Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Bekkeneel van Kant, voor de Herssen-schedelleer onderzogt, door W.G. Kelch, Med. Doct. en Prosector der Ontleedkunde te Koningsbergen. Met eene Voorreden van den Hoogleeraar G. Vrolik, en Aantekeningen van J.W. Kirchner, Med. Doct. te Amsterdam. Met Afbeeldingen. Amsterdam, by W. Holtrop, 1804. In gr. 8vo. Behalven een Voorwerk van XVI bl., 38 bl.In de Voorreden, welke de Heer Prof. vrolik voor dit Werkjen geplaatst heeft, verdedigt hy de uitvinding der Schedelleer, of het Leerstelsel van gall, in zo verre tegen de aanmerkingen van zulken, welken het als niet geheel nieuw aanzien, daar mede, ‘dat het niet wel anders mooglyk is, of menschen, die op dezelfde wyze gestemd zyn, moeten, het zy dan gelyktydig, het zy jaaren of eeuwen na elkander le- | |
[pagina 538]
| |
vende, op dezelfde wyze hunne bespiegelingen aanvangen, voortzetten en bepalen;’ gelyk hy dan tot voorbeelden aanhaalt de Leer wegens den omloop des bloeds, welker uitvinding sommigen aan harvey betwisten, en plaatsen uit hippocrates, plato en aristoteles aanvoeren, waarin men iets van omtrend dezelfde beteekenis zoude vinden; gelyk ook het nieuw Scheikundig Leerstelsel, de Leer van kant, enz. De bedenkingen, welken tegen de volstrekte nieuwheid der Gallsche Leer gemaakt worden, zyn echter niet volkomen van allen grond ontbloot, en galenus zelf zeide reeds: Niemand onzer is genoegzaam in staat om eene kunst tevens daar te stellen en te voltooijen; maar het moet ons reeds overgenoeg toeschynen, zo de laateren, dat gene, wat de vroegeren reeds voor langen tyd uitgevonden hadden, ontfangende, hetzelve, door 'er iets by te voegen, eenigzins vollediger en volkomener maakenGa naar voetnoot(*). In de daad, men vindt dikwyls by vroegere en aloude Schryvers speuren, waar op men al ligtelyk zoude kunnen besluiten, dat de laateren hunne voor nieuw opgegeevene Samenstelsels grootendeels daarnaar gevormd, ten minsten de aanleiding, om ze te smeeden, uit dezelven ontleend hadden. Met veel klaarheid is zulks aangeweezen door den Engelschen Geleerden l. dutens, welke met veel vlyt de Werken der oude Grieksche en Latynsche Wysgeeren doorgebladerd, de plaatsen, die met de Stelselen der nieuwere Wysgeeren volmaakt overeenkwamen, opgetekend, en daar uit eene parallele vergelyking der nieuwere en oudere Wysbegeerte gemaakt heeftGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 539]
| |
Even zo ook schynt het met de Schedelleer van den Heere Professor gall gelegen te zyn. Het kan niemand geheel onwaarschynelyk voorkomen, dat hy tot dit zyn Leerstelsel aanleiding gekreegen hebbe door het leezen der Schriften van galenus, of wel van het oude zeer vernustige Werkjen van den Spanjaard juan huarteGa naar voetnoot(*). Edoch zyn Leerstelsel blyft daarom niet minder | |
[pagina 540]
| |
nieuw en geheel zyn eigen; daar hy hetzelve derwyze uiteengezet, en door eigen onderzoek en naar vorsching, met behulp der vergelykende Ontleedkunde, gestaafd heeft, dat men nergens vóór hem zo eene juiste ontwikkeling van het duister denkbeeld der huishouding onzer ziele in de herssenen aantreft. - De Hoogleeraar vrolik doet voords, in zyne Voorreden, het Werkjen van juan huarte eenigzins nader kennen, en geeft den zeer merkwaardigen Tytel eener Hoogduitsche Vertaaling van g.e. lessing op, welke in 1752, en de herdruk in 1785, in Duitschland in 't licht verscheenen is. Daarop volgt de Voorreden van den Schryver zelven, waarin hy bericht, dat, ofschoon dit onderzoek van het Bekkeneel van kant niet onmiddelyk op hetzelve ondernomen kon worden, de bekkeneels-bekleedsels echter zo teder en zacht waren, dat men 'er de geringste verhevenheeden door onderscheiden konde. Waarschynelyk is dit onderzoek des Schryvers verricht, toen Prof. knorre een Gyps-afgietsel van 's Mans Bekkeneel, geduurende dat het lighaam boven aarde stond, vervaardigdeGa naar voetnoot(*). De Nederduitsche Vertaaler van dit Werkjen bericht voords, dat hy, uit hoofde van het verschil, dat 'er by de onderscheidene Schryvers, welken de Schedelleer van gall ontwikkeld hebben, in de juiste plaatsing van sommige werktuigen, wordt aangetroffen, genoodzaakt geweest is, de oorspronglyke Afbeeldingen van martens te volgen, door naamlyk de IIde, IIIde en Vde Afbeelding, slegts wat aangaat die werktuigen, waar van in dit Werkjen gesproken wordt, te laaten natrekken, en het verschil van de juiste plaatsing der werktuigen, voor zo verre hy zulks konde naargaan, aan den voet der bladzyden, met de letter V., te doen opmerken. Wy vinden daarop, in het Werkjen zelve, eene naauwkeurige beschryving van het Bekkeneel van den zo zeer | |
[pagina 541]
| |
beroemden Denker en Wysgeer kant, en in hetzelve voornaamlyk opgemerkt:
Alle deze Werktuigen worden in dit Werkjen naauwkeurig omschreeven, en voords met het Bekkeneel van kant vergeleeken, en aangetoond, in hoe verre dezelve daarin meer of min gewaarwordelyk waren. Eene Afbeelding van het Bekkeneel, van achteren, ter zyde en van vooren gezien, waarop de in kant's Bekkeneel voorkomende verhevenheeden en in en uit-puilingen zyn aangewezen, alsook een klein, meermaals uitgegeevenGa naar voetnoot(*), welgelykend, doch een weinig afgesleeten, Pourtraitjen van dien Hoogleeraar, dienen zo wel tot sieraad als tot opheldering dezer nuttige Bydrage tot de Gallsche Schedelleer. |
|