Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Wysgeerige Verhandeling van Augustus Matthiae, ter beantwoording der Vrage: Welke zyn de voornaamste Hoofdstukken? en welke de Natuurlyke en Zedelyke Oorzaaken der onderscheidene Geaartheid, of van het verschillend Character, 't welk het eene Volk van het andere onderscheidt? Is het gepast, dat de Leeraars der Zedekunde, in het geeven van Voorschriften voor de publicque Zeden, op dat verschil acht slaan? Zo Ja, in hoe verre? - Aan welke de Eereprys van het Stolpiaansch Legaat in den Jaare 1797 is toegeweezen. - Waar by gevoegd zyn twee Verhandelingen over dezelfde Stoffe, eene Nederduitsche van Willem de Vos, en eene Latynsche van Lodewyk-George Bekenn. Te Leyden, by S. en J. Luchtmans. In 4to. 213 bl.In hun Voorbericht klaagen de Bezorgers van het Stolpiaansch Legaat, gelyk by eene voorgaande gelegenheid, over den toestand der tyden, en daardoor veroorzaakte verflaauwing in den yver voor geleerdheid, en gebrek aan vertier van wysgeerige Verhandelingen; over de moeilykheid hunner taak, in het opgeeven van geschikte, en nuttige zo wel als met den thans heerschenden smaak eenigzins overeenkomende, onderwerpen, en, eindelyk, over het afneemen van het getal der geenen, die, in deeze loopbaan, naar den Eereprys willen streeven. Slechts drie Schryvers hebben de Vraag, in den titel gemeld, beantwoord; maar hunne Verhandelingen zyn ook alle openbaaren lof en der drukperse waardig gekeurd. Van dezelve zyn wy onzen Leezeren een, zo veel onze ruimte toelaat, geregeld bericht verschuldigd. Allen komen overeen in het groote besluit, dat, ja, de Leeraars der Zedekunde, in het geeven hunner Lessen, zich mogen en behooren te schikken naar de ver- | |
[pagina 186]
| |
schillende characters en geaartheden der geenen, met welken zy te doen hebben; maar dat deeze inschikkelykheid zich moet bepaalen tot de Wyze van Voordracht, geenzins uitstrekken tot den Aart der Voorschriften. Doch tot dit besluit komen zy langs verschillende wegen: inzonderheid bewandelt de Eerw. de vos een geheel ander pad dan zyne mededingers, die elkander veel meer op zyde blyven, gelyk wy in het vervolg zullen zien. - Wy beginnen met de bekroonde Verhandeling van den Heere matthiae. Deeze volgt naauwkeurig het bestek der opgegeven Vraage, en verdeelt zyne Verhandeling in Zeven Hoofdstukken. I. Het EersteGa naar voetnoot(*) handelt Over de GeaartheidGa naar voetnoot(†) der Volken, en derzelver Oorzaaken in het algemeen. De Volken verschillen van elkander in lichaamsgestalte, kleur, voedsel, kleeding, enz. Deezer naspooring dient meest tot voldoening der nieuwsgierigheid; maar de kennis hunner onderscheiden Geaartheden is van grooter nuttigheid, en het onderwerp deezer Verhandelinge. Het verschil van Geaartheid behoort tot der menschen zielen, maar moet niet begrepen worden, als of verschillende soorten van zielen, de eene verhevener dan de andere, de Volken van elkander onderscheidden. Doch, terwyl alle menschlyke zielen dezelfde vermogens van Geheugen, Oordeel, Verbeeldingskracht, enz. bezitten, wordt by den éénen mensch het ééne, by den anderen het andere vermogen meer geoefendGa naar voetnoot(‡), en hieruit ontstaat een onderscheid, hetgeen zich niet tot enkele persoonen bepaalt, maar uitstrekt tot geheele Volken. Die de Zuidelyke Deelen van Europa bewoonen, zyn meer berekend voor fraaie Kunsten dan voor de strenge beoefening der verhevener Weetenschappen, terwyl de Engelschen en Duitschers beter geschikt zyn | |
[pagina 187]
| |
voor Wysgeerte en Wiskunde, welke meer het oordeel noodig hebben dan de verbeelding of het geheugenGa naar voetnoot(*). - Een nog grooter onderscheid ontstaat uit de verschillende Temperamenten, waarvan de Schryver niet meer dan drie (het bloedryke, het galachtige en het koudvochtige) opnoemt, nevens eenige maatiging der gesteldheden, welke uit meer dan ééne deezer soorten zyn te zamengesteld. - Voorts komen in aanmerking de verschillende oordeelen van onderscheiden Volken over het schoone en burgerlyk betaamelyke, de waardigheid en de rang aan deeze of geene Weetenschappen toegekend, welk alles nogthans erkend wordt aan veele toevalligheden onderhevig te zynGa naar voetnoot(†). De Oorzaaken van dit alles worden onderscheiden in Natuurlyke en Zedelyke, en aangemerkt, dat men beide moet te zamen neemen, om de voorkomende verschynsels te verklaaren, daar noch de eene, noch de andere, op zichzelve hiertoe voldoende zyn. ‘Hoe zeer,’ zegt de Schryver, ‘verschilden de Atheniensers, die ten tyde van pericles leefden, van hun, die by Maratho, Salamis en Plataeae de talrykste Legers hunner vyanden op de vlucht dreeven! En hoe groot is weder het onderscheid tusschen de eersten en hen, welken of zelven de macht van den Macedonischen philippus styfden, of zich, als slaaven, aan deszelfs gebied onderwierpenGa naar voetnoot(‡)!’ Een ander voorbeeld wordt genomen van de gesteldheid der Romeinen, voor en na de Punische oorlogen, en besloten, dat, in beide gevallen, daar de invloed van Natuurlyke oorzaaken, als Luchtsgesteldheid, Landstreek, enz. dezelfde bleef, de verandering alleen uit de werking van Zedelyke oorzaaken konde voortkomen. Over beide handelt de Schryver in de volgende Hoofdstukken, en wel in het II. Over den invloed der Luchtsgesteldheid op der menschen geaartheidGa naar voetnoot(§). De Luchtsgesteldheid is heet of koud, | |
[pagina 188]
| |
droog of vochtig, of ook van eene gemengde hoedanigheid; en dit hangt niet enkel af van den afstand der plaatzen van de evennachtlyn, maar wordt ook bewerkt door andere oorzaaken, als de ligging der landen, den aart des gronds, enz. De invloed deezer oorzaaken vertoont zich meest in de zielsaandoeningen en gemoedsbeweegingen, ‘zodat men moge gissen, dat der menschen geaartheid driftiger is, naarmaate zy onder eene heetere; bedaarder, naarmaate zy onder eene koudere luchtstreek woonenGa naar voetnoot(*).’ De zinnelyke gewaarwordingen zyn by de eersten gevoeliger, de verbeeldingskracht leevendiger. Vanhier de, by deeze Volken heerschende neiging tot, en uitmuntendheid in Dichtkunst, Musiek en figuurlyke uitdrukkingen. De tegenwerping, dat de oorspronglyke inwoonders van Noord-Amerika, schoon onder eene koude luchtstreek leevende, ook de oorlogsdaaden hunner voorouderen bezingen, en menigvuldige leenspreuken gebruiken, maakt den Schryver kleine zwaarigheid, daar hy deeze gewoonte niet zo zeer aan verkiezinge toeschryft, als aan noodzaaklykheid, en de armoede eener onbeschaafde taaleGa naar voetnoot(†). - Uit dezelfde bron vloeien overhelling tot dweepery, meer of minder hevige drift tot het minvermaak, yverzucht der mannen, enz.Ga naar voetnoot(‡). - Ondertusschen geldt dit alleen de gemaatigde luchtstreeken, terwyl de uitersten van hitte en koude, schoon op verschillende wyzen, de krachten van den geest verzwakken. - Het Hoofdstuk wordt besloten met de noodzaaklyke aanmerking, dat andere oorzaaken dikwyls den invloed der luchtstreek vergrooten, verminderen, en dus of zo wyzigen. III. Het Derde Hoofdstuk heeft tot opschrift: Over den invloed, welken de natuur van den grond, en de gedaante des lands kunnen hebben, in het vormen van der menschen geaartheidGa naar voetnoot(§). - Hier komt vooreerst in aanmerking, of de grond voor den akkerbouw, voor de veehoedery, of voor de jacht best geschikt is; terwyl de bewooners der zeekusten meest hun bestaan moeten vinden in de vischvangst, of in den koophandel. Hieruit ontstaan Volken van Landbouwers, Vee- | |
[pagina 189]
| |
hoeders en Jaagers; waarby de Schryver aanmerkt, dat de geest allengskens eene soort van overeenkomst krygt met de voorwerpen, welke hem dagelyks bezig houden, en dat de ééne leevenswyze eene meerdere inspanning van ziels- en lichaamsvermogens eischt dan de andere. - De Jacht vordert gehardheid tegen de ongemakken van lucht en weder, van honger en dorst; maakt daardoor de menschen sterk en moedig, maar tevens woest, wreed en ongevoelig, - De Veehoedery verzacht de gemoederen, geeft aanleiding tot de Dichtkunst, vooral in het schetzen van vreedzaame en openhartige zeden, in Herderszangen, enz.; terwyl de Akkerbouw beiden den geest en het lichaam bezigheid verschaft. - By een Volk van Jaagers is bykans geen onderscheid, althans niet van vaste bezittingen; by de Herders maakt het vee den voornaamsten rykdom: maar de Landbouw verwekt en versterkt vooral de denkbeelden van afzonderlyken eigendom. Vandaar zyn by Volken, welken den laatsten oefenen, de wederzydsche rechten en plichten naauwkeuriger bepaald, maar ook twisten en oneenigheden menigvuldiger. Deeze leevenswyze begunstigt, boven alle andere, de bevolking, daar de Jacht en zelfs de Veehoedery, om aan een gelyk getal van menschen leevensonderhoud te bezorgen, eene veel grootere uitgestrektheid gronds vorderen dan de Akkerbouw. - Ten tweeden heeft de Vruchtbaarheid van den grond grooten invloed op de gesteldheid der Volken. Naarmaate de behoeften des leevens met mindere moeite verkregen worden, is de werkzaamheid der inwoonderen doorgaans minder, en geest en lichaam, welke beiden kracht ontleenen van gemaatigde oefening, worden zwakker en traager. Een geheel onvruchtbaare grond, welke den zwaarsten arbeid naauwelyks vergeldt met een schraal voedsel, maakt den mensch flaauwmoedig en neerslachtig, laat hem tyd noch lust tot oefening van den geest, of veroorzaakt woestheid en forse onbeschaafdheid. - De gelukkigsten zyn, welken een land bebouwen, dat wel vlyt en werkzaamheid vordert, maar ook den arbeid des naarstigen beloont met eenen genoegzaamen overvloed van leevensbehoeften en verkwikkingen. - In de derde plaatze werkt de of hooge en bergachtige, of laage en vlakke ligging eens lands, de gelegenheid tot den koophandel, enz. krachtig tot het vormen der cha- | |
[pagina 190]
| |
racters van verschillende Volken. - Wy kunnen den Schryver niet overal volgen; maar moeten nogthans aanmerken, dat hy geen gunstig afbeeldsel maakt van aan de Zee woonende Volken, vooral van die zich toeleggen om op die hoofdstof anderen in macht te overtreffenGa naar voetnoot(*). Zyne voorbeelden zyn hier wel ontleend uit den ouden tyd, of van de Eilanden der Zuidzee: maar wy zouden niet durven beweeren, dat hy niet ook het oog hebbe op eene meer hedendaagsche en minder afgelegen Mogendheid. IV. Hierop volgt een Hoofdstuk, Over den invloed, welken de Vorm en Bestuuring van den BurgerstaatGa naar voetnoot(†) hebben op de gemoederen der BurgerenGa naar voetnoot(‡). - De Schryver geeft de natuur van den grond, welken onderscheiden Volken bewoonen, en derzelven daaruit ontstaande leevenswyze, op, als de hoofdoorzaak der verschillende Regeeringsvormen. Waar men meest van de Jacht moet leeven, en dus de grootste gelykheid van bezittingen is, volgt natuurlyk, dat de Staat niet door éénen, of weinigen, maar door gemeenen raad van allen moet bestuurd worden. De voorbeelden der oude Germaanen en der Noord-Amerikaansche Volken bevestigen dit. De Veehoedery leidt daartegen tot eene willekeurige AlleenheerschingGa naar voetnoot(§). De redenen hiervan dient men by den Schryver zelven te leezen. Onze ruimte laat ons niet toe, dezelve by te brengen, en nog minder, ze te toetzen. By een groot gedeelte der Arabiërs en by de Bedouinen schynt de Veehoedery die uitwerking niet te hebben. Doch misschien zal men zeggen, dat derzelven omzwervend leeven hen daartegen beveiligt, en eenigermaate met de Jaagers gelykstelt. - Eigenlyk geregelde en wettige RegeeringenGa naar voetnoot(**) vindt men by Volken, die van den Landbouw leeven. Die Regeeringen zyn in vorm grootlyks onderscheiden, gelyk ook in uitwerking op de characters der Burgeren. - In eigenlyke GemeenebestenGa naar voetnoot(††), waar het Volk zelve zyne Overheden kiest, en alleen aan de Wet gehoorzaam- | |
[pagina 191]
| |
heid bewyst, vindt men by de Burgers de meeste kracht van geestGa naar voetnoot(*), den grootsten nayver, Vaderlandsliefde en verhevenheid van ziele; maar ook dikwyls trotsheid en verachting van andere Volken. De konsten bloeien in dezelve; de menschen komen vry uit voor hunne gevoelens, en leggen meer zich toe om deugdzaam te zyn dan te schynen. Zedigheid, gemaatigdheid in leevenswyze, vermyding van pracht en weelde, worden daar meest gevondenGa naar voetnoot(†). - Het tegendeel van dit alles heeft plaats in willekeurige heerschappyen, waar de Despoot, aan geene Wet gebonden, geenen anderen regel kent, dan zyn welgevallen. - De gemaatigde en door Wetten bepaalde Alleenheersching staat tusschen de beide voorgaande, en is van gemengden invloed. - En hier schynt de Schryver over te hellen tot de bekende stelling van montesquieu, dat in eenen vryen staat Deugd het beginsel van werkinge is, Eer onder eene Koninglijke Regeeringe, maar Vrees onder eene willekeurige heerschappye. V. Het volgende Hoofdstuk, Over den GodsdienstGa naar voetnoot(‡), is minder uitvoerig dan wy verwacht hadden, en bestaat weinig meer dan vier bladzyden. - De Schryver stelt drie soorten van Godsdienst; den Poëetischen, welke, gelyk die der oude Grieken, niet de reden en het verstand volgt, maar enkel op de zinnen werkt; den Staatkundigen, welke het Staatsbestuur regelt, en dient om de Volken in bedwang te houden en te leiden werwaards men wil: waartoe de Godsdienst van moses en die van mahomet gebragt worden: en den Zedelyken, die de verbetering der zeden tot zyn oogmerk heeft, hoedanig alleen de Christelyke is. - Allen werken op byzondere wyzen. De eerste is meest geschikt om de verbeelding te verleevendigen, fraaie kunsten, Dichtkunde, Schilderkunst en Musiek te bevorderen, waartoe de andere minder, en de tweede allerminst kan dienen. Over de Israëlieten denkt de Schryver niet gunstig. Het zoude ons te lang ophouden, indien wy wilden onderzoeken, of hy derzelven | |
[pagina 192]
| |
Godsdienst, met betrekkinge tot den toestand, waarin zy waren, wel uit het rechte oogpunt beschouwd hebbe. VI. Het Zesde Hoofdstuk handelt Over de Opvoeding, en eenige toevallige OorzaakenGa naar voetnoot(*). De Opvoeding, of het onderwys der kinderen, hangt, volgens onzen Schryver, af van de Geaartheid des Volks, en deeze van de oorzaaken, waarover in de voorgaande Hoofdstukken gehandeld is. De Opvoeding is dus niet zo zeer eene oorzaak op zichzelve, als wel het gevolg van alle te vooren opgetelde zo Natuurlyke als Zedelyke Oorzaaken. - Behalven deeze Opvoeding, welke de Schryver de KunstmaatigeGa naar voetnoot(†) noemt, is 'er nog eene Natuurlyke, welke men verkrygt, wanneer men, na het verlaaten van Schoolen en Leermeesters, zelve de waereld intreedt, en welke afhangt van de verkeering met onze medemenschen. Doch hierop staat de Schryver niet stil, dewyl deeze opvoeding meer ieder mensch in het byzonder dan geheele Volken betreft. Hy voegt hierby nog eenige toevallige Oorzaaken, welke wy slechts met een woord zullen opnoemen, om vervolgens nog iets te zeggen van het laatste Hoofdstuk. Deeze Oorzaaken zyn 1. De Bezigheden, kunsten en oefeningen, welke onder eenig Volk meest in zwang zyn. 2. De toestand der schoone Kunne, en de achting, welke aan dezelve wordt toegedragen. 3. De Rykdommen, en de wyze, waarop zy worden verkregen. 4. Hoofdsteden. 5. De Tyd en Plaats, waarin een Volk eerst tot eene Maatschappy gevormd is, en de betrekkelyke Magt van onderscheiden Volken. VII. Wy komen, eindelyk, tot de Vraag, Of en in hoe verre de Leeraars der Zedekunde mogen acht slaan op het verschillend Character, of de verschillende Geaartheid der Volken, welke in het laatste Hoofdstuk verhandeld wordtGa naar voetnoot(‡). Men heeft hier eerst te letten op de Natuur der Zedelyke Voorschiften zelve, daarna op de Wyze van Voordragt. - Ten opzichte der eerste moet onderzocht worden, of de gemelde Voorschriften afhangen van die omstandigheden, welke de Geaartheid der Volken vormen, of van het gevoel der zinnen; dan in Verstand en Reden hunnen grond hebben. Daar dit laatste waar is, en Reden en Verstand allen Volken gemeen zyn, volgt ook, dat de | |
[pagina 193]
| |
voorschriften der Zedekunde voor allen dezelfde zyn. De tegenwerping, dat sommige Volken goed en eerlyk houden, hetgeen andere verfoeien, maakt dit even weinig onzeker, als men uit de verschillende gevoelens over waar en valsch kan afleiden, dat de mensch niet in staat zy, het eene van het andere te leeren onderscheiden. En daarby ligt het verschil, waarop men zich beroept, doorgaans niet zo zeer in de hoofdregelen zelve, als wel in de toepassinge dier regelen. Hieruit volgt, dat de Zedeleer en derzelver Voorschriften niet veranderd worden door de verschillende Geaartheid der Volken, noch door de Oorzaaken, waaruit dat verschil ontstaat, en dat, gevolglyk, de Leeraars der Zedekunde op beide geen acht behooren te slaan in het geeven van Voorschriften voor de publieke Zeden, zo ver die Voorschriften zelve aangaat. - In de wyze van het geeven dier Voorschriften moeten de Leeraars in het oog houden, dat zy tot derzelven onderhouding de menschen aanspooren door de rechte beweegredenen, de overeenkomst naamelyk der Voorschriften met de Reden en de Zedelyke Wet, en niet enkel door uitzichten op vermaak of tydlyk voordeel. - Het is, ondertusschen, zeker, dat, naar de verschillende geaartheid, leevenswyze en wetten van onderscheiden Volken, ook de geest op verschillende wyzen tot de Deugd kan en moet geleid worden. Die van eene warme geestgesteldheid zyn, worden meest getroffen door de schoonheid der deugd, de schandelykheid der ondeugd; in de melancholici (men vergeeve ons dit uitheemsche woord) moeten de zielsvermogens, welke tot de kennis der waarheid dienen, versterkt, en het oordeel geoefend worden; by galachtigen en roemzuchtigen vermag meest de bedenking, dat zy eene gevestigde en duurzaame achting alleen door deugdsbetrachting kunnen verwerven, enz. Van deeze redenen kan men zich bedienen, als van eerste trappen, om tot de deugd te geleiden, en vervolgens de gemoederen met den rechten eerbied voor de Zedelyke Wet te vervullen. - Eindelyk moeten de Zedeleeraars zich benaarstigen, om vooral die gebreken en ondeugden tegen te gaan, welke, uit eene of andere oorzaak, meest by eenig Volk heerschen. Wy hebben van deeze bekroonde Verhandeling een zo uitvoerig bericht gegeven, dat wy daardoor genood- | |
[pagina 194]
| |
zaakt zyn, het verslag der beide andere tot de naastvolgende gelegenheid uit te stellen. Dit, vertrouwen wy, zal den Leezer aangenaamer zyn dan eene bloote opgaaf van de titels der Hoofdstukken, welke hem van derzelven inhoud onkundig zoude gelaten hebben. |
|