Nieuwe Dichtgewyde Mengelingen van het Genootschap, onder de spreuk: Kunstliefde spaart geen vlyt. Iste Deel. In 's Hage, by Vosmaer en Zoonen, 1803. In gr. 8vo. 148 bl.
Het Genootschap heeft deszelfs vroegere verzameling van Dichtstukken gesloten, en geeft alzo den bezitteren der vorige Delen gelegenheid om het Werk voor compleet te houden, en aan anderen, om zich nu alleen de latere verzameling aan te schaffen, zonder dat hun Werk daarom defect is. De meeste stukken of stukjes, in dit eerste Deel, zyn van enen godsdienstigen inhoud, zoetvloeijende, en ook van dichterlyke waarde niet ontbloot; hoewel wy nog meerdere dichterlyke schoonheden, en minder Codgelcerdheid, in dezelve zouden verlangen. De overige stukjes zyn ook niet onbevallig; enkelen zouden wy uitmonsteren. De 26 grotere en kleinere Dichtstukjes, die hier voorkomen, zyn van de volgende Dichters: a.c. schenk, j. van os, f.a. de hartogh, j.g. ten broek, p.a.r. van ouwenaller, t. van limburg, g.h. van ysselstein, n.j. bake, en r.p. van de kasteele. Het gaat met zodanige verzamelingen altyd op den ouden voet; men moet een bekwaam boekdeeltje byeen hebben; het waarlyk schone en goede, het middenmatige, en dikwils ook het geen nagenoeg gene waarde heeft, krygt daarom ene plaats. Bellamy zou, denken wy, van dit Deeltje wederom gezegd hebben, het geen hy eens zeide van een der vorigen: Alles in poëzy! in poëzy juist wel alles niet, maar ten minsten alles in vaerzen en op rym! - Maar bellamy liep met onze Dichtlievende Genootschappen juist niet hoog; en, dit erkennen wy, ook met de Recensenten niet. Wy oordelen intusschen, dat in dit eerste Stukje het goede en schone toch het minder goede nog overweegt, en dat men deze Gedichten ene plaats by die van het middensoort vergunnen kan.