| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Het verschillend oordeel van jeugd, ouderdom en middelbaaren leeftyd, over hoogstbelangryke onderwerpen.
Een welbesteede Jeugd, een nuttig Manlyk Leeven,
Zal aan den Ouderdom de zoetste vrugten geeven;
Terwyl verzaakte Deugd, aan Zingenot gepaard,
Met veertig jaaren reeds den zwakken Grysaart baart.
O, woeker met uw Jeugd, waar u de Jeugd nog vleit,
Zaai als de Zon nog stooft, gy zaait voor de Eeuwigheid!
Wat valsche flikk'ring hier onze oogen moog' verblinden,
Slegts op den weg der Deugd is 't waar Geluk te vinden.
Wie hier het volle wit van zyn bestemming raakt,
Heeft aan het eind des Tochts het meeste heil gesmaakt!
feith.
Het zeggen van een onzer gewyde Dichteren, Ik ben jong geweest, nu ben ik oud geworden! behelst eene Belydenis, die de Menschen, over 't algemeen, noode afleggen. Gelyk de avondscheemeringen, als ongemerkt, ons overvallen, door derzelver langzaame en trapswyze aannadering, zo gaat het met den Ouderdom toe, en het valt onmogelyk, het juiste punt te bepaalen, wanneer dezelve eenen aanvang neemt.
Niet ongepast verdeelt men 's Menschen Leeven in de vier Standen, Kindschheid, Jeugd, Middelbaare Leeftyd, en Ouderdom.
Ik behoef niet te zeggen, hoe speelende het eerste Tydperk, met gestaage ontwikkeling van Lichaams en Zielsvermogens, wordt doorgebragt - hoe de Jeugd vroylk dartelt - hoe de Middelbaare Leeftyd veelal in drukke bezigheden gesleeten wordt; tot dat de Ouder- | |
| |
dom ons overvalle - de Ouderdom, die, in stede van ons nieuwe voorwerpen van verlangen en hoope, in de andere Leevenstydperken zo veelvuldig en staag herbooren, te verschaffen, ons dreigt van het tot nog genootene te berooven, en, in stede daar van, een van tyd tot tyd zwaarder drukkenden last op te leggen.
Hoe algemeen is het, overzulks, dat de Menschen met afschrik de eerste naderingen van den Ouderdom bespeuren! In den beginne tragten de meesten de kenmerken van verzwakking toe te schryven aan iets toevalligs, 't geen met den tyd en schielyk zal verdwynen. - Wanneer het oog dof, het gehoor bezwaarlyk wordt; wanneer de handen beeven, de voeten den vasten tred niet houden; het aangezigt met rimpelen overtoogen, en de schedel meer en meer met gryze hairen bezet wordt, - ondanks alle die spreekende Tekens des vast naderenden, zo niet reeds daar zynde Ouderdoms, zoeken veelen die onaangenaam vallende herinneringen van menschlyke zwakheid te vergeeten. Alles moge zich vereenigen, om allen twyfel te verbannen, dat de Ouderdom daar is, zy zoeken dat denkbeeld te verwyderen.
Dan, hoe veelvuldig die zelfsbegochelingen ook zyn mogen, - hoe zeer bedagtzaame Rede en verlichte Godsdienst dezelve wraaken, - hoe zeer elk die in anderen zie en afkeure, terwyl hy zelve misschien niet vry blyve van die eigenste zwakheid, - en hoe zeer de Ouderdom, om zo te spreeken, geen vast punt hebbe om van berekend te worden; - 'er komt, voor Lieden, die eenigen aanmerklyken leevenstrap beklimmen, een Tyd, wanneer zy niet kunnen nalaaten te zeggen: Ik ben jong geweest, nu ben ik oud geworden!
Te dier leevenshoogte opgeklommen, mogen wy, met groote nutheid voor onszelven, terugzien op het afgelegde Leevenspad, en wat nog voor ons ligt beschouwen. Wy mogen, van die hoogte, de verschillende en dikwerf tegenstrydige begrippen en gevoelens der Jongen en Ouden ontdekkende en met elkander vergely ende, beider misvattingen verbeteren, en tot eene juiste beschouwing der voorwerpen geraaken.
Myne waarneemingen zal ik u mededeelen, en, om niet te breed te worden, my bepaalen tot de verschillende Oordeelvellingen der Jongen en Ouden, - over vermaak, - over rykdom, - over de characters der men-,
| |
| |
schen, en - over de algemeene gesteltenisse des menschlyken leevens: terwyl ik, by ieder deezer Hoofdvoorwerpen, kortlyk zal invlegten, hoe bezadigd Oordeel, in eenen middelbaaren Leevensstand, over deeze beide uitersten vonnist, en een rechtmaatiger oordeel strykt, dan Jeugd en Ouderdom. Mogt zulks dienen om ons te leeren de uitersten te myden en het veilig middenspoor te betreeden!
Eene veeljaarige Ondervinding staaft op het volkomenst de erkende en dus onnoodig te bewyzene waarheid, dat Ouden en Jongen dikwyls verschillen in begrip en oordeel over veele zaaken; - een verschil, zo groot, dat 'er soms wederzydsche veragting en afkeer, tot stoorenis van Huislyk Geluk, die dierbaare leevensschat! uit gebooren worde.
De Ouden bejammeren de Bedagtloosheid en Dwaasheid der Jongen; de Jongen belachen de ongevoeligheid der Ouden. De verstandige raadgeevingen, de wyze lessen, welke de Ouden zo gereed zyn te geeven, als gegrond op veelvuldige waarneemingen en opgemaakt uit de rype ondervinding, komen der Jeugd, die de dingen uit een geheel ander oogpunt beschouwt, menigmaalen veeleer voor als gevolgen van Misnoegen, dan als voorschriften der Wysheid. Het vaak heilzaam Gezag, 't geen de Ouden oordeelen noodwendig te moeten gebruiken, om de buitenspoorigheden der Jeugd te beteugelen, wordt voor eene ondraaglyke verdrukking aangezien. Met één woord, de begrippen, de smaak van Ouden en Jongen zyn menigvoud zo onbestaanbaar met elkander, dat zy zich even min als de onvermengbaarste zelfstandigheden zamenvoegen. By de pooging daartoe ziet men niet zelden de verwydering eer vergrooten dan verminderen. - Doch laat ons nader komen en tot de bepaalde beschouwing der aangeduide hoofdvoorwerpen toetreeden.
Is 'er wel een voorwerp, ten opzigte van 't welk Ouden en Jongen wyder uiteenloopende denkbeelden koesteren, dan ons eerstgemelde, vermaak?
Op den naam van Vermaak alleen trilt, mag ik my dus uitdrukken, ieder snaar van het ligtgevoelig hart der Jeugd. In welk eene gedaante het zich der zinnen aanbiedt, of voor de leevendige verbeelding zweeft, is het een allergeliefdst voorwerp. Met neigingen, voor elke aantokkeling gevoelig, met eene gesteltenisse, ligt
| |
| |
op den toon van elke vreugd gespannen, oordeelen zy het hard, geene vryheid te hebben om hunnen jeugdigen leeftyd geheel aan Vermaak toe te wyden. Ernstige bezigheid, ter opschorting in dit bejag, dunkt hun een ondraaglyke last, ja het aanleeren van hun vervolgens onmisbaare kundigheden een verveelend werk. Nimmer oordeelen zy zich gelukkiger, dan wanneer zy zich bevinden op plaatzen, waar ydeltuitigheid en ligtzinnigheid voorzitten; waar de eene prikkel tot vermaak de andere vervangt; waar de Onmaatigheid den be er des wellusts en der zinnelyke voldoening ten boorde toe vol schenkt, en reikt aan de uitgebreide hand van den Drinker, wiens vuurig oog de begeerte des harten te leezen geeft.
Hoe zeer van dit alles verschillen de aandoeningen, welke tooneelen van Vermaak verwekken by de zodanigen, wier gevorderde Leeftyd hun verpligt om op voorwerpen van dien aart terug te zien, als ten hunnen opzigte voorby - voorby, zonder eenige gedagten dat zy ooit zullen wederkeeren!
Hunne ondervinding van den spoedigen voorbygang deezer Vermaaken, van de veelvuldige kwellingen en jammeren, die 'er noodwendig uit gebooren worden, van de onheilen, die de onvermydelyke gevolgen zyn van ongeregelde Lustopvolging, overtuigt hun ten vollen, dat de waardye verre, zeer verre daalt beneden het peil, daar op door bedagtlooze Jeugd gezet.
Maakten de Ouden geen verder gebruik van hunne meerdere kundigheid, dan om der Jeugd, op eene verstandige en zo veel mogelyk inneemende wyze, waarheden, te hunner geluksbevordering noodig, in te boezemen, eer zy dezelve voor den duuren prys der zelf ondervinding kogten, hun gedrag, wel verre van laakenswaardig, zou hoogst pryslyk weezen. Maar hoe dikwyls neemt de Oude, in stede van het agtenswaardig en beminnelyk Character eens vriendlyken Raadgeevers, dat eens strengen Berispers aan! De neiging tot, en den smaak in alles, wat jeugdige uitspanning mag heeten, verlooren hebbende, vergeeten zy te eenemaal, dat zy immer jong waren, en worden onbekwaam om die maate van toegeevenheid ten opzigte van de ontluikende Jeugd te gebruiken, welke zy, in dien leeftyd, voor zichzelven vorderden en billyk oordeelden; - of, zo zy nog eene neiging gevoelen voor die ge- | |
| |
nietingen der Jeugd, van welke de Ouderdom hun het genot ontzegt, dan zal teonvredenheid en kwelling, bovenkomende by de herdenking van het voorledene, hun onbekwaam doen worden, om, als uit eene tweede hand, de jeugdige vermaaken te genieten. Nyd wordt de Moeder van Grommigheid, en deeze krygt steeds voedzel, uit die eigenste omstandigheden, welke tegenovergestelde aandoeningen moesten verwekken.
Uit deeze en soortgelyke oorzaaken komt het voort, dat de Ouden oneindig veel kwellings zichzelven veroorzaaken, alsmede aan de zodanigen, die onder hun bestuur staan; daar zy onschuldige vrolykheid als kinderagtige dwaasheid berispen; daar zy grommen op het zien van uitspanningen, in welker gezigt zy, met een beter hart, eenig genoegen zouden scheppen; daar zy weigeren iets hoegenaamd op te offeren, om der Jeugd, die van hun afhangt, eenig onschuldig genoegen te geeven.
Dan, de Dwaalingen, aan welke wy gezien hebben dat Ouden en Jongen ten opzigte van vermaak schuldig stonden, kunnen eenigermaate te regt gebragt worden, door dit voorwerp, volgens ons plan, met het oog des Middelstandigen Leevens te beschouwen. Alsdan zal de buitenspoorige gesteldheid op Vermaak, in de Jeugd, en de verregaande afkeer van 't zelve, in den Ouderdom, even laakbaar voorkomen.
De Vermaaken der Jeugd, nu by herziening beschouwd, hebben de toverkragt der Nieuwigheid verlooren - der nieuwigheid, waaraan zy zo zeer veel van derzelver inneemend vermogen verschuldigd waren. Veele omstandigheden, weezenlyk noodig in opmerking genomen te worden, om over de waarde des Vermaaks te oordeelen, in het heftig bejag over 't hoofd gezien, merkt de meer bedaarde van jaaren onderscheiden op; en hy bevindt nu, alles aan den toets van Rede en Ondervinding strykende, dat, schoon de voorwerpen der zinlyke Vermaaken eenige maate onzer opmerkzaamheid verdienen, als eene voorkomende uitspanning en tydlyke genoegdoening, zy in geenen deele een eisch hebben om onze Leevensbezigheid te weezen; dat, schoon de bloemen, waarmede het Vermaak, als 't ware, ons Leevenspad bestrooit, der afplukking waardig zyn, het weinig betekene of dit getal grooter of kleinder zy, aangemerkt de kortheid des wegs, en geduurende een
| |
| |
tyd, waarin het waarneemen van onze leevenspligten, en voorbereiding tot het Toekomende, zo veel ernstiger Bezigheden verschaffen.
Een Tweede Stuk, waarin de Jongen en Ouden meestal in hunne begrippen wyd verschillen, is rykdom. - Ruimschootigheid in de uitgave van Geld en Weldaadigheid mogen gerekend worden onder de kenmerken der Jeugd, even gelyk zuinigheid en spaarzaamheid onder die des Ouderdoms: dan de eerste ontaart veelligt in Verkwisting, de laatste in Gierigheid. - Indien men geene byzondere voorzorge draagt, om jonge lieden lessen van spaarzaamheid te geeven, en daaraan te gewennen, mag men vrylyk verwagten, dat zy veeleer zich zullen toejuichen over de onbezorgdheid en de ryklykheid, waarmede zy het Geld besteeden, dan over hunne voorzigtigheid in het uitgeeven, en den vlyt om iets op te leggen. Nooit ryplyk nagedagt hebbende op de veelvuldige goede einden, waartoe het Geld kan dienen; nooit zelve ondervonden, noch veel moeite aangewend hebbende om in anderen waar te neemen, welke de heillooze gevolgen zyn der verkwistinge; niet gewend zynde, om zo verre voorwaards te zien, dat zy bezef krygen van de aangelegenheid om voor de toekomende behoeften des leevens te zorgen, - versmaaden jonge lieden doorgaans de kleine oplettenheden, welke de zuinigheid vordert, en stellen eere in eene ruime uitgave, als een blyk van eenen edelen inborst. - Het kan niet gelochend worden, dat deeze verkeerde eerzugt veele jonge lieden tot veel ruimer uitgaven aanzette dan behoorde, dan met hunne middelen overeen kwam; waardoor zy zich in schulden staken, die niet zelden de jammerlykste gevolgen naa zich sleepten.
Op deeze algemeene denk- en handelwyze der Jeugd mogen eenige weinige uitzonderingen vallen van jonge lieden, die men vroegtyds ingeboezemd en overtuigd heeft, hoe Geld een noodig middel is om eenig Figuur in de wereld te maaken; over 't algemeen zal de Jeugd den Rykdom eer te laag dan te hoog schatten, en niet alleen de Gierigheid, als eene laage neiging, verfoeijen, maar ook Gemaatigdheid en Voorzigtigheid als laage en onedelmoedige hoedanigheden beschouwen.
Een tegenovergesteld uiterste grypt niet zelden by de Ouden plaats. Naa met veel vlyts, in een lang ver- | |
| |
loop van jaaren, zich onledig gehouden te hebben met Rykdom te verzamelen, wordt dit voorwerp van hunnen arbeid het voorwerp hunner genegenheid. Het kostlyk Metaal, met zo veel moeite gewonnen, schittert hun met verdubbelden luister in de oogen. Hun eigen staat vergelykende met dien van anderen, die minder werkzaam en spaarzaam, of minder gelukkig geweest zyn, zien zy op deezen met versmaading of medelyden neder. Hun gelukkig slaagen geeft hun, zo als zy zich verbeelden, regt, om den jongen een voorzigtig Leevensplan voor te schryven, en hun, door eigen waarneeming en voorbeeld, de waarde des Gelds te doen kennen. Het gebeurt niet zelden, dat zy deeze Lessen met eene striktheid aanbinden, welke hun en hun Gezin ontzet van het gepast gebruik der verzamelde schatten. Dit alles strekt om jonge lieden een wansmaak en wederzin tegen die voorzigtige Spaarzaam en Huishoudelykheid, welke zy ten oogmerk hadden aan te pryzen, in te boezemen.
Wat nu is het waare Midden tusschen deeze Uitersten? Dit zal zich aan het oog onzer beschouwinge opdoen, wanneer wy den Rykdom in overweeging neemen op dat Tydperk des Leevens, waarin de Mensch ondervindings genoeg heeft opgedaan van de Waarde des Rykdoms, zonder den smaak voor het Genot verlooren te hebben. - In dat Tydperk blykt zonneklaar, dat Rykdommen, (schoon in de hand van een dwaas, of van een schurk, een werktuig van alles kwaads voor den dwaas en schurk zelven en voor anderen) onder het bestuur van Voorzigtigheid en Deugd, een overvloedige bron openen van Persoonlyk Genoegen en Nut van 't Algemeen: terwyl het teffens blykt eene ontwyfelbaare waarheid te zyn, door geen minder Leermeesteresse dan de Ondervinding gestaafd, dat de Rykdommen dan alleen bezittenswaardig zyn, wanneer zy op eene eerlyke wyze verkreegen, met maatigheid gebruikt, en tot der Maatschappye nuttige einden aangewend worden.
Laat ons voortvaaren, om te overweegen de verschillende Oordeelvellingen der Jongen en Ouden over de characters der menschen. Welk een wydgaapend onderscheid doet zich hier wederom op!
Het denkbeeld, 't geen wy van andere Menschen vormen, hangt eenigermaate af van het oordeel, 't geen wy over onszelven stryken. De Jeugd, zeldzaam be- | |
| |
dreeven in de Zelfkennisse en schaars geoefend in Zelfbeproeving, is doorgaans zeer wel over zichzelven voldaan, en te deezer oorzaake ligt voldaan over anderen. De vrolyke tooneelen des leevens verschaffen hun eene aangenaamer bezigheid, dan de oplettende beschouwing van der Menschen Characters. Opregt en zonder vermomming in hunne eigene betuigingen, kunnen zy bezwaarlyk in het begrip komen, dats allen, die hun omringen, niet even opregt zyn. Gereed om hunne goede genegenheid aan anderen te betoonen, zyn zy traag, om het vermoeden, dat anderen min openhartig zyn dan zy zelve, plaats te geeven. Het goede denkbeeld, 't welk zy van zichzelven vormen, stelt hun bloot voor alle de kunststreeken der vleijerye; zy houden zich ras overtuigd, dat hunne bewonderaars zelve meerdere bekwaamheden moeten bezitten; zy verbeelden zich van alle zyden omringd te weezen door Vrienden, en dat ieder, die een bevallig voorkomen heeft en inneemende gaven, eene plaats in hunne agting verdient. Slaan zy het oog, buiten den kring hunner kennissen, op de Menschen in 't algemeen, zy hellen over, om elk die maate van verdiensten, op welke hy aanspraak maakt, toe te schryven, en te gelooven dat 'er meer Deugds en Geluks in de wereld bestaat, dan veele donkerziende Zedeleeraars willen erkennen. 'Er mogen zich nu en dan gevallen voordoen, welke die zo behaagelyke schildery verdonkeren, zy houden zich egter verzekerd, dat de menschlyke natuur met rasse schreeden ter volmaaktheid nadert.
Zet dit zelfde tafereel den Ouden voor, die het met geheel andere oogen beschouwt, en uit een ander oogpunt, welk eene wydverschillende oordeelvelling zal hy uitbrengen!
's Ouden langduurige verkeering met de wereld heeft hem ontelbaare voorbeelden van Bedrog en Snoodheid doen zien; en hy is zo verre van te denken, dat de Menschen altoos zyn, 't geen zy schynen, dat hy zich verzekerd houdt, dat dit zeldzaam het geval is. - Om niet te zeggen, dat deeze strenge oordeelvelling misschien sterkte ontvangt door eene heimlyke bewustheid van eigen verkeerden handel, en dat hy eenigen dekmantel daar voor zoekt in het denkbeeld, dat anderen ten minsten zo slegt zyn als hy zelve - om dit niet te zeggen - kunnen wy begrypen, dat de zwakheden
| |
| |
des Ouderdoms strekken om die vermoedens, welke de wereldkennis by hem baarde, te doen toeneemen; zo dat hy in elk koop- en handelbedryf een oogmerk om hem te bedriegen meent te ontdekken, - in elke betuiging van hoogagting een slinkschen toeleg. - Ten aanziene van de wereld in 't algemeen klaagt hy, dat de welvoeglykheid, de geregeldheid, de gemaatigdheid zyner jeugdige jaaren, welke hy zich herinnert, niet langer gevonden worden; hy klaagt over de verdorvenheid der tyden, en is hoogst onvoldaan over het weinig Ontzag en de geringe maate van Zedigheid by het thans opkomende Geslacht. Zich ten vollen overtuigd houdende, dat de wereld, in stede van te verbeteren, staag erger wordt, slaakt hy een diepe zugt, en wenscht uit dezelve verlost te worden.
Een tusschen beiden doorgaand Oordeel, even verre verwyderd van de ligtgeloovigheid der Jeugd en de strengheid des Ouderdoms, zal gestreeken worden door den verstandigen Man, die de wereld beschouwt in den Middelstand des leeftyds, en met eene effene schaale de verdiensten en wanverdiensten des Menschdoms opweegt. - Vindt hy zich, door ontelbaare gevallen, gedrongen, toe te staan, dat 'er meer bedrogs en ondeugds in de wereld heerscht, dan hy voorheen onderstelde; - leert hem deeze overtuiging de noodzaaklykheid, om, in onze verkeering met de wereld, de voorzigtigheid der Slangen met de opregtheid der Duiven te paaren: dit alles vervoert hem egter niet om liefdeloos te denken, ten opzigte van Lieden, van wier trouwe hy proeven heeft; veel min om, met ondankbaarheid, de zodanigen te bejegenen, die hem de onlochenbaarste bewyzen van agting en vriendschap schonken. Zyn soms zyne trouwe diensten slegt beloond, hy is verre van deswegen allen als even ondankbaar te beschouwen, en hegt zich, de slegten vermydende, te naauwer aan de braaven. Schoon, door eene veelvuldige ondervinding van den overheerschenden invloed, dien Dwaaling, Dwaasheid en Ondeugd bekomen hebben, zyne denkbeelden, wegens het algemeen Character des Menschdoms, min verheeven geworden zyn, heeft hy egter genoegzaame Proeven van den voortgang der Verlichting in 't algemeen, om zich overtuigd te houden, dat, ondanks den magtigen tegenstand van Baatzugt en Bygeloof, de goede zaak van Deugd en Godsdienst kragts genoeg zal hebben om eene
| |
| |
algemeene verbetering te wege te brengen by het Menschdom, in 't geen byzonder en Maatschappelyk Geluk betreft.
Ons is nog alleen over, kortlyk iets te vermelden van de onderscheidene oordeelvellingen der Jongen en Ouden, over de gesteltenisse des menschlyken leevens in 't algemeen.
In het oog der jonge lieden vertoont zich het Leeven als een vrolyk lachende bloemryke Lente, volop van aangenaamheden; terwyl zich een Zomer, ryk van smaaklyke vrugten, in het verschiet opdoet. Wel is waar, zy hooren nu en dan, dat 'er zomtyds hevige onweersvlaagen ontstaan, die de heldere lugt droevig verdonkeren; zy verneemen, dat de Zomer en Herfst des leevens gevolgd staan te worden van den droeven Winter des Ouderdoms; doch oordeelen het noodloos, de vreugd des tegenwoordigen genots te laaten stooren, door de aandagt te wenden tot gebeurtenissen, in een zo wykend verschiet, en zo onzeker.
Geen rampspoed van eenige betekenis heeft hunne vrolykheid gedempt; geene ondervinding van de onbestendigheid des Geluks hunne hoop op de volduuring gestoord; zelfvertrouwen geen les ter afmaaning gehad van haastig opgevatte en slegt beraamde ontwerpen. Groot is by de Jeugd het streelend denkbeeld van eigene waarde: zy waant ligt, dat elk zich haarer aantrekt. - Uit deeze en andere oorzaaken van soortgelyken aart, treedt de Jeugd het leevensspoor in, met de streelendste hoope van in iedere betrekking een onuitputbaare bron van vermaak te zullen vinden, en alle haare onderneemingen met eenen gewenschten uitslag te zullen bekroond zien. De Roem staat in haare verbeelding gereed om haaren lof uit te blaazen, en de Rykdom om haar schatten aan te bieden.
Zo met zichzelven en met haare vooruitzigten ingenomen, beschouwt de Jeugd het Menschlyk Leeven als een betooverend tooneel, tot werkzaamheid prikkelende, zwanger van vermaak, en ryk in hoope. Zy verwondert zich over de onvoldaanheid en grommigheid der zodanigen, die in deeze wereld niets anders vinden dan stoffe van kwelling en klagten.
In deezer voege doet zich het Menschlyk Leeven in het oog des Vooruitzigts op: overweegen wy nu, hoe het zich by Terugzigt vertoont. - De vrolyke be- | |
| |
gochelingen der jeugdige verbeelding zyn verdweenen. Gelyk een Reiziger menigwerf het schoonst uitzigt beneveld zag, heeft de Oude veele teleurstellingen ontmoet, met kwellingen en zwaaren rampspoed te kampen gehad. Plans, van welken hy zich alles groots en goeds beloofde, mislukten. Veelen, op welken hy vertrouwde, verlieten - anderen, van welken hy een steun in den Ouderdom zich beloofde, ontvielen hem.
Onder alle deeze opeenvolgende vertooningen van de onzekerheid en ydelheid der aardsche bezittingen, is hy tot het Leevensperk genaderd, waarin jeugdige sterkte en schoonheid verwisseld zyn in zwakheid en leelykheid, - waarin, by de verstompte zintuigen, de lust vergaat. - Met vermogens, al te zwak voor werkzaamheid, neemt hy weinig deels in 't geen hem omringt. Als dood zelfs voor de aandoeningen, de tederder aandoeningen van Genegenheid, leeft hy, om zo te spreeken, alleen op Aarde, om te klaagen, dat hy 'er niets meer beminnenswaardigs vindt. De metgezellen zyner jeugd zyn, de een voor, de ander naa, ten donkeren grave gedaald. Wat wonder, dat een tachtigjaarige uitroepe: Waar is de wereld, in welke ik gebooven werd! - wat wonder, indien de wereld, by alle de beproefde onheilen, en eene veelvuldige waarneeming der Leevensrampen, hem eene Wildernis dunke! - wat wonder, dat hy, vol verveelens en zatheids, zegge: Het Leeven is my een last. Wanneer zal ik in het graf van alle die vermoeienissen uitrusten!
Dan, beschouwde de Jeugd het Leeven in een te vrolyk daglicht, het laatste is zeker al te droevig Het waare midden is het gezigtspunt, waarin het Leeven zich vertoont aan den Middelbaaren Leevenstand der jaaren. - Door het behulp eener veelvuldige ondervinding en bedaarde opmerking, heeft hy klaar bemerkt, dat deeze wereld geen altyd bloeiend Paradys, noch ook een Woestyn met doornen en distelen is; dat, schoon onrust en zorge het gewoone lot der menschen gerekend worden, dit veelal te verzwaard denkbeeld doorgaans ryklyk wordt opgewoogen door genietingen en voldoeningen van verscheidenerlei aart - dierlyke, gezellige en verstandige. - Doch, 't geen boven alles strekt om ons wel te vrede en dankbaar te doen zyn wegens ons Leevenslot, is de volle overtuiging, welke zodanig eene onpartydige beschouwing deezes Leevens
| |
| |
ons oplevert, dat ons Tegenwoordig Bestaan een Proefstaat is, waarin wy door onzen Hemelschen Vader geplaatst zyn, en dat wy, dien wel besteedende, voor onszelven een schat opleggen van geruststellende overdenkingen en bemoedigende hoope, genoegzaam om, in de laatste leevensjaaren, onder den last des ouderdoms, ons op te beuren, en zelfs ons te bemoedigen in de jongste uure. De Regtvaardige hoopt in den Dood. |
|