| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve, over de wereld- en menschenkennis.
(Naar het Engelsch.)
The proper study of Mankind is Man.
Omtrent eene Eeuw geleden waren geleerd en beschaafd te zyn, in 't algemeen, zeer onderscheidene, en, in de daad, bykans onbestaanbaare Characters. De Geleerden waren dermaate omgeeven door boeken, en zonderden zich in zulker voege af van vryen en openhartigen ommegang, dat zy eene styfheid en gezetheid, ja zomtyds eene ruwheid van gedrag aannamen, welke hun zeer ongevallig maakte, als zy zich in een gemengd gezelschap bevonden. De Lieden, die de groote wereld uitmaakten, hadden gebreken van eenen anderen aart: want dewyl hun die juistheid van denkbeelden ontbrak, en zy dien voorraad derfden van bondige opmerking, voornaamlyk de vrugtgevolgen van letteroefening en opmerking, waren de onderwerpen van hunne gesprekken laf, beuzelagtig, en de oppervlakkigheid zelve.
Geduurende dien stand der dingen waren Menschen, op de woelige Tooneelen des Leevens te voorschyn treedende, en zy, die zich der Letteroefeningen toewydden, in geduurigen tweestryd: terwyl de Wysgeer den Man van de wereld zyne onkunde verweet, belachte de Man van de wereld den Wysgeer om zyne geleerde gemaaktheid. - Allengskens, egter, begonnen beide de partyen wederzyds hunne gebreken te kennen, en ontwaar te worden, dat zy van elkander iets moesten ontleenen, om een volkomen Character te vor- | |
| |
men. De Geleerde werd overtuigd, dat zyne diepe geleerdheid een geheel nutlooze last was, indien dezelve niet werd toegepast op de leevensbezigheden, en ontvangelyk gemaakt door een voegzaam mengzel van die kieschheid in het voorkomen, welke alleen verkreegen kan worden door een uitgebreiden ommegang met Menschen. De Man van de wereld vondt het noodig, bystand te ontleenen van de Geleerdheid, om te beter in het openbaar te kunnen verschynen, met bekwaamheid om zyne zaaken gelukkig voort te zetten.
De uitslag hiervan is geweest eene gelukkige Vereeniging dier beiden; en het levert iet kenmerkends op van de laatstverloopene Eeuwe, dat de zodanigen, die uitsteeken in eene keurige en uitgestrekte kennis van nuttige Boeken, desgelyks niet ontbloot zyn van kennis met de Menschen. Ja 'er doet zich eenig gevaar op, dat de vrees, om voor een Schoolschen Pedant door te gaan, nadeel zal toebrengen aan weezenlyke Geleerdheid, en de verbetering stremmen, welke uit de verkeering moet voortvloeijen. - Een zo algemeen begrip van de noodzaaklykheid der Wereldkennis heerscht 'er thans, dat slegts weinigen daar niet op roemen, schoon de kring hunner beweeginge eng zy.
Het zal, overzulks, niet ongepast weezen, eer wy voortgaan onze bedenkinkingen hierover mede te deelen, aan te toonen, waarin de Wereldkennis eigenlyk gelegen is. - ‘Eene weezenlyke Wereldkennis is zodanig eene kunde van het menschlyk hart, welke ons in staat stelt om een recht begrip te vormen van der Menschen Characters en Bedryven, en inzonderheid van de Roerzels hunner Daaden; die ons bekwaam maakt, om, met eene zekere maate van naauwkeurigheid, te bepaalen, op welk eene wyze zich de menschen zullen gedraagen in eenige voorkomende omstandigheden.’
Indien men deeze bepaaling toestaat, en daarop let, zal dezelve veelen uitsluiten, die zich verbeelden, Menschkunde te bezitten. Eenigen maatigen zich Menschenkennis aan, omdat zy welbedreeven zyn in de heerschende gebreken der eeuwe. Wy hebben niet weinigen onder de tegenwoordige jeugd ontmoet, die, te deezer oorzaake, vermeenden te zegepraalen over Deugdzaamen; deezen beschouwende als een eenvoudig geslacht, geheel onkundig van 't menschlyk leeven. Maar,
| |
| |
wat is tastbaarder, dan dat zy, die verkeerd hebben in alle de holen der snoodheid, en schuldig zyn aan de snoode stukken, daar gepleegd, nogthans geheel ontbloot zyn van Menschkunde, in den egten zin des woords? Het beste, 't geen 'er van gezegd kan worden, is, dat zy het slegtste gedeelte des Menschdoms kennen, terwyl zy vreemdelingen zyn ten opzigte van de Menschkunde in 't algemeen. - Het zelfde mag gezegd worden wegens de zodanigen, die zich op Menschkunde beroemen, omdat zy eene bedreevenheid bekomen hebben in het schrander beleid hunner zaaken. Het recht beheer onzer dingen is, in de daad, een der hoofdvoordeelen, welke voortvloeijen uit eene doorkneede Menschkunde; maar wy bedoelden hier die laage en zelfzoekende gesleepenheid, wegens welker bezit veelen hunner eigene schranderheid toejuichen. De zodanigen, egter, die regtmaatig denken, zullen niet oordeelen, dat hy weezenlyke wysheid bezit, die gesleepenheids genoeg heeft om zynen naasten te verkloeken. - Eene andere soort, door onze bepaaling uitgemonsterd, zyn de zodanigen, die zich verbeelden, Menschkunde te bezitten, omdat zy veel op plaatzen van openbaare zamenkomsten verschynen. Dit te doen, is ongetwyfeld een weg om onze kennis met het Menschdom uit te bereiden; doch dit is op zichzelve niet genoegzaam. Veelen, die gestadig op openbaare plaatzen verkeeren, kunnen niets van de wereld weeten, deels uit gebrek aan eene gesteltenisse, geschikt om waar te neemen; deels, dewyl, in groote gezelschappen, de menschlyke natuur zich vermomt, en eene gelyksoortige gedaante aanneemt. - Doch 'er worden anderen gevonden, die (mogen wy het dus uitdrukken) de wereld al te wel kennen, om die weezenlyk te kennen. Zy hebben opgemerkt, en met reden opgemerkt, dat het grootste gedeelte der Menschen vermomd te werk gaat, en dat de openlyk erkende beweegredenen hunner bedryven dikwyls zeer verre af zyn van de weezenlyke. Zy bebben waargenomen, dat die bedryven, welke, naar het uitwendig vertoon, uit
goeddaadigheid en edelmoedigheid voortvloeiden, bevonden wierden, de uitwerkzels te zyn van eigenbaat, of van eenige andere laakenswaardige drift. Hieruit hebben zy beslooten, dat ieder mensch, in alle omstandigheden, zich laat beheerschen door baatzugtige inzigten. Uit dit beginzel
| |
| |
redenkavelende, maaken zy 'er hun werk van, om heimlyke en zelfzoekende oorzaaken op te speuren voor alles, wat zy door hunne medemenschen zien verrigten; zy laaten zich wegsleepen tot het uitdenken van eene menigte verfyningen, welke geenen grond altoos hebben; derwyze, dat 'er misschien geenen gevonden worden, die meer mistasten in hunne begrippen over der Menschen bedryven, dan deeze overwyzen en oververmoedenden. Over het geheel, derhalven, is de waare Wereld- en Menschkunde even verre verwyderd van eene oppervlakkige beschouwing der dingen, als van eene vermeende diep doordringende schranderheid.
Dat eene weezenlyke Menschkunde veele voordeelen aanbrengt, wordt zo algemeen erkend, dat het weinig noodig moge schynen, daarover eenigzins uit te weiden. Het zal, egter, niet geheel nutloos weezen, eenige daaruit voortvloeijende voordeelen aan te wyzen, dewyl wy hierdoor opgeleid worden tot eene onderscheidener bevatting van de uitsteekenheid en het aanbelang deezer zaake. - En mogen wy hier opmerken, dat Wereldkennis hoogst dienstig zal weezen voor ons Leevensgedrag in 't algemeen. De Mensch, die zich toegelegd heeft op de kennis der menschlyke natuure, heeft eene menigte van waarneemingen opgedaan, welke hem op zyne hoede doen zyn tegen de strikken, ten zynen bederve gespannen; hy laat zich niet bedriegen door elk voorwendzel van eer, van braafheid, van Godsdïenst; hy is in staat, zyn gedrag te regelen, zo ten opzigte van zyne tydlyke als zedelyke belangen. Zo veelvuldig, zo gewigtig zyn de lessen, uit eene wydstrekkende Menschkunde te haalen, dat homerus, die alle de oude Dichters overtreft in de verscheidenheid van Characters, door hem geschetst, daarom de voorrang gegeeven wordt boven de besten en deftigsten onder de Stoïcynen.
De Wereldkennis is, in de daad, een ryke bron van Gezond Verstand; die hoogschatbaare hoedanigheid, Geleerdheid wyd en verre overtreffende, en by lange na met Geleerdheid niet altoos hand aan hand gaande. Gezond Verstand bestaat in eene juiste waardeering van voorwerpen, welke ons dag aan dag ontmoeten, en een recht oordeel over de zaaken deezer wereld: dan veele diep geleerde Mannen hebben nooit behoorlyk acht geslaagen op 't geen hun dagelyks voorkomt; 't geen hun
| |
| |
tot veele dwaalingen en misvattingen deedt vervallen: terwyl zy, die by de Menschen zo wel als by de Boeken lessen namen, leerden, een duizendtal opmerkingen te maaken, welker vermelding onmogelyk is, dewyl zy voortkomen uit de omstandigheden, waarin wy ons bevinden, en alleen de gevolgen zyn van onzen daadlyken leevensstand.
Menschenkennis zal ons desgelyks de beste wyze aan de hand geeven, om die kleine begaafdheden te verkrygen, welke te meermaalen bleeken, meer toe te brengen om ons aangenaam te maaken en wel te doen slaagen, dan de grootste Bekwaamheden. Wilden wy tot alle byzonderheden afdaalen, wy zouden veelligt verveelen. Deeze zal ons, by voorbeeld, bestuuren in de algemeene keuze en schikking onzer Bezoeken; eene omstandigheid van geen geringe aangelegenheid in de Verkeering. Bezitten wy Menschenkennis, wy zullen weeten, ten welken tyde, en op wat wyze, het voeglyk is, onze opwagtingen te maaken by Persoonen, tot welken wy betrekking hebben; wy zullen bemerken, wie dikwyls, wie schaars bezogt moeten worden, en leeren, ons gedrag regelen naar persoonen, tyden en omstandigheden. Wy zullen bevroeden, wanneer wy agterhoudend, wanneer wy openhartig, wanneer wy ernstig, wanneer wy vrolyk moeten zyn; wy zullen ons vasthouden aan deezen algemeenen regel, dat het beter is, onze Vrienden (of het moeten byzondere Boezemvrienden zyn) te stooren door de schaarschheid onzer bezoeken, dan gevaar te loopen om hun te mishaagen, door het te dikwyls herhaalen. - Menschenkennis zal ons de les geeven om het rechte midden te houden tusschen laag kruipen en een trotsch gedrag. Ten aanziene onzer minderen, zal dezelve ons leeren, verpligtend te zyn zonder laagheid, en ons gezag uit te oefenen zonder hoogmoed; ten opzigte van onze meerderen, zal dezelve ons op een even grooten afstand doen blyven tusschen laage en slaafsche vleiery, en die vrymoemoedigheid, welke het vertoon maakt, dat wy ons met hun gelyk stellen. Met één woord, zy zal ons onderrigten, om, byzonder in ons gedrag ten opzigte van onze meerderen, met voeglykheid te handelen.
Wereldkennis zal beletten, dat wy onze gevoelens, over Persoonen en Zaaken, die op het tapyt komen, in alle gezelschappen, voorbaarig uitbrengen. Loqua- | |
| |
tius is, ten deezen opzigte, zeer te laaken; zonder een zier kwaadaartigheid in zyn hart, uit hy zyne gevoelens zo vrylyk, en vertelt zo gereed, wat hy weet en hoort van de Characters zyner bekenden, dat hy zich duizend onaangenaamheden op den halze laadt, en door veelen vermyd wordt als een moeitemaaker, schoon hy verre af is van eenigen kwaaden toeleg, en eenen afkeer hebbe van de gedagten zelve, om eenig schepzel op aarde eenig leed te doen.
Het Huwelyk is desgelyks eene hoofdzaak, in welke de Menschkunde van het hoogste aanbelang gerekend moet worden. Kennis aan 't geen in het daadlyk leeven gebeurt, zal ons niet onkundig laaten van 't geen de schoone Sexe betreft, en ons bewaaren om in de strikken te vallen van de eerste Schoonheid, welke ons ontmoet; ons leeren, dat elke jeugdige Schoone geene Engelin is. Deeze zal ook den verstandigen onderrigten om niet te hoog te zien; om geene Egtverbintenis te wenschen met eene Vrouwe, ver boven hem in opvoeding, rang en leevensomstandigheden; ten zy hy gereed is, om jeugd, schoonheid, en bevallige hoedanigheden over 't hoofd te zien in het voorwerp zyner keuze; ten zy hy beslooten hebbe, om gewillig de slaaverny te verdraagen van de dotata conjux, de Ryke Egtgenooten, waarvan horatius vóór veele eeuwen reeds geschreeven heeft.
Daarenboven zal Menschenkennis over het algemeen strekken om onze Ziel uit te breiden. Een onkundige staat verwonderd en opgetoogen over alles, wat aanloopt tegen zyne eigene begrippen, gewoonten en zeden; dan hy, die kennis opgedaan heeft in onderscheide leevenskringen, zal een onpartydiger oordeel vellen over de voorwerpen, welke onder zyne kennisneeming vallen. Hy zal bemerken, dat wysheid en deugd niet bepaald zyn by een enkel Volk, of by een enkelen Godsdienstigen Aanhang; hierdoor zal hy behoed weezen voor plaatslyk vooroordeel en bygeloof, de zekere kenmerken van naauw beperkte begrippen ten opzigte van de menschlyke natuur.
Slaan wy het oog op de Wereldkennis, wat den invloed daarvan betreft op byzondere standen en beroepen, wy zullen de heilzaamheid daarvan ten duidelykste ontwaaren. Wat zullen de Staatkundigen, de bekleeders van openbaare Ampten, uitvoeren zonder Wereldkennis?
| |
| |
Zelfs de Geestlykheid, die verondersteld wordt de leeringen meest te ontleenen uit de Heilige Schrift en Godgeleerde Boeken, zal veel voordeels trekken uit eene aandagtige bespiegeling van Menschen en Zeden. Van deeze ontbloot, zal de Leeraar veele dingen voortbrengen, zo onvoeglyk als onvrugtbaar. Kent hy de deugden en ondeugden niet, is hy onkundig van de byzondere verzoekingen der tyden, welke hy beleeft, hy zal niet weeten, welke onderwerpen hy te verkiezen hebbe, en op welk eene wyze hy zich tot Menschen van byzondere Characters moet vervoegen; en zal hy veelligt, door eene onoordeelkundige behandeling zyner Toehoorderen, eer nadeel doen, dan iets goeds stigten.
De Wereldkennis is desgelyks verwant aan verscheide deelen van Weetenschap, Smaak en Letterkunde. De Zedelyke Wysbegeerte, dat hoofdvoorwerp onzer naspeuringen, kan niet recht begreepen worden, dan door de gesteldheid en aandoeningen der ziele na te speuren; door die waarneemingen, uit het gemeene leeven ontleend, ten grondslage der redenkavelinge te leggen. - Het bestaan van 't geen in 't algemeen bekend is onder de benaaming van Belles Lettres hangt af van de kennis des Menschdoms. Waarvan zyn de verheevener soorten van Dichtwerken vol, dan van menschlyke Characters en Driften? Wat zouden de Treurspelen, de Heldendichten weezen, hadden de Opstellers niet geleezen in de gemoedsbeweegingen, en bedreeven geweest in derzelver beschryving? Hoe zou het Blyspel, wat het Hekeldicht, welker hoofdbedoeling strekt om de dwaas- en verkeerdheden der Menschen ten toon te stellen, weezen, als dezelve ons geene egte leevensschilderyen opleeverden? Hadden shakespeare, addison, steele, fielding, en zo veele anderen, als hunne voetstappen in Engeland en elders drukten, zich in de Leerschoolen hunner dagen opgeslooten, de rykst voorziene Boekeryen zouden hun niet in staat gesteld hebben tot het vervaardigen van die schoone stukken, welke nu uit hunne pennen vloeiden. Het zelfde mag gezegd worden wegens de Schilderkunst en andere beschaavende Weetenschappen.
Eene wyduitgestrekte verkeering met Menschen is een der groote middelen om Wereldkennis op te doen: nogthans zyn 'er een of twee bywegen, om onze vordering daarin behulpzaam te zyn, en die overzulks niet
| |
| |
moeten voorby gezien worden. - Wy kunnen, in zekere maate, ons in staat stellen om in te dringen in de kennis der Driften en Characters der zodanigen, met welken wy verkeeren, door met aandagt te letten op de beweegingen van ons eigen hart. Naardemaal wy allen dezelfde beginzels en aandoeningen hebben, zal hy, die naarstig is om de werkingen van zyn eigen geest na te gaan, en de beweegingen zyner aandoeningen op te merken, in veele gevallen, uit de overeenkomst, een oordeel kunnen vellen over 't geen 'er omgaat in het harte zyner medemenschen. - In dit oordeel moet men, egter, met voorzigtigheid te werk gaan; want maten wy steeds anderen naar onszelven af, wy zouden vaak bedroogen uitkomen. Eene te groote gehegtheid aan deezen regel is daadlyk oorzaak van veele misvattingen. Lieden van eenen openhartigen en goedertieren inborst denken gunstiger over het Menschdom dan hetzelve verdient; terwyl de in het duister baatzoekende schurk denkt, dat elk, met wien hy te doen heeft, zo eigenbaatig en laaghartig is als hy zelve.
Eene andere hulpbiedende handelwyze, om Wereldkennis op te doen, bestaat in het leezen van zodanige Boeken, die het leeven en de zeden in een natuurlyk en treffend licht stellen. Verscheidenerlei voortbrengzels van dien aart zyn, in de laatste jaaren, zo vertaald als oorspronglyk, onder ons in het licht gegeeven. Zy kunnen, in onderscheidene opzigten, met voordeel geleezen worden; doch wy behooren 'er niet geheelenal op af te gaan. Eene zekere maate van kennis met de Menschen zelve is noodig, eer wy die Schriften met vrugt kunnen gebruiken, of iets bepaalen, betreffende derzelver weezenlyke voortreflykheid en gebruik: want anderzins kunnen wy bedroogen worden door de vertooning van Characters, die of geen grond in de natuur hebben, of te overdreeven zyn voorgedraagen. - Desniettegenstaande kunnen de Schriften, van welke wy spreeken, ons bystand bieden, om eenige rechtmaatige kundigheden op te zamelen, eer wy op het bedryfvol tooneel der wereld verschynen. Zy kunnen in onze gemoederen met grooter sterkte en naauwkeurigheid inprenten de denkbeelden, welke wy reeds hadden, en ons een aantal hoogschatbaare lessen en grondregelen verschaffen.
Deeze voordeelen ontleenen wy meer onmiddelyk uit
| |
| |
de Geschiedenis, door cicero, zeer eigenaartig, de Leermeestresse des leevens geheeten. Tot de Geschiedenis moeten wy derhalven voornaamlyk onze toevlugt neemen, om naauwkeurige en wydstrekkende kundigheden van onze Medemenschen op te doen, voor zo verre Boeken in staat zyn, dezelve te verschaffen. Welopgestelde Leevensbeschryvingen spreeken ook onderrigtende taal.
Indien wy zorgvuldig alle de gelegenheden tot vordering in Wereld- en Menschkunde, die zich opdoen, aanwenden, zullen wy dezelve welhaast in zulk eene maate verkrygen, als genoegzaam is ter pligtsbetragting en geluksbevordering: want wy mogen als een onwederspreeklyken Grondregel te nederstellen, dat, wanneer iemands leevensomstandigheid hem met geene mogelykheid kan toelaaten, veel Menschenkennis op te doen, ook diens betrekkingen zulks niet zullen vorderen, en hy in staat weezen, om de leevensrolle, hem toegeschikt, met voorzigtigheid, voeglykheid en een gelukkigen uitslag te volvoeren. |
|