| |
Character - schets der Vrouwen, door C.F. Pockels, Geheimraad van den Hertog van Brunswyk-Lunenburg. Naar het Hoogduitsch: door Mr. J. van der Linden, Advocaat te Leyden. IIIde en IVde Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop. In gr. 8vo. Te zamen 311 bladz.
De grote menigte van Werken van meer of minder belang, die ons aanhoudend ter hand kwamen, deden ons de voordzetting van dit fraaie Werk, waarover den Lezer ons gunstig gevoelen reeds duidlyk genoeg gebleken was, tot nu toe ter zyde leggen: thands vatten wy hetzelve met vernieuwd genoegen weder op. De Schryver gaat op dezelfde wyze voord, en met dezelfde vrymoedigheid; en zo onze Lezeressen hier en daar
| |
| |
zich over hem beklagen mogten, en menen dat hy toch voor de vryheid, die hy ten haren opzichte zo aanhoudend neemt, straf verdiende, zo laten zy toch aan de voorrechten gedenken, die zy genieten in dit goede land, aan andere landen denken, waar de Schryver zich zo veel goeds van haar niet zou veroorloven te zeggen, als hy hier toch telkens doet, zonder de verontwaardiging gaande te maken van iederen man, en straf te erlangen voor zyne vermetelheid. Dat zy zich herinneren aan de Baai van Hudson, waar de mannen nooit uit hetzelfde glas met hare Vrouwen drinken; aan het Koningryk Juida, alwaar zy nooit dan op de knieën met hare mannen mogen spreken; aan Madura, waar de eerbied niet gedoogt, dat zy den naam van haren man op de lippen nemen; aan het Eiland Umanac, waar zy zo veel als ene geldmunt zyn, (en men haar dus als goede klinkende specie, of als onze Bataassche Rescriptien, gebruiken zou in de geldhessingen) en aan andere landen, waar zy even als het vee ter markt gedreven worden. En laten zy toch vooral onder het oog houden, dat zelfs onze Rechtsgeleerden de vraag nog niet beslist hebben, of de Vrouw enkel als ene zaak, dan wel als een persoon beschouwd moet worden. Van al het welk, en nog zeer veel meer, zy, tot hare stichting, in dit Werkje onderricht erlangen. Terwyl de Schryver eindlyk in zyn Voorbericht voor het Derde Deel te kennen geest, dat 'er duizend uitzonderingen, op het geen hy hier als het karakteristieke der Vrouwen opgeest, kunnen plaats hebben, en dat hy het aan het eigen geweten zyner Lezeressen overlaat om zich onder deze uitzonderingen te tellen al dan niet; en wy voor ons in allen gevalle ons dekken willen, wanneer wy iets overnemen 't geen haar minder bevallen mogt, met de verzekering, dat wy alleen aan Duitsche Vrouwen gedacht hebben; gelyk asmus, toen hy de spreuk overnam:
Das Weib musz nicht zn Wort kommen, denn das ist eine schreckliche Sache; zich dekte met zyne aantekening: Ist nur von den Weibern in Griechenland zu verstchen. Ten bewyze dat wy dit waarlyk dioen in goeden ernst en met recht, (want wie zou ons toch durven verdenken dat wy zo vele aardigheden aan de Heren Professoren op onze Vaderlandsche Academien zouden durven zeggen!) willen wy al aanstonds iets asschryven. Kort nadat de Schryver, namentlyk, de volgende zoetigheid uit zeker ander geschrift had aangehaald: Dat de meeste Kerk-Leeraars beestachtige kwaade Wyven hebben, en dat onder de twintig Vrouwen van Leeraars ten minsten negentien afschuwelyke Duivels zyn; geest hy ons dit bericht: ‘De Academiën en Hooge Schoolen van allerlei soort mogen dus welligt ook in dit opzicht met alle recht de tuchthuizen der Geleerden genoemd worden. De Mannen kunnen aldaat hun hard lot, om onder de regeering van eene Vrouw
| |
| |
te staan, des te minder ontduiken, hoe minder tyd zy tot den teederen en hartelyken omgang met hunne Vrouwen overig hebben, en hoe meer zy door de drukte hunner Studiën. door den last van het Professoraal leven, en door de daarmede gepaard gaande ongesteldheden van humeur en lichaam, doorgaans voor de zuivere genoegens van het huislyk leven ongeschikt worden. De Kamer - geleerde kan zich over zyne Vrouw weinig bekommeren, kan weinig met haar spreken: maar daar voor zal zy hem beginnen te beheerschen, hoe gesronst ook het voorhoofd van den Leeraar 'er moge uitzien. Zy zal ophouden, om voor zyne eigenzinnigheid en nukken bevreesd te zyn, dewyl zy die eenigermaaten is gewoon geworden, en dewyl zy geleerd heeft, om den voorrang van haar gezond menschenverstand boven de schraale boekgeleerdheid van haaren Man te gevoelen. Zy zal het overschot eener drooge en gemaakte liefde van haaren Gemaal alleen in zoo verre beandwoorden, als de uitgebreide grenspaalen der eenmaal verkregene Vrouwelyke heerschappy juist dan medebrengen, en haare nieuwe of oude Minnaars zulks veroorloven. Wanneer men bovendien aanmerkt, dat de Academische Vrouwen dikwils op de eene of andere wyze aan het bywerk van haaren Man mede moeten arbeiden; dat onder de schoone Vrouwen aan eene Hooge School, uit hoofde van veele bekende omstandigheden en uitwendige betrekkingen, doorgaans eene vryere levenswyze, dan elders, heerscht; dat de goede smaak om Minnaars (Cicisbeo) te hebben, en daarmede af te wisselen, aldaar gewettigd is; dat de meeste gehuwde Letterkundigen ziekelyke, ongemakkelyke, zwartgallige menschen zyn, hunne Vrouwen daarentegen voor een gedeelte gevoelige, ingebeelde, rangzuchtige en doorsleepene Vrouwen: zoo zal het voor ons nog meer begrypelyk moeten worden, dat deeze zelfde Vrouwen byna allen op den throon van haare Mannen zitten, hoe Souverain de laatsten ook droomen mogen te zyn. Gaat in de huizen der grootste Mannen, der scherpzinnigste
Letterkundigen, van de Verlichters der wereld, door wier straalen geheele Volken verlicht worden, die door hun verstand, door hun geestvermogen en hunne diepdenkendheid eeuwen verlichten, eeuwen beschaven, die door hunne welsprekendheid en kracht van taal, en door hun verheven gevoel, geheele leeftyden van menschen beheerschen en aan zig onderwerpen, gaat heen, en gy zult hen zeer dikwils aan den leiband eener zeer gewoone Vrouw gebonden zien, die, door enkel haar hoofd te toonen, door en enkel trotsch aankyken, door een enkel bits woord, de hoogheid van den hoogverlichten Man voor altyd had
| |
| |
ter nedergeworpen.’ - Dan, laat ons eindlyk ter zaak komen. Deze twee Delen bevatten zeven Afdelingen.
IX. Vrouwelyke schoonheid, en vrouwelyke bevalligheid. Schets derzelven. - Haare waarde, haare wederkeerige bestemmingen. - Haar invloed op byzondere charactertrekken, en byzonderheden van het Vrouwelyk geslacht. - Beschouwing van de zucht der Vrouwen tot de Mode, en derzelver buitensporigheden. De schoonheid is geenzinds verachtlyk; de man waardeert haar; doch zy verliest hare betovering, wanneer zy niet de weerschyn is van enen schonen geest. 'Er zyn koude, laffe vrouwlyke schoonheden, schone lichamen zonder ziel; en ook geestige, belangryke schone Vrouwen, waarby wy even koud blyven, omdat zy te veel mannelyks hebben aangenomen; zy kunnen bewondering, maar gene liefde verwekken. Deze zyn onnatuurlyk en zullen dus niet zeer vermenigvuldigen. - Beralligheid is van de schoonheid onderscheiden, laat zich echter nooit geheel van haar afscheiden, maar verdwynt toch zeer ligt voor den man. - Iets over den Gordel van de Godin der Schoonheid; alle bevalligheid is schoon, maar al het schone is gene bevalligheid. - Onregelmatig zyn dikwils de daden van schone Vrouwen; de schoonste, geestrykste Vrouwen werpen zich dikwils het ligtst in de armen van een' gek, of van een lelyk monster; sommigen van deze zyn zo onverdraaglyk genadig, dat een verstandig man haar niet hebben wil, - anderen zo zinlyk, dat zy zonder enen man niet kunnen leven; zy kiezen den gezondsten man, al is hy de bevalligste niet: sommigen kiezen enen minder aangenamen echtgenoot uit jaloerschheid; en nog anderen een' minder schranderen, omdat zy menen dien gemaklyker naar hare hand te zetten. ‘Het geen veeler gading is, wordt met groote moeite bewaard,’ geldt ook nopens de schoonheid; ene schone echtgenote is dus gevaarlyk; de hoogmoed, haar eigen, is dikwils
nog de enige beschutting harer deugd, daar dezelve de Mannen terug stoot: het is ook niet gezegd dat de schoonste Vrouwen de wellustigste zyn. 'Er is gene volkomene lelykheid onder de Vrouwen; sommigen zyn razend ook op zodanig ene verliefd; sommigen trouwen haar uit jaloezy; by sommigen is juist het medelyden de grond der liefde. Altyd is de Vrouw gezet op de vertoning en vermeerdering van hare schoonheid; daaraan offeren zy zelfs de schaamte van hare Kunne op; het komt maar op één voorbeeld aan, en zelfs ene zedeloze kleding wordt weldra, hoewel langzaam en trapswys, door meer eerbare Vrouwen aangenomen, enz.
X. Vrouwelyke heerschzucht. Strydigheid derzelve met der Vrouwen Slavernye onder de meeste beschaafde en onbeschaafde Volken. - Oorzaaken dier neiging. - Der Vrouwen
| |
| |
manieren, om over ons te heerschen. - Iets omtrent de Staatsbestuuren der Vrouwen. Hier worden nu die mishandelingen van de Vrouwen opgesomd, waarvan wy enige staaltjes voor onze Lezeressen hebben afgeschreven; onze wetten, zegt de Schryver voords, zyn ten haren opzichte op sommige punten ook nog streng; door hare grotere beschaving, intusschen, hebben onze Vrouwen het gevoel van vryheid; van daar vooral hare heerschzucht. Deze wordt aangezet, vooral in het huwlyk, of door ene te grote toegevenheid, of door ene te grote gestrengheid van den man. Eerst leest de Schryver, gelyk wy daarvan een proefje gaven, den geleerden de les. Wat de gestrengheid betreft, deze dringt de Vrouw tot list, of tot onophoudlyke eigenzinnigheid; en zelfs zulke mannen, die het meest schynen ontzien te worden, hebben het minst te zeggen. De man krygt den raad om toch het vrouwlyk hart op generlei wys met overdrevenheid te behandelen. Nog andere redenen der vrouwlyke heerschzucht zyn: 1) Zeker gevoel van meerder vermogen van het vrouwlyk menschenverstand boven het onze. Hier krygt de Sexe haren grootsten lof: het is voor duizend mannen een geluk, wanneer zy onder de waakzaamheid van zulke Vrouwen geraken, die met beleid en kieschheid weten te gebieden, en de koorden, waaraan zy hunne mannen leiden, op ene goede manier weten te verbergen. - Hoe dikwils werpen zy zich met ene onnavolgbare zachtmoedigheid in onze armen, en houden ons door haar verstandig bidden te rug! - Ontallyke mannen zyn door haar beter en wyzer geworden, die het anders nimmer geworden zouden zyn. De Schryver kent toch ook Vrouwen, die als dwingelanden handelen, en niet tot de edele en verstandige huismoeders behoren. 2) Ydelheid, en overtuiging hoe veel de vrouwlyke schoonheid op ons vermag. De ydele Vrouwen zyn de
heerschzuchtigste en hovaardigste, of de laagste vleijeressen harer mannen. Zy vernielen al den arbeid van den man, en doen het huisgezin te gronde gaan. Het vermogen der schoonheid is onwederstaanbaar voor den man; en het is gelukkig, zegt de Schryver, dat schoonheid, bevalligheid en verstand zich maar zelden te zamen vereenigen by de vrouwlyke heerschzucht, dewyl de gekhuizen dan te vol volks zouden geraken. 3) Gierigheid; waartoe de Vrouwen ene grotere neiging hebben: het zou 'er, zonder de spaarzaamheid der Vrouwen, slegt uitzien met menig huisgezin; maar hare gierigheid, welke langzamerhand de edelste gewaarwording van liefde en vriendschap verslindt, maakt ons de Vrouw het gehele leven door ten geessel. - De heerschappy der liefde van ene weldenkende Vrouw is begerenswaardig: hier hebben wy ene ware en schone tekening; jammer maar, indien zich de Schryver niet vergist, dat hy dezelve dus moest besluiten: ‘maar ik moet wederkeren tot de
| |
| |
Vrouwen, zoo als zy zyn, niet, zoo als zy behooren te zyn.’ De manieren, waarop zy over ons heerschen, zyn verschillende: door den arbeid van hare tong, door praten en kyven; (‘Ist nur von den Weibern in Deutschland zu verstehen,’ herhalen wy hier wederom;) - door een gramstorig stilzwygen; - door ene gemaakte vriendlykheid, die nog altyd gene valschheid is; of eindlyk door ene gemaakte of wezendlyke zieklykheid. De huwlyken met zieklyke Vrouwen zyn zelden gelukkig, daar deze doorgaans ook sentimentele zottinnen zyn, zegt de Schryver; dan hierin willen wy hem tegenspreken; over deze dwaasheid heeft men zich gelukkig nog in tyds beginnen te schamen, en by het jonge meisje, dat nog het meest zou willen wegsmelten van gevoel, wordt toch dat belachlyk gevoel door het wezendlyke menschlyke gevoel in den echt, door het gevoel van echtgenote, en moeder vooral, wel spoedig en gelukkig gesmoord. De aanmerkingen van den Schryver over Vrouwlyke Staatsregeringen komen hierop neer: Wysgeren en staatkundigen, die het oppergezag der Vrouw in een huisgezin ondraaglyk vinden, erkennen haar geenzinds ongeschikt aan het roer van den Staat. Ene beminlyke, zachte Vrouw zou ene Beschermgodin van haar Volk, ja van het Menschdom zyn. Te recht merkt de Schryver op, dat zodanige Vorstinnen echter zich niet zelden laten bederven, zo al niet beheerschen, door enen gunsteling, die alle zodanige verwachting verydelt; en dat nagenoeg alzo zodanig ene regering gelyk staat met die van enen Vorst, die zich door ene pompadour leiden liet. Voords doet hy voelen, dat het echte manlyke character toch waarlyk wel het nuttigst is en vereischt wordt voor scepter en troon. [En wy voor ons beloven ons weinig van alle die voordelen, die vrouwlyke zachtheid en tederheid zou aanbrengen in den Staat, ten zy welligt alle Staten en Ryken door zodanige Vorstinnen geregeerd
werden; dan, wanneer de Vorsten waren, dat zy wezen konden en zyn moeten, zou het in ons oog toch nog beter gaan; en by den tegenwoordigen staat der zaken zouden wy liefst leven onder den scepter van enen wyzen en braven Vorst, wiens beminlyke, beminde en beminnende Gade noch te weinig noch te veel op hem vermocht.]
XI. Vriendschap der vrouwen onder elkander. De onderlinge Vriendschap der Vrouwen geschetst. - Haare gebreken en beletzelen, benevens derzelver oorzaaken. - Welke Vrouwen zyn het minst tot Vriendschap geschikt? - Dweepachtige, sentimenteele Vriendschappen onder de Vrouwen. - Over den omgang der Moeders met haare Dochteren. Zeldzaam is de hier bedoelde vriendschap; men lette maar op, de Vrouw is nooit geheel vry van nyd, wanneer wy ene andere pryzen, allerminst wanneer het schoonheid en bevalligheid is,
| |
| |
waarop wy doelden. Iedere vrouw is jaloersch, daarom is hare vriendschap los, en by de verschyning ook van een weinig betekenend man dikwils spoedig verbroken. Van daar dat vriendinnen doorgaans weinig gelyks hebben; het is jaloerschheid, die de schonere met de minder schone, de geestige met de veel minder betekenende, de levendigste met de traagste, verbindt. Nyd, ydelheid, en jaloerschheid, is dus ene der hoofdzaken. Intusschen, uit liefde tot ons ontstaat de haat tegen haar eigen geslacht. Voords, hare kleinere werkkring is 'er oorzaak van; zy kan slechts kleinere diensten doen, en het grote en gewichtige maakt iedere hartstocht vaster; zy is ook zo vry niet, als de man, in hare keuze van vriendinnen. - De vrouw leent ook ligter het oor aan kwaadsprekendheid. De gevoeligheid van de ene Vrouw voor de andere is soms wel levendig, maar verdwynt gemaklyker tot andere voorwerpen; hare hartlykheid behoort tot haar natuurlyk gestel. Enkele voorbeelden ener sterke vriendschap onder Vrouwen vindt men toch. Men moet echter daar uit, dat sommige voor elkanderen noodzakelyk geworden zyn, tot gene vaste vriendschap by haar besluiten. Uit ligtzinnigheid en ydelheid verbindt zich somtyds ene brave Vrouw met ene zeer ondeugende; nu of dan werkt het beginsel om de halfbedorvene wederom terug te brengen. Het minst tot vriendschap geschikt zyn de Egoisten, vrouwenhaatsters, die alleen aan het verstand van den man haar hof willen maken; soms zyn deze Vrouwen, hoe haatlyk anders, enigzinds te verontschuldigen; - voords dezulken, die ene bedorvene ziel en een valsch hart bezitten, en zeer geveinsd zyn; - eindlyk alle slymige en doffe Vrouwen. In de vriendschap zyn intusschen de Vrouwen dikwils overdrevener; de omgang der vriendinnen is tederer, inniger, vooral door de warmte van een jeugdig gevoel; zy verraden elkanderen alles, en hare zielen schynen als in elkanderen over te gaan:
voords zyn de sentimenteelen, zo als de Schryver ze noemt, vooral overdreven; die laatdunkenden bedoelt hy, die, hoogstbespotlyk, op ik weet niet welk ene hogere stemming, en zeker veredeld vrouwlyk character, zich zeer veel laten voorstaan, en met verachting op hare zusteren nederzien, als op mindere wezens. Zelden zyn deze de beste, de gelukkigste moeders en echtgenoten. - De moeder make zich de beste vriendin der dochter; de omgang is dikwils te teder of te koel; dezelve zy vriendschaplyk, maar tevens ernstig. Sommige moeders zyn haar zelve, in de behandeling harer dochters, te ongelyk. Dit Hoofdstuk wordt met enen zeer verstandigen raad aan iedere goede moeder besloten.
XII. Groote menschkunde der vrouwen. Derzelver oorzaaken zyn gelegen in de grootere geoeffendheid van haaren geest en verbeelding; in haare wantrouwigheid, listigheid en jaloersheid; in haare grootere noodzaakelykheid, om de menschen
| |
| |
te bestudeeren; in haare uitwendige gesteldheid; en in haaren naauweren omgang met kinderen en dienstboden. Men kan het vrouwlyk character dezen voorrang niet betwisten; de Schryver ontwikkelt alle de aangestipte byzonderheden meesterlyk, en overtuigt ons; en hetgeen hy over den omgang der Vrouwen met de kinderen zegt, is treffend en waar, en bevat voor iedere moeder de uitnemendste lessen. Niet minder beviel ons XIII. Geleerde vrouwen. Eene naleezing tot de voorgaande Asdeeling. Hier hebben wy in ons oog ene voortreflyke verhandeling tegen de zogenoemde geleerdheid der Vrouwen, die wy wenschen dat door onze studerende Dames (want dit schynt thands ook zo wat tot den opschik en de mode te behoren) gelezen, herlezen en ter harte genomen zal worden; en wy hebben zo veel achting voor het syne gevoel onzer Vrouwen, dat wy niet twyfelen of de Schryver draagt hier allen haren byval weg. Minder zal haar de tytel bevallen van XIV. Vrouwelyke kwaadsprekendheid. Derzelver zoorten. - Haare verwerpelykheid. - Wanneer en hoe kan zy evenwel verontschuldigd worden? - Zyn de Vrouwen meer dan wy daartoe geneigd, en om welke redenen? Echter durven wy haar de lezing daar van met alle ruimte aanbevelen. Deze verhandeling is misschien de schoonste, zeker ene der nuttigste, van geheel het Werk; en wy verzekeren onze verstandige Lezeressen, dat zy veel zullen opmerken en leren, maar zich in het geheel niet beledigd voelen. Ook ten onzen opzichte is deze Afdeling leerzaam. XV. Voor- en nadeelen van den omgang met vrouwen. Over den geest van onze hedendaagsche gezelschappen. Ook hier kunnen wy den Schryver in de byzonderheden niet volgen. Hy miskent de grote voordelen niet, die zodanige verkering uitwerkt; maar glimlachende zal het Vrouwtje opmerken, hoe hy ons raadt, toch op onze
hoede te zyn, daar wy Heren en Meesters zo gemaklyk alle die vrouwlyke gebreken van haar overnemen, waarvan dit boek haar genezen wil. In de tegenwoordige gezelschappen hindert hem vooral de praatzucht - het spel, en de meer en meer indringende weelde. - De tyd der Petitmaitres is (naar zyn zeggen) thands voorby. - Nu volgt nog ene nuttige les tegen de sentimenteele, of liever opzetlyk voor geleerdheld aangelegde, gezelschappen van Vrouwen, en ook de geleerde Clubs der mannen. Het geen hy ten slotte ter verbetering van den toon in de gezelschappen aan de hand geeft, ware wenschlyk dat ter harte genomen werd, en dat ieder in zynen kring daartoe van stonden aan de hand leende.
Nopens de vier laatste verhandelingen, die den inhoud uitmaken van het vierde Deel, zyn wy kort geweest; niet om dat deze ons minder bevielen, - veeleer is het tegendeel waar; - maar wy hadden ons te lang by het vorige opgehouden, en onzen luim een weinig botgevierd; dus moesten wy
| |
| |
nu wel wat inbinden, of onze Recensie ware al te zeer uitgedeid. Wy voegen 'er ten slotte de verzekering nog by, dat onze achting voor de Vrouwen, en onze goede gedachten van het echte vrouwlyke character, door dit Werk telkens werd bevestigd, en wy in lange geen Boek in handen kregen, dat ons meer onderhield en tevens zo leerzaam was. |
|