| |
James Cook, Treurspel. Door A. Kraft. Te Amsteldam, by P.J. Uylenbroek, 1804. In 8vo. 85 bl.
Dikwyls heeft de Recensent, by het beoordeelen van sommige Werken van Smaak, zyn hartelyk verlangen betuigd naar een' zekeren maatstaf of regel, waarnaar hy het waare schoone, in Werken van Vernuft, naauwkeurig zou kunnen aanwyzen; en thands moet hy dien wensch op nieuw herhaalen, by gelegenheid dat hem hier een kunststuk voor oogen komt, welks eigenlyke waardy van zulk eene byzondere soort is, dat ze zich niet wel met die van andere kunstwerken, van een' anders schynbaar gelyken aart, laat vergelyken; daar men hier de zeden en taal van het aloude Grieksche Treurtooneel, of ten minsten zo wat eene nabootzing daarvan, in de Stille Zuidzee, op het Eiland Karakakoä, doet herleeven. Wy zullen dit byzonder krachtig Treurspel daarom alleenlyk zo veel ons bestek duldt, dat is wat eenige der eerste regels betreft, naargaan; het aan den Leezer overlaatende, om deszelfs waare plaats onder de voortbrengzelen der kunst te bepaalen, welke voorzeker tusschen den hoogsten en laagsten trap derzelven zal gevonden worden.
Thamira, Gemalin van corban, Koning van het nieuwlings ontdekt Eiland Owhyhee, ziet men, by het openen des Tooneels, met hangend hair, voor een altaar, dat van enkel doodshoofden opgebouwd is, geknield, met het hoofd op de hand rustende, sluimeren; doch het duurt niet lang of
| |
| |
ze ontwaakt, en begint op eene vreeslyke wyze tegen die doodshoofden te schelden:
Wraakstokend overschot van woeste landgenooten!
Beminnaars van het juk der Christen bastaardlooten!
Wat eigenlyk de waare zin van dezen laatsten regel zy, is ons eenigzins duister. Denkelyk meent zy, dat die doodshoofden weleer in hun leven beminnaars van de Christenen, die te vooren onder Capt. cook op dat Eiland landden, geweest waren; doch zy noemt die Bastaardlooten, wyl ze, met eene Karakakoäansche en Owhyheesche Theologie, zeer wel de echte van de bastaard-Christenen schynt te hebben kunnen onderscheiden. Voorts gaat zy voort met schelden, en zegt:
Ja! Karakakoä zal noch meer bloed ontfangen
Van 's lands beleedigers, die gy hebt aangehangen.
Doch nimmer zal een kop meer schittren op 't altaar
Dan die van James Cook! Euroopsch geweldenaar...
Op dien Engelschen Capitein is zy by uitstek gebeeten; en geen wonder: zy geest 'er zelve deze reden van:
't Was hy, die myn' gemaal gevangen durfde zetten.
Nu, dat was ook al vry brutaal! Ja, die Engelschen denken ook maar, dat ze overal de baas zyn, tot zelfs op Karakakoä toe.
Hem weêr zyn vryheid schonk naar eigen wil en wetten.
Dat stuit de Vorstin met reden. Cook had daar immers niets te beveelen, neen! daar heeft ze gelyk in; en nog meer moeten wy haar gelyk geeven, daar ze voortgaat:
Die my, ô schand'! verneêrde, en, voor zyn wraak beducht,
My met myn' zuigling dwong tot een geheime vlugt.
Die erfprins, deelgenoot van zyn hem minnende oudren,
Droeg schuldeloos met hen het schandjuk op zyn schoudren.
althands dan doet ze een Eed, die nog al zo wat mans is; en daar laat ze een Gebed op volgen, waaruit men zien kan, dat de Karakakoäanen, even als de Grieken en Romeinen, allerhande soorten van Goden hebben; althands zy richt haar gebed naar eene soort van Goden, die al te samen maar één Collegie schynen uit te maaken, dat in den Raad van de Wraak praesideert; immers zy zegt:
| |
| |
ô Goôn, die voorzit in de raadzaal van de wraak!
Beschermers van de deugd! bepleit, beslecht myn zaak!
Terwyl ze aldus Hemei, Zee en Aarde tracht te beweegen, komt malwina, haar Vertrouwde, haar berichten, dat de Engelsche Vloot al nadert, en doet haar van die Vloot eene zeer sierlyke beschryving; waarop ze nog te sterker uitvaart, roepende:
ô Gy, geduchte goôn! verhoort my in dit uur!
Verhaast, kan 't zyn, de komst van 't monster der natuur!
Voert, voert dien aartsbarbaar, die, met zyn donderkielen,
Den schoonsten heldenrei myns konings deed ontzielen,
Ter wraak naar deze kust .....
vraagende voorts, zeer bedaard:
Malwine! is myn gemaal, de koning, reeds ontwaakt?
Malwina, van haar kant, doet haar best, om zo mooi en tienmaal mooijer nog dan eenige Fransch-Grieksche suivante te antwoorden:
Ik vond den vorst, voor 't licht ter oostkim was genaakt,
Van Sambas vergezeld, in bezige gesprekken.
Daar mede wilde ze reis op een heele mooije manier zeggen, dat ze den Koning al vroeg ontmoet was: maar thamira, die, naar 't schynt, geen geduld heeft om het geen ze verder nog al meer sierlyks wilde zeggen aan te hooren, valt haar kort in de reden, vraagende:
Zy, in haar vlugt gestuit, daalt plotzelyk tot den gewoonen spreektoon, en antwoordt:
Wie is nu die sambas? Thamira vertelt het ons:
Held Sambas is de man, die Cook weleer verjoeg,
En twintig van zyn bende op 't slagveld nedersloeg.
Malwina schynt over deze woorden der Koningin een weinig geraakt, en wil ook de eer van de overige Karakakoäanen opgehouden hebben; waarom zy haar toeduwt:
Waarom ons ander deel der helden niet geprezen?
| |
| |
en zegt voorts, dat het geen wonder was, dat de inwooners, toen de Engelschen eerst aankwamen, vervaard waren:
Maar spreek, moest gy niet zelfs hun oorlogstuig bewondren?
Hoe meer dan de Indiaan. -
Herinner u, vorstin, slechts dien geduchten dag,
Toen elke moordbal, na een flikkrend blikzemvuur,
Een' oogst van helden trof by 't romlen der natuur.
Haar ontvalt zelfs daarna, in de drift, nog een stopwoordje, zeggende:
Zyn gruwlen, die ons volk tot woede en weêrwraak wekkem,
Die moeten hem ten val, u ter voldoening strekken.
En zo gaat dat gesprek al voort ... Doch ons bestek duldt niet, deze Karakakoäansche verhevenheid verder te volgen. Immers, dus voortgaande, zouden wy regel na regel, ten einde toe, proeven van dezen aart kunnen en moeten ter nederstellen; wy moeten ons, derhalven, met het bygebragte, en met de korte opgave van den inhoud, vergenoegen. Deze komt hoofdzaaklyk hier op uit; dat de Koningin thamira een' grooten haat tegen de Engelschen opgevat heeft; terwyl haar Man, die evenwel niet veel uitvoert, de Engelschen nog al genegen is, en daarin door omaï versterkt wordt; maar sambas, die op de zyde der Koningin is, raadt hem aan, de Engelschen te weerstaan, het welk geschiedt, en cook sneuvelt in het gevecht, waardoor de Koningin gewrooken wordt. |
|