maar nog wel lange jaren daarna, onder de pia desideria blyven zal.
2.) Byzonder beviel ons het twede Stuk in deze Verzameling. Na ons te hebben doen voelen, dat toch maar zeer weinige menschen zo edel en groot zyn, dat zy gene aanmoediging, door beloning, ten goede behoeven, geeft vatebender ons de verschillende wyzen op, om verdiensten te belonen, by vroegere en latere Volken, en geeft ons vele nuttige opmerkingen en wenken by deze aanwyzing; maar toont dan verder het nadeel, dat zodanige beloningen toch altyd toebragten, daar het misbruik steeds indrong, en het goede vernielde; terwyl hy ons het dwaze en nadelige van erflyken adel, erflyke beloningen en waardigheden, vooral zoekt aan te wyzen. Wy geven den Schryver gaarne onzen byval; alleenlyk is ons de volgende aanmerking nog min of meer bedenklyk: in vroegere dagen, by sommige Volken, ontfing een ieder, die voorgaf iets ten nutte van den Staat te willen voordragen, ene beloning, wanneer zyn ontwerp nuttig bevonden werd; maar daarentegen werd de dwaasheid eenes harssenloozen windmaakers in 't openbaar met roeden gestraft: en hy meent dat het voor veelen gelukkig is, dat deze gewoonte noch tot onze tyden, noch tot in ons Waerelddeel is doorgedrongen. Wy zouden toch menen, dat het voor menigeen' nog al gelukkig wezen zou, wanneer het zien der roede hem tot een voorbehoedend middel verstrekte tegen de ellendige ziekte van projectmakery, of dat, wanneer hy aanvanglyk door deze, voor hem en voor hun, die hem aanhoren moeten, zo lastige kwaal, overvallen ware, hy door een slag of wat nog spoedig genezen kon worden. Doch dit in het voorbygaan.
3.) Het verwarde, onzekere en tegenstrydige der Taalregels is ten uitersten hinderlyk; en de derde Verhandeling, die hier voorkomt, is ene poging om dit euvel te verhelpen: wy laten des Schryvers verzekering voor zyne eigene verandwoording, ‘dat, indien één enkel Mensch tyd van leeven, onvermoeidheid, oordeel en geheugen genoeg kon hebben, om alle taalen volkoomen te leeren, onderling te vergelyken, en den oorsprong, de overeenkomsten, afwykingen en overdragten op te merken, die Mensch in staat zou zyn, om alle de taalen tot ééne enkele terug te brengen, en de geheele Babylonische verwarring te doen ophouden.’ Intusschen, hoe zeer wy hier gene Grammatica voor ons hebben, zo vinden wy in de 28 bladzyden, die deze Verhandeling beslaat, ene zeer goede en nagenoeg volledige aanwyzing, met welkers behulp men zuiver schryven kan, en altyd reden zal kunnen geven van de spelling, die men verkiest te volgen. Dit Stukje kan alzo menigen Schryver goede diensten doen.