Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige Bybelsche Tafereelen van leerzaame sterfgevallen en uiteinden, voorgesteld in eene proeve van Leerredenen, door J. van der Roest, Evangelie-dienaar te Haarlem. 2de en laatste Stuk. Te Haarlem, by J.L. Augustini. In gr. 8vo. 265 bl.Deze Leerredenen zyn in den zelfden prediktrant opgesteld, als de voorgaanden, waarvan wy by derzelver uitgave verslag gedaan hebbenGa naar voetnoot(*). In de eerste, over 2 Chron. XVI:12, 13, neemt de Leeraar, uit 't geen daar bericht wordt van de afneeming der eerst veel beloovende Godsdienstigheid van Asa, gelegenheid, om te spreeken over de ongelukkige gevolgen, welke de aswyking van den weg der Godzaligheid heeft, wanneer men zich in ongelegenheid bevindt, en zyn einde nadert. In de tweede, over 2 Kon. XXIII:29, wordt, uit de geschiedenis van het vroegtydig en treurig uiteinde van Josia, aanleiding genomen, om die mengeling van duisternis en licht te doen beschouwen, welke wy niet alleen in de meeste daaden der hemelsche Voorzienigheid, maar inzonderheid in zeer veele sterfgevallen aantreffen. In de derde, over Hand. VII:55-60, wordt het uiteinde van Stephanus voorgesteld, als een uitneemend bewys van die buitengewoone ondersteuningen en vertroostingen, welke de verheerlykte Zaligmaaker aan zyne stervende heiligen kan mededeelen, en van dien | |
[pagina 273]
| |
heerlyken invloed, welken zyne genade op hunne harten kan oefenen, zelfs in de meest verzwaarende en geduchtste omstandigheden, welke hun uiteinde kunnen verzellen. In de vierde, over Hand. IX:36-41, worden uit het schoon en treffend voorbeeld van uitneemend wel bestuurde en buitengewoon heerlyk bekroonde Christelyke weldaadigheid, 't welk ons de geschiedenis van Dorcas zoo sterk aanpryst, gepaste aanspooringen afgeleid tot mededeelzaamheid en barmhartigheid omtrent behoeftigen en elendigen. In de vyfde, over Hand. XII:20-23, wordt, in het uiteinde van Herodes, het diep vernederende dier lotwisseling vertoond, welke godloozen by den dood ondergaan, inzonderheid, wanneer zy op de aarde in aanzien en hoogheid waren gesteld, en met een groot vermogen gezegend. De zesde en laatste, over Matth. XXV:46b, bevat, by wyze van Aanhangsel, eene bespiegeling van dien staat van volkomene en eindelooze gelukzaligheid, welken de geloovige te verwachten heeft in de toekomende wereld. - Deze Leerredenen zyn veel uitvoeriger dan de voorgaanden. De Eerw. van der roest zegt, in eene korte Narede, dat ze die uitgebreidheid, onder het overschryven, hebben gekreegen, waarover hy verschooning vraagt. Men zal hem die, vertrouwen wy, uit hoofde van de belangrykheid der verhandelde onderwerpen, gereedelyk toestaan. |
|