| |
Nieuwe Ontdekkingen van Gottfried Immanuel Wenzel, omtrent de Spraak der Dieren, op reden en ondervinding gegrond. Uit het Hoogduitsch. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1802. In 8vo. 196 bl.
Wy kunnen niet ontveinzen, dat wy by het zien van den zwellenden titel van dit boekje, op den omslag, als in
| |
| |
welken het, onder anderen, gezegd wordt, een Woordenboek der Dieren-spraak, van meer dan dertig soorten, die daar alle worden opgenoemd, te bevatten, werden afgeschrikt om hetzelve in te zien; dan by het lezen der Voorrede, en het zaaklyk overzicht van het gehele Werk, kregen wy weder moed, en meenden dat die ongunstige opvatting te voorbarig geweest ware. Evenwel, by het lezen van het Werkje zelve, werd ons geduld hier en daar wederom wat veel gevergd; zo dat wy, in goeden ernst, nauwlyks weten, wat wy 'er onze Lezers van berichten moeten.
Dat de Dieren het vermogen hebben om zich elkanderen te doen verstaan; - dat dit vermogen by hun van dat der Menschen zeer onderscheiden is; - dat elke soort van Dieren hare eigene Spraak heeft; - dat ook Dieren van onderscheidene soort aan elkanderen het een en ander kunnen te kennen geven; - dat zy ook trachten zich aan de Menschen te doen verstaan; - dat zy ook het een en ander van de Taal der Menschen verstaan kunnen: - dit, en wat meer van dien aard is, zyn alle Waarheden; maar toch voorzeker gene nieuwe Ontdekkingen; daar wy vertrouwen, dat iedere Boerenzoon nagenoeg hetzelfde heeft opgemerkt, en met voorbeelden zou kunnen staven; hoewel hy, zeker, in de wyze zyner verhalen, en in de gehele voordracht, by den Schryver dezer nieuwe ontdekkingen verre te kort zou schieten.
Enige algemene Grondregels, om de Spraak van het Dier te leren verstaan, hebben echter hunne waarde; zy zyn deze: Afgebrokene of tweeledige tonnen, zyn uitdrukkingen, die zorgvuldigheid te kennen geven; - snel op elkander volgende, wanluidende, niet eenstemmige toonen, duiden misnoegen, gramschap en toorn by het Dier aan; - snel, onduidlyk en haastig uitgebragte toonen verkondigen eene goede tyding; - zacht en welluidend zyn de toonen van vreugd, maar ongemeen zachter en welluidender zyn de toonen der liefde; - scherp, doordringend, rasch op elkander volgende, wanluidend en daar by lang aanhoudend zyn de toonen der yverzucht; - eenledig en weeklaagend die van droefheid en weemoedigheid. - Voorts meent de Heer wenzel, ‘dat de Dieren toonen uitbrengen, die, ten minsten voor het oor van den mensch, letters, dat is zelfs- en medeklinkers, tweeklanken, ja zelfs geheele lettergrepen, uitmaken, welken, zo de Dieren Woordenboeken hadden, daar in zekerlyk, als woorden van beteekenis, als teekenen van hunne gedachten, plaats vinden zouden.’ (Zo heeft b.v. de Aap de letters a. c. e. g. h. i. k. o. r. s. t. u. en de lettergrepen fi. schak. uir. uis. cher. ir. os. ge; het Paard alleen maar de letters h. i. en de lettergrepen hi. hih.) Hy waagt het, ene proef van een Woordenboek der Dieren-spraak te leveren; waaruit wy niets
| |
| |
zullen afschryven, maar liever een paar gesprekken overnemen, welke de Schryver beluisterd heeft, opdat de Lezer oordele, niet alleen hoe ver hy in de kennis dier taal gevorderd is, maar welke belangryke onderwerpen hy de Dieren dan zo doorgaans hoorde behandelen. De tekens, die aanduiden, op welk een toon het Dier, en of het snel dan wel langzaam sprak, laten wy achter.
Knur. Paf. Knur. Paf. Paf.
Laat my gaan! weg van my! of - voord, zeg ik.
Laat ons te zamen vrienden zyn!
Knur. Paf. Paf, Knur. Knur.
Ik word toornig, ik zal u verscheuren.
(Nu wierp men een been in de kamer.)
de mops, naar het been happende.
Vrek, gierigaard, nimmer zat!
Nu een gesprek van Katten:
een klein katje, aan de deur.
Ik bid u, laat 'er my toch uit!
eene oude kat, aan de deur.
Ik vrees voor myn kind; schenk ons de vryheid!
| |
| |
een kater, tot het kleine Katje.
Goede kater! schoone kater!
Aardig poesje, wat ben ik vergenoegd!
Dat duld ik niet, het is myn katje.
Gy zyt een kind des doods. Ik word kwaad. Het is myn,
Houdt toch vrede met elkander, bid ik a, opdat 'er, mynen
wege, geen bloed vergoten worde.
Ziet daar een proefje, Lezer! wat gy al, by het niet zo goed verstaan der Dieren-spraak als de Heer wenzel, verliest. Voor 't overige treft men in dit boekje een en ander Verhaal aan, waaruit de schranderheid der Dieren blykt, en dat vooral voor kinderen zeer onderhoudend is; terwyl van deze Verhalen sommigen, naar ons inzien, zeer geschikt zyn om het oordeel der Kinderen te toetzen en te scherpen, opdat zy zich, zo als men zegt, geen knollen voor citroenen in de hand laten stoppen; waartoe wy vooral zouden aanpryzen het geval van zekeren koopmanshond, die zich na de begraafnis zyns meesters terstond op weg begaf, en agt dagen daarna terug kwam; en van wien men vernam, dat hy intusschen alle de Steden, die hy met zyn meester was doorgereisd, had opgezocht, en in alle huizen, waar de koopman bekend was, door een vreeslyk gehuil 's mans dood had bekend gemaakt; ene Geschiedenis, die de Schryver zelve, naar wy vertrouwen, ons niet als geloofbaar zal willen opdringen, al is zy dan uit de geloofwaardige mond van des Koopmans Weduwe zelve opgetekend; - alsmede dat van een anderen groten Hond, in Bohemen, op een Dorp, daar de Honden de gewoonte hadden mede ter kerk te gaan, en die, onder de tafel liggende, hoorde, dat de Ambtman den Schout beval, de Honden dit voortaan te beletten; en die zich toen
| |
| |
des zondags vroeg in den morgen op weg begaf, voor iedere boerenwoning aan het vengster blafte, by het aangaan van den Godsdienst aan de kerkdeur stond, en enen Hond, die zich verstoutede om evenwel te komen, dood beet, enz.
Wy willen gaarne den Schryver toegeven: ‘dat het niet billyk zou zyn van hem te eischen, dat hy zyne stof zou hebben uitgeput, en dat men het hem wel vergeven mag, zo hy hier of daar misschien te veel of te weinig zag;’ en wy geloven gaarne, hetgeen hy ook ergens zegt, dat 'er een fyn oor toe behoort, om, by voorbeeld, de Slakken te horen spreken; maar menen toch, na de lezing dezer nieuwe ontdekkingen, gronds genoeg te hebben, om te verzekeren, dat zy, die met zulk een fyn gehoor niet begunstigd zyn, als onze waarnemer, juist gene grote reden hebben om zich over dit gemis te bedroeven; de Dieren nagenoeg even goed verstaan zullen, als hy; en dat, het geen hy dan boven anderen hoort, 'er zeer gemaklyk kan worden bygedacht, indien men daar lust en tyd toe heeft. - Met dit alles, de bescheidenheid, vernuftige gedachten, aartige en onderhoudende schryfwyze van den Here wenzel nopen ons, het Werkje ter lezinge en nader onderzoek aan te pryzen.
|
|