Bedenkingen, wegens de mogelyke ontmoeting tusschen onze aarde en een comeet.
(Ontleend uit Exposition du Systeme de Monde, par pierre simon de la place.)
De vrees, ingeboezemd door het verschynen der Comeeten, voortyds zo groot, is by alle eenigzins Hemelloopkundigen, ten deezen dage, verdweenen; zy beschouwen die verschynzels met het zelfde oog, met dezelfde gerustheid, als andere Hemellichten, en merken ze geenzins aan als voorboden, door derzelver verschyning, naakend onheil den Aardbewooneren spellende.
Doch men is door deeze meerdere kundigheid niet van alle vrees, door de Comeeten ingeboezemd, ontheeven. Men begrypt, dat van het groote en ons onbekende aantal, die in allerlei rigtingen ons Planeetstelzel doorkruissen, wel eens ééne de Aarde zou kunnen raaken; - doch zy gaan ons zo schielyk voorby, dat de uitwerkzels van derzelver aantrekkingskragt niet te vreezen zyn. Het is alleen door tegen onzen Aardbol aan te botzen, dat zy hier verwoestingen kunnen aanrigten: maar dusdanig een schok, schoon mogelyk, is in het verloop van eene eeuw tyds in eene zeer geringe maate waarschynlyk. Dat twee Lichaamen, zo klein in vergelyking met het ongemeeten ruim, waarin zy omloopen, tegen elkander zouden aanbotzen, vordert een zamenloop van omstandigheden, voor welken wy geene reden hebben om met grond eenige vrees op te vatten. Niettemin mag de geringe waarschynlykheid van zulk eene ontmoeting, als men een verloop van eeuwen by elkander rekent, eenige beduidenheid krygen. De uitwerkzels van zodanig een schok op de Aarde kan men zich ligt verbeelden. De as en de omwenteling veranderen; de Zeeën verlaaten haare oude beddingen, om naar den nieuwen Equator te snellen; een groot aantal Menschen en Dieren moet omkomen in dien algemeenen watervloed, of verlooren gaan door den geweldigen schok, dien de Aarde ontvangt; geheele landen worden