| |
Systematisch Handboek der Beschouwende en Werkdaadige Scheikunde: ingericht volgens den Leiddraad der Chemie, voor beginnende Liefhebbers; door W. Henry. Om te dienen, tot opheldering en uitbreiding van gemelde Werkje: door Adolphus Ypey, A.L.M. Philos. et Med. Doct. voorheen Hoogleeraar in de Genees- Ontleed- en Scheikunde te Franeker. Iste Deel. Te Amsterdam, by W. van Vliet, 1804. In gr. 8vo. 606 bl.
De greetigheid, met welke, by de Liefhebbers der Scheikunde, in ons Vaderland, de Vertaaling der Chemie, voor eerstbeginnende Liefhebbers, van henry, in het voorig jaar, door den Oud-Hoogleeraar ypey in het licht gegeeven, wierd ontvangen, moedigde dien geleerden en onvermoeiden Geneesheer aan, om een Werk van meerder omslags te onderneemen, en een uitvoerig Scheikundig Handboek, volgens de heden ten dage alomme aangenomene gronden dier Weetenschap ingericht, in het licht te geeven. Het is waar, deeze taak was reeds voor jaaren ondernomen, door wylen onzen geleerden en verdienstelyken Landgenoot p.j. kastelein; doch een onverwagte dood overrompelde hem, in het midden van zynen arbeid: terwyl hy het eerste Deel zyns Werks geheel en al had ingericht, naar de toen ter tyd, hier te lande, nog algemeen aangenomene, doch thans verworpene ouderwetsche begrippen; waardoor dat gedeelte van zyn Werk, hoe veel schoone zaaken het anders ook moge bevatten, geheel onbruikbaar is geworden.
Veel danks zyn wy derhalven aan den geleerden ypey verschuldigd, dat hy de zwaarwigtige taak op zich heeft willen neemen, om onze Landgenooten van een genoegzaam uitvoerig Handboek in dit vak, 't geen ons geheel ontbrak, te voorzien. Met byzonder genoegen doorlazen wy dit Werk, en vonden het alomme met de grootste duidelykheid en naauwkeurigheid opgesteld;
| |
| |
hoedanigheden, doorgaans eigen aan, of ten minsten hoognoodzaakelyk voor Lieden, wier taak het is, of geweest is, anderen te onderwyzen. Tot een uitvoerig Bericht, aangaande dit verdienstelyk Werk, is in ons Maandwerk de plaats te bekrompen. Wy zullen derhalven alleen den hoofdzaakelyken inhoud van dit Eerste Deel deezes Scheikundigen Handboeks onder het oog onzer Leezeren brengen, en een staaltje uit hetzelve mededeelen, om de wyze, op welke het Werk is uitgevoerd, te doen kennen.
Het thans voor ons liggend Eerste Deel loopt over de eerste Afdeeling, en de zestien eerste Verdeelingen der tweede Afdeeling, van het Werkje van henry. De gemelde Eerste Afdeeling verhandelt uitvoerig datgeene, 't welk henry slegts voor een gedeelte, omtrent de algemeene grondbeginzelen der Scheikunde, had aangestipt. Men vindt hier eene nette bepaaling van hetgeen men door het woord Scheikunde moet verstaan, benevens de beschryving der verschillende verdeelingen deezer Weetenschap, gelyk ook eene korte Geschiedenis derzelve en van haare omwentelingen, enz.
De Tweede Afdeeling handelt, in haare eerste Verdeeling, uitvoeriger, over alles, wat tot de byzondere deelen deezer Weetenschap betrekking heeft, en onderricht ons inzonderheid aangaande den aart der Scheikundige Verwandschappen; waarop volgt eene beschryving der voornaamste Scheikundige Konstbewerkingen. De tweede Verdeeling deezer Afdeeling handelt over de Eigenschappen en Werkingen der Warmtestof, en geeft ons een beredeneerd en naauwkeurig verslag, aangaande de nieuwste ontdekkingen, in dit vak. Onder anderen komt hier voor, op bl. 129 en volg., eene beredeneerde vergelyking, tusschen het Licht en het Vuur, welke wy hier, tot een proefje van het geheel, gedeeltelyk zullen mededeelen.
‘Hoe zeer ook (zegt onze Schryver) Licht en Vuur, in verschillende opzichten, van elkanderen schynen te verschillen, zo is echter dit onderscheid niet zo groot, dat het noodig schynt, te onderstellen, dat deeze beide werkzaamste Dryfveeren, van de werkingen der Natuur, in hun aart onderscheidene stoffen zyn. Derzelver overeenstemmingen, in hunne werkingen, zyn daarenboven zo groot, dat het waarschynelyker valt, dezelve te houden voor verschillende wyzigingen, van eene en dezelfde Hoofdstoffe.
| |
| |
De voornaame voorstanders deezer leere, die, door fourcroy, vooral aan monge, als uitvinder, wordt toegekend, stellen, dat het Licht niets anders zy, dan de vrye Warmtestof, die, met zodanig eene onbegrypelyke snelheid, beweegt, dat zy, geduurende den tyd van eene Seconde, eene lengte, van meer dan 40000 Mylen, kan afloopen. Deeze zelfde stof wordt daarentegen warmte, of vuur, wanneer zy, in haare beweeging, wordt gestuit. Zeer snel moet de beweeging der Lichtstof zyn, om door de doorschynende lichaamen te dringen, 't geen zy verricht, zonder warmte te veroorzaaken. Doch ontmoet die zelfde snel bewoogene stoffe, in haaren weg, ondoorschynende lichaamen, dan wordt die onmatige snelheid getemperd, en de Lichtstraalen, thans langzaamer bewoogen, gaan over in Warmtestof. Dat het Licht dan alleen warmte voortbrengt, als het in zyn weg gestuit wordt, kan men onder anderen bewyzen, door twee Thermometers by elkanderen te hangen, en den bol van den eenen te berooken, met lampzwart, doch den anderen zuiver te laaten. Dan zal men immers ondervinden, dat de eerstgenoemde Thermometer een hoogeren graad van warmte zal aanwyzen, dan de laatste. Door het lampzwart worden naamelyk de lichtstraalen, in hun loop, gestuit en opgeslorpt, die op den blinkenden bol, van den anderen, wierden te rug gekaatst en dus afgeweezen. Een kragtig bewys voor deeze waarheid is ook, het by veelen onbegrypelyk verschynzel, dat de warmte, hoe hooger men de bergen opklimt, vermindert, zo dat men eindelyk in een eeuwigduurenden winter komt, in welken de ys en sneeuwklompen nooit ontdooijen; terwyl, in de beneden gelegene valeijen, dikwyls eene verzengende hitte heerscht. In deeze onderstelling, dat het licht dan eerst warmte geeft, of in Warmtestof overgaat, wanneer het, in zyn loop, wordt gestuit, of onregelmaatig te rug gekaatst, valt niets gemakkelyker te begrypen, dan de vermelde algemeen bekende waarheid. In de laagte wordt immers, door het Aardryk en de zich
daar op bevindende lichaamen, al het invallend licht, in zyn loop, gestuit, en dus gedeeltelyk opgeslorpt en gedeeltelyk onregelmaatig te rug gekaatst. Het verliest dus die geweldige snelheid, welke het wezen des Lichts uitmaakte, neemt thans dien geringeren graad van snelheid aan, die aan het Vuur eigen is, en veroorzaakt dus,
| |
| |
onder de verzengde luchtstreeken, eene dikwyls byna onverdraagelyke hitte. Op de hooge bergtoppen, daarentegen, gaan alle de Lichtstraalen, der nabuurschap, voorby, zonder botzing, en dus zonder eenige warmte te geven. Alle Warmtestof, derhalven, die daar werkzaam kan zyn, moet haaren oorsprong neemen, uit dat weinig Licht, 't geen, tegen de bergtoppen zelve, in zyn loop, gestuit wordt. Welke geringe hoeveelheid van vuurstof zich, door haare veerkragt, te veel in de omliggende, van warmte beroofde ruimte, verspreiden moet, om eenige aanmerkelyke uitwerking te doen.’ enz.
De volgende Verdeeling deezer Afdeelinge meldt kortelyk iets, aangaande de Gazen in het algemeen; terwyl, in de vierde Verdeeling, uitvoerig, over de Eigenschappen der Zuurstof, en die van het Zuurstofgaz, wordt gehandeld; by welke gelegenheid, onder anderen, ook iets, aangaande de Oxigènes en Thermoxigènes, voorkomt. De vyfde loopt over de Stikstof, derzelver hoofdeigenschappen, de middelen om haar zuiver te bekomen, enz. De zesde handelt over de Dampkringslucht, haare Zwaarte en Veerkragt; gelyk ook over derzelver tezamenstelling, uit Zuurstofgaz, Stikstofgaz, en een weinig Koolstofzuur. Hier op wordt, in de zevende Verdeeling, gehandeld over het Waterstofgaz; en in de agtste over de zamenstelling en ontbinding van het Water; by welke gelegenheid de gewigtige Proeven, dienaangaande in Vrankryk en elders genomen, naauwkeurig beschreeven worden. De negende Verdeeling spreekt over de eigenschappen van het Water, in de drie verschillende toestanden, waarin het voorkomt; te weeten, dien van Ys, vloeibaar Water, en Damp. De tiende handelt over de Loogzouten, en beschouwt derzelver eigenschappen, zo in het algemeen, als in het byzonder: terwyl de volgende Afdeeling de algemeene beschouwing der Zuuren, en eene optelling van de voornaamste derzelve, bevat. De twaalfde Verdeeling loopt over de Koolstof, het Koolstofzuur en deszelfs Verbindingen: gelyk de dertiende spreekt over de Zwavel, het Zwavelzuur, de Zwavelzuure Lichaamen, en de dubbele verbindingen der Zwavel De veertiende bevat het Salpeterzuur, benevens het Zoutzuur, en handelt dus, in de eerste plaats, over de verbindingen der Stikstof met de Zuurstof, waardoor het Salpeterzuur gebooren wordt; over het
| |
| |
Salpetergaz, het geoxideerd Stikgaz, het Salpeterig-zuur, en de verbinding van het Salpeterzuur met de Loogzouten; en, in de tweede plaats, over het Zoutzuur, het geoxigeneerd Zoutzuur, en hunne verbindingen. De vyftiende Verdeeling loopt over den Phosphorus, het Phosphorzuur en zyne verbindingen. En eindelyk de zestiende, over het Boraxzuur en deszelfs verbindingen.
Tot dus verre heeft het de geleerde Schryver gebragt in het Eerste Deel van zynen keurigen Arbeid. Van harten wenschen wy, dat hy, door eene algemeene goedkeuring en overvloedigen aftrek van zyn Werk, moge aangemoedigd worden, om hetzelve, zo veel zyne bezigheden toelaaten, te vervolgen. |
|