zer Uittrekzels en Berichten, kunnen aanvoeren; wy bepaalen ons echter, voor tegenwoordig, tot het mededeelen van het laatstgemeld al vry zonderling Geval, uit het Journaal der Practische Heelkunde van hufeland overgenomen.
‘In den winter van 1801 gebeurde in Berlyn het volgend zonderling geval. Men hoorde een schot; op het geluid toeschietende, vond men de deur van het vertrek, waar uit dit voortkwam, geslooten; deeze opengebroken hebbende, zag men een ontzielden op een stoel zitten, en vond een pistool naast hem liggen. In zyn hembd vond men een eenigermaate platgedrukten kogel; een tweede kogel lag op den grond. By de opening vond men het borstbeen gekneusd: het hart was geborsten, zo dat alle omliggende inwendige deelen in het bloed dreeven.
In dit geval was nu, buiten twyffel, de pistoolschot de oorzaak deezer verschriklyke, deezer doodlyke vernieling. Maar het zonderlingst was, dat dit alles, zonder belediging der huid, zonder het doordringen des kogels had kunnen geschieden.
Dit komt my voor, slegts op twee wyzen mooglyk te zyn. Of 'er was in 't geheel geen kogel in het pistool geweest, en de doodlyke vernieling was dus een louter gevolg van den schok, by de losbarsting van het buskruid. Of (het geen waarschynlyker is, daar men toch een platgedrukten kogel in het hembd vond) men had den kogel zonder prop op het pistool gezet, de overledene had het pistool zeer sterk tegen het borstbeen gedrukt, en aldus hetzelve afgeschooten. De lucht, welke zich in den loop bevond, en welker uitgang belet wierd, heeft dus, als tegenstand, tegen de uitdryving des kogels gewerkt, en dus, aan de eene zyde, het indringen van denzelven in het lichaam verhinderd; doch, aan de andere zyde, den door het buskruid ontstaanen schok aan het borstbeen medegedeeld, en dus de voorgemelde schriklyke verwoesting in de ingewanden der borstholte te wege gebragt.’