Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 661]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Sermons sur divers Textes, &c. Dat is: Leerredenen over verscheiden Texten der Heilige Schriftuure. Door wylen Jaques-Renaud Boullier, Leeraar (der Walsche Gemeente) te Amslerdam. IIde Deel. Te Amsterdam, by J.J. Geyler en Comp. In gr. 8vo. 453 bl.Het oordeel, welk wyGa naar voetnoot(*) over het Eerste Deel deezer Leerredenen velden, geldt ook omtrent dit Tweede Deel. Derwaarts den Leezer overwyzende, houden wy van eene algemeene beoordeelinge ons ontslagen. Even zoo veele, als in de eerste afgifte, veertien Leerredenen naamlyk, zyn ook hier voorhanden. Zy draagen de volgende Opschriften. By de opening van het Synode te Leyden, gehouden 1 September 1785, 2 Timoth. I:8-10. Over de bestaanbaarheid der Verdraagzaamheid met den Yver. Esez. IV:15. (in twee Leerredenen.) Over de Vredelievendheid, en het geluk der vreedzaamen, Matth. V:9. Over de voortreffelykheid der Liefde boven Geloof en Hoop, 1 Kor. XIII:13. Over de Gelykenis van den Schat, Matth. XIII:44. Over de zekerheid der Zaligheid, Luk. X:20. (in twee Leerredenen.) Over het kwaadaartig agtgeeven op eens anderen Gebreken, Matth. VII:3-5. Over den pligt der Verzoeninge, Matth. V:23, 24. (in twee Leerredenen.) Over de dwaasheid en den ongelukkigen toestand des Waereldlings. Job IV:21. Over het nut der Krankten, Joann. XI:3. Over het gedenken aan den Dood, Gen. III:19. Volgens eene nevensgevoegde Aanteekening wierdt deeze Leerrede uitgesproken te Parys, in de Kapel van den Hollandschen Ambassadeur, 1 Juny 1766. Thans iets ter proeve willende leveren, bepaalen wy ons tot een iets uit de Leerredenen over Verdraagzaamheid en Yver. Aangetoond hebbende, dat een Christen | |
[pagina 662]
| |
verpligt is, de waarheid lief te hebben en daar voor te yveren, vervolgt de Heer boullier aldus: ‘Maar de yver voor de waarheid moet ons nooit de liefde doen vergeeten, die wy aan den naasten schuldig zyn; en indien myn Text my aanleiding gaf, om die lafhartige toegeevendheid te bestryden, die, onder voorwendzel van de dwaaling liefderyk te verdraagen, de zaak der waarheid verraadt, niet minder keurt hy een zekeren bitteren yver af, die, naa in de ziel die liefde verdoofd te hebben, welke het leeven van den Christen is, na buiten zynen vergiftigen zwadder spuwt, en, in schyn van de gezonde leere te verdeedigen, ons een doodlyken haat tegen de dwaalenden inboezemt. - Een yver van deezen aart meet zyne liefde voor de waarheden van den Godsdienst as by den trap van verbitteringe, welken hy tegen de zulken voedt, welke deeze verwerpen; hy geloost dat zyne gewelddaadigheden zoo veele uitsteekende dienstbetooningen zyn, voor welke God hem loon schuldig is; in plaats van de geringste zwaarigheid te voeden omtrent de ruuwheid zyner zeden, omtrent de bitterheid zyner woorden, omtrent de ligtvaardigheid zyner oordeelvellingen, omtrent de vuilaartigheid zyner lasteringen, omtrent de gewelddaadigheid en de onregtvaardigheid zyner handelingen ten aanzien van de zulken, welke hy goedvindt met den haatlyken naam van Ketters te teekenen - juicht hy zich deswegen toe als zoo veele bewyzen van de kragt zyns geloofs; hy gelooft, dat het zoo veel is als God te looven, indien hy menschen mishandele, den banblixem op hen schiete, ten eeuwigen vuure verdoeme, die, hoe verre zy ook van de waarheid zyn asgeweeken, nogthans de voorwerpen zyn der godlyke liefde, en nog kunnen beantwoorden aan de uitnodigingen der genade, die hen tot kennis en zaligheid roept. Zulk een mensch verbeeldt zich, den glans der waarheid helderder te doen blinken, wanneer hy den goeden naam eens Ketters bekladt; en naa zynen leeftyd te hebben gesleeten in het mishandelen van zyne Mededienstknegten, beeldt hy zich in, dat 'er geene belooningen groot genoeg zyn, waar mede de Meester eene getrouwheid als de zyne kan vergelden. Deeze gewaande yver, yver zoo overeenkomstig met den geest des Duivels, als hy van den geest van 't Christendom vervreemd is, die onzinnige yver, wat zal 'er niet van hem worden, zo | |
[pagina 663]
| |
hy dien niet beteugele? tot welke uitersten zal zyne woede niet kunnen uitspatten, indien hy ongelukkiglyk door het vermogen om kwaad te kunnen doen geschraagd worde? Welhaast, met de pen in de eene, en het zwaard in de andere hand.... M.B. laaten wy het gordyn schuiven voor zoo veele rampzalige tooneelen, over welke het Katholykendom zich niet alleen moet schaamen, maar die ook de Protestantsche waereld geschandvlekt hebben, en de geest van welken, die, Gode zy dank, van lieverlede overal begint te verzwakken, nogthans, helaas! nog niet geheel is uitgebluscht, zelfs in onze Provincien niet. Wagten wy ons om hier eene menigte even treurige als ergerlyke tooneelen van nieuws te ontsluiten, welke een valsche yver, uit den schoot der Kerke zelve gebooren, voor de oogen der Kerke heeft geopend. De eenige yver, aangenaam by God, en alleen den Christen waardig, is de yver, welken de Liefde kenmerkt; deeze beide deugden zyn onafscheidbaar, dewyl zy in de godlyke liefde haaren oorsprong hebben. Een Christen houdt zich aan de zaligmaakende waarheid vast; zyn hart bemint haar; zyn mond verkondigt haar; alles vat ter haarer verdeediginge de wapens op: waarom? omdat hy God lief heeft, omdat hy de belangen zyner eere is toegedaan, en omdat de belangen deezer eere van die der waarheid onafscheidbaar zyn. Hoort het gewysde van den H. Joannes, 't welk dat der reden zelve is: die God lief heeft, heeft ook zynen broeder lief; niet alleen vertoont die Apostel de broederliesde als een uitwerkzel onzer liefde tot God, maar hy draagt als een onfeilbaaren regel voor, om de opregtheid der laatstgenoemde liefde te kunnen onderkennen, de gezindheden, die wy in ons hart omtrent den naasten voeden. Behandelt gy de zulken als vyanden, wier gevoelens in het stuk van den Godsdienst van de nwe verschillen? gevoelt gy, dat dit verschil u verbittert, en verzwakt hunne dwaaling in uwe ziel, ten hunnen opzigte, die liefde, welke het mededogen met hunne verblindheid nog sterker behoorde aan te zetten? dan hebt gy God niet lief, omdat gy eenen mensch, naar zyn beeld geschapen, en die het voorwerp zyner liefde is, niet lief hebt. Uw yver voor de waarheid is niet op de liefde tot God gebouwd; het is niets dan een menschlyke drift. - Nog meer: de waarheid zelve moet u tot de liefde vor- | |
[pagina 664]
| |
men, naardien men geene opregte zucht voor de waarheden des Euangeliums kan voeden, zonder het oor te leenen aan de kragtige drangredenen, welke deeze waarheden tot liefde tot den naasten, tot zagtmoedigheid en weldaadigheid, ons voordraagen. Uitdrukkelyk zyn de geboden des Euangeliums: De liefde is de hoofdzaak dier geboden; zy is het groote gebod; zy is het, 't geen ons het Euangelie aangaande den Leidsman en Voleinder van ons geloof verkondigt; zy is een der voornaamste indrukzelen, welke in de ziel het denkbeeld van de grootste verborgenheid prent, welk het voorwerp van onzen yver zyn kan; ik bedoel de verborgenheid van het kruis. Een schoon model daar van vertoont ons het gedrag van Paulus.’ - Thans eenige staalen van 's Apostels handelwyze omtrent andersdenkenden hebbende aangevoerd, zegt de Eerw. boullier ten slot: ‘Laaten wy uit dat alles dit gevolg trekken, dat gelyk 'er geene weezenlyke en bestendige liefde is, alwaar de liefde tot de waarheid niet aanweezig is, de zulken insgelyks, wien het aan liefde tot den naasten ontbreekt, slegts de gedaante des yvers bezittende, de kragt daar van verlochend hebben. Duidelyk, indien ik my niet bedriege, heb ik beweezen, dat de echte geest des Christendoms in het naauw verband tusschen deeze twee deugden bestaat.’ |
|