesp verroepen, en vertrok derwaards. Alhier schreef hy niets, genoot ongestoord huislyke gelukzaligheid, liefde zyner Gemeente, en broederlyke vriendschap van zynen Amptgenoot. Hy zag deeze door den dood van zyne zyde wegrukken, was deszelfs Weduwe met eene zeldzaame belangeloosheid behulpzaam, en nam in den Jaare 1678 in deszelfs plaats den dienst in het Leger van den Staat waar. Bekker was thans niet alleen een medelid van de Amsterdamsche Classis; maar zyn roem als nuttige Geleerde, stichtelyke Preeker en braaf Man maakte het waarschynlyk, dat hy, by de eerste beroeping in Amsterdam, in aanmerking zoude koomen. De zaak van Franeker was wel doodgebloed; maar de Orthodoxen in Amsterdam hadden dezelve geenzins vergeeten. - Laurentius homma waakte toen yverig tegen elk, die zyne medemenschen wyzer wilde maaken. Hy zag de minste afwyking van de Leere der Dordtsche Vaderen reeds in de verte, en had reeds tegen bekker by het beroep naar Loenen gewerkt; toen was hy echter te kort geschooten; maar het gevaar was nu met bekker te Weesp en nader aan Amsterdam, in dien tyd de hoofdzetel der rechtzinnigheid. Hierom ontwierp homma, met hulp van eenige Amptgenooten, in het Jaar 1678, eenige, zo genoemde, Vredewetten, waarby de Amsterdamsche Geestelykheid zich verbondt, geene Predikanten te helpen beroepen, op wien maar eenig vermoeden van onrechtzinnigheid viel. Door deeze overeenkomst wierden niet alleen alle Ouderlingen en Diaconen in hun recht verkort, maar zy was ook eene kaak, aan welke de goede naam van elk, die van de keus was uitgeslooten, ten toon wierdt gesteld. | |
[pagina 65]
| |
De Regeering konde by deeze woelingen niet stilzitten, maar vernietigde die Vredewetten, en verboodt tevens om den naam van verdienstelyke mannen in het vervolg door het zaaien van argwaan te benadeelen. Eenigen tyd hierna stierf een Leeraar te Amsterdam, en, in weerwil van homma en zynen aanhang, wierdt onze bekker aldaar beroepen. Hy aanvaardde in het Jaar 1680 zynen dienst, en verwierf, door gemeenzaam en nuttig te preeken, de achting, liefde en eerbied van veelen. Zyne Amptgenooten scheenen zelfs zyne Vrienden. In dit en de twee volgende jaaren vertoonden zich verscheidene Comeeten, die aan het bygeloof veel voedzel verschaften, en schrik in de harten der onweetenden te wege bragten. Men beefde vol angst en vrees voor de toekomst. Pest, oorlog, hongersnood, en wie weet wat al meer? zag het Gemeen aan haare Staarten hangen; en gebrek aan wysgeerigen geest en kennis maakte den Prediker onbekwaam om het Gemeen beter te onderrichten. Bekker ondernam zulks, en schreef ter gelyker tyd tegen deeze vooroordeelen met bayle, insgelyks een verdienstelyk man, een yverig voorstander der vryheid van denken en moedig bestryder van het bygeloof, die, even gelyk onze held, een slachtoffer van vervolgzieke dweepzucht was, en te Rotterdam, in den rechtzinnigen Walschen Leeraar jurrieu, eenen anderen homma vondt. Bekker noemde zyn Stuk: onderzoek der Comeeten; en hetzelve gaf zo veel genoegen, dat drie Uitgaaven spoedig wierden uitverkogt. Het Werk zelf is wysgeerig, bevattelyk en overtuigend geschreeven; en daar over de Comeeten in de duurbezwoorene Symbolische Boeken niets bepaald was, had 'er toen niemand iets tegen; maar by den oorlog over de betoverde Wereld wierden 'er eene menigte verderflyke leeringen in gevonden, die geen verstandig mensch 'er in zoude gezocht hebben. Van meer belang is de algemeene lof, dien de voornaamste Sterre- en Wiskundigen ten allen tyde aan dit Werk gegeeven hebben; het wordt nog voor een der beste Werken over den loop en aart der Comeeten gehouden. Eenigen tyd hierna gaf bekker zyne Verklaaringen over de Voorzeggingen van Daniël in het licht, Daar | |
[pagina 66]
| |
hy hierin ook van den gewoonen weg durfde afgaan, verheften zich hier en daar wel eenige stemmen tegen hetzelve; doch dit had geen gevolg. Van anderen genoot het Werk den verdienden lof, maar is in onzen tyd, en door de menigte en door betere verklaaringen, als vergeeten. Ter deezer tyd kreeg hy lust om over het onvermogen van den Duivel eenige Leerredenen te doen, en zommige der Geschiedenissen des Ouden Verbonds, waarin men meende dat een booze Geest zoude gewerkt hebben, te behandelen. Hy zag, dat die stoffe aan veele verstandigen behaagde, en kreeg van verschillende kanten aanzoek, om in dit voorneemen te volharden; hierdoor wierdt hy opgewekt, om over dit onderwerp een Tractaatjen, met den naam van: onderzoek van Tovery en Spookery, in grootte gelyk aan dat over de Comeeten, te schryven. Terzelfder tyd wierdt hem een verhaal van de werkingen des beruchten Kwelduivels en Spooken van mascon en tedworth uit Engeland overgezonden. Bevreesd dat de gemeene dooling door dit verhaal nieuwe krachten zoude bekoomen, besloot hy dit Werkjen zelf te vertaalen, en door bygevoegde aanmerkingen de bedriegeryen aan den dag te brengen. Door deeze aanmerkingen wierden veelen opgewekt om de zaak nader te onderzoeken; en de menigte Brieven, over het bestaan der Toverkonst, aan bekker geschreeven, gaven hem zo veel stoffe tot overdenking en onderzoek, dat zyn Boekjen spoedig tot eene niet verwachte grootte aangroeide. Hy besloot nu de zaak liever in haar geheel te behandelen, en gaf in het begin van 1691 het eerste boek van het Werk: de betoverde Wereld, in het licht. Met zulke stappen kwam bekker tot dat gewichtige besluit, het welk men in ééns als te groot voor de menschelyke natuur kan rekenen. De vooroordeelen van byna twintig Eeuwen te bestryden - welk eene onderneeming! Zich aan de woede van duizenden vrywillig, uit menschenliefde, bloot te slellen - welk een moed! Elk gevoelt zeker het grootsche, het ontzettende van dit alles. Dit gevoel zal, vertrouw ik, myn besluit rechtvaardigen, om aan de beschouwing der gevolgen van dit voor het Menschdom onwaardeerbaar Werk eene tweede Verhandeling toe te wyden. |
|