Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Brieven van den Apostel Paulus, uit het Grieksch vertaald, met Aanmerkingen, door E.J. Greve. IIIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1804. In gr. 8vo. 282 bl.Op de Verklaaring van den eersten Brief van Paulus aan de Corinthiers, voor drie jaaren in 't licht verscheenen, laat de Hoogleeraar greve nu ook die van den tweeden Bries aan diezelfde Gemeente volgen. Zy is in denzelfden trant bewerkt, als de voorgaanden, waarvan wy ter zyoer tyd verslag gedaan hebbenGa naar voetnoot(*). In 't Voorbericht wordt gehandeld: (1) Over het gevoelen van hun, die van oordeel zyn, dat 'er met het tiende Hoofdstuk een andere Brief begint, waarvan men, by het boeken, het hoofd of opschrift heeft achtergelaaten. De Schryver denkt liever, dat al 't gene wy van Hoofdlt. VIII:16 af, tot aan het einde van den Brief, leezen, voor een Naschrift moet gehouden worden, door den Apostel zelven by zynen reeds geëindigden Brief gevoegd, waarin eenige byzonderheden op nieuw aangeroerd, en vervolgends ook nog andere medegedeeld worden. (2) Over den tyd, wanneer de Brief geschreven is. Deze wordt bepaald op het laatst van den herfst, of omstreeks de maand November, van 't jaar 55. (3) Over den toestand, waarin de zaaken in de Gemeenten van Achajen thans waren. (4) Over de aanleidingen tot het schryven van den Brief. (5) Over de oogmerken van dit geschryf, en deszelfs inhoud over 't algemeen. (6) Over den styl. Hierby is wederom de verklaaring van eenige woorden gevoegd, van welken de Schryver een byzonder gebruik gemaakt heeft: Genade, Dienst, Roem In de dubbele Vertaaling, eene geheel woordelyke, en | |
[pagina 574]
| |
eene meer vrye, en in de opgave van de voornaamste verscheidenheden in de leezing, houdt zich greve aan zyne voorige manier. In de bygevoegde Aanmerkingen worden verscheidene plaatzen nader opgehelderd. De Hoogleeraar gaat veelal zyn eigen weg; en dit doet hem niet zelden van zyne voorgangers merkelyk verschillen. Of hy overal de meening van den Apostel Paulus wel getroffen hebbe, staat aan ons niet te beslissen. Bedenkelyk is ons dit inzonderheid voorgekomen, by 's mans verklaaring van H. XI:31 - XII:10, alwaar hy door den in 't paradys opgetrokken mensch eenen Gnostieschen Prediker verstaat, die zich zelven boven alle Apostelen en Euangelisten verhief, en hemelsche gezichten en openbaaringen had voorgegeeven. Men ontmoet ook wederom hier en daar onverwachte uitweidingen, b.v. over de kerkelyke tucht, bl. 131-142; over 't gebruik der rede in de beöordeeling van het Christendom, bl. 148 150; over ongeloof, neölogie en dweepery; en over de noodige afscheiding van Kerk en Staat, bl. 162-170. In de Voorrede heeft 't ons bedroefd, het navolgende te leezen: ‘Ik heb niet noodig den Leezers vooraf over iets te onderhouden; dan alleen, dat ik berichte, dat alles, wat 'er voortaan van my in 't licht komen mag, zal aangevallen worden. Hoe dit heden bykomt, weete ik zels verder niet te zeggen, omdat ik noch de oorzaaken, noch den samenhang van de zaak inzie. Maar, dewyl my echter, sedert eenigen tyd, geen twyfel meer overgelaaten wordt, of de snaaren zyn 'er naar gespannen, en het denkelyk my niet gelegen zal komen, om op alle kwaadaartige beöordeelingen en de stekelachtigheid der menschen vervolgends te antwoorden, heb ik gedacht, dat ik den Leezer 'er hier vooraf van wilde verwittigen, opdat, wanneer het geschiedt, hy de dingen weete,’ enz. Wie mag wel den Hoogleeraar zoodanige schrikbeelden in 't hoofd gehangen hebben! Wy erinneren ons niet, zoodanige samenspanning of oorlogsverklaaring tegen den arbeidzaamen Man, en diens Geschriften, by onze Nederlandsche Boekbeöordeelaars bespeurd te hebben. Van Buitenlanders heeft hy, over zyne vrye wyze van Bybelverklaaring, nog minder berisping te vreezen. Hy wil, zoo als hy vervolgends zegt, ieder die 't goedvindt, zyn geschryf, in alle vryheid, laaten beöordeelen, en mag wel lyden, dat 't | |
[pagina 575]
| |
goede en 't kwaade 'er van aan 't publiek gezegd worde. Als dit dan nu met gepaste bescheidenheid geschiedt, moet men niet zoo ingenomen zyn met zich zelven, dat men ook de meest gegronde aanmerkingen alleen met magtspreuken beantwoorde, en 't publiek zoeke wys te maaken, dat alle zulke beöordeelingen alleen daartoe ingericht zyn, om aan eigen verwaandheid, opgevatten haat, of bedilzucht te voldoen. Wy althans verzekeren, wat ons aangaat, den geleerden Schryver van onze ongeveinsde hoogachting, en wenschen hartelyk, dat hy eerlang de overige Brieven van Paulus, op soortgelyke wyze, als de voorafgaande, bewerkt, met achterlaating van onnoodige uitweidingen, laare volgen. De regte wyze van Bybeluitlegging zal 'er altyd by winnen. |
|