| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Bydragen ter opscherping van het zedelyk gevoel en van de oplettendheid op den toestand van het hart; in enige Leerredenen van D. Franz Volkmar Reinhard, Eerste Leeraar aan het Hof enz. te Dresden. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Groningen, by W. Zuidema, 1801. In gr. 8vo. 428 bl., behalven het Voorbericht, enz.
Is, naar wy vertrouwen, het oordeel gebillykt, gestreken in onze Letteroeffeningen voor den Jaare 1799, No. 13, over het boek, ten tytel voerende, over de Waarde der Kleinigheden in de Zedekunde, van den zelfden Schryver, wiens werk wy thans aankondigen, en die ook wegens andere schriften met lof bekend is; - mogt dat stuk genoemd worden: ‘Eene uitmuntende Bydrage tot de rechte behandeling der Christelyke Zedeleere; eene allergeschiktste handleiding voor nadenkenden, die 'er zich op toeieggen om een rein hart te bewaaren en altyd naar het voorschrift van pligt te handelen;’ - niet dan gunstig kan ook onze beoordeeling zyn van deeze Bydragen ter opscherping van het zedelyk gevoel en van de oplettendheid op den toestand van het hart.
Gunstig verdienen dezelve ontvangen te worden, zo wel om het gewigtig oogmerk, waartoe zy verschynen, en 't welk van zelfs in het oog valt, als om de wyze, waarop de Schryver hetzelve heeft pogen te bereiken.
Gewigtig mogen wy noemen het oogmerk deezer Bydragen, daar elk verstandig waarnemer der menschelyke natuure zich overtuigd moet houden, van hoe veel belang het zy, by de aanspooringen ter zedelyke verbetering, den geenen, die men daarin wil onderwyzen en daartoe wil opwekken, opmerkzaam te maaken op 't geen in hun binnenste omgaat; welke de gewoone gang of de afwisselende loop zy hunner gedachten; welken
| |
| |
invloed hunne neigingen, driften en hartstogten oeffenen; welke de voornaamste drysveders zyn hunner handelingen.
De Zedeleeraar, en Prediker des Euangeliums, zal zonder vrucht arbeiden aan de verbetering zyner Leerlingen en Toehoorderen, indien hy hun niet tevens den weg baane, om overtuigd te worden, welke de gang hunner gedachten, de kracht hunner gewaarwordingen, de roerzels hunner daaden behoorden te weezen. Door hen alzo op te wekken tot opmerkzaamheid en ter bewaaring van het harte, zal hy voorkomen de schadelyke gevolgen van zelfbedrog en valsche schaamte. Door hen aan te spooren om bekend te worden met hunne zwakke zyde en gebreken, zal hy een dwaas zelfvertrouwen ondermynen, den hoogmoed slechten, en 't beste middel tegen onbedachte loszinnigheid aan de hand geeven. Door hen duidelyk te doen gevoelen den aart en 't vermogen van eenen goeden wil, van mannelyke besluiten, en welberaden voorneemens, zal hy alle averechtsche overleggingen, op een ingebeeld zedelyk onvermogen gebouwd, den bodem inslaan. En door hen, eindelyk, te overreden van het verhevene bunner verordening als redelyke schepzelen en Christenen, zal hy het best in staat zyn, die edele geestdrift te verwekken, zonder welke de zinnelyke mensch, aan het stof gebonden, niet in staat is zich daarboven te verheffen, en den waaren adel zyner natuure te doen uitschitteren, door de volkomenheid meer en meer te naderen.
De volvoering deezer taake, de bereiking van dit gewigtig doel, is vast moeilyk, vordert eene beoeffende menschenkennis, en eenen meer dan gewoonen geest van onderscheiding. Voor den Leeraar van den Godsdienst, die voor gemengde vergaderingen moet spreeken, wordt dit moeilyke verzwaard door het noodzaaklyke om twee klippen te vermyden; en deeze zyn: dat hy niet door eene te groote afgetrokkenheid duister, noch door dorheid verveelend worde.
Voor de volvoering deezer taake zyn de krachten van den verdienstelyken reinhard berekend; en hy bezit te veel oordeel en te kiesschen smaak, dan dat hy, door het duistere of drooge, het doel zyner onderneeming zoude missen. ‘Hy erkent gaarne (blykens het Voorbericht) dat een zo gewigtig onderwerp, door
| |
| |
deeze overdenkingen, welke op zeer verschillende tyden en geheel niet naar een vooraf ontworpen plan zyn gemaakt geworden, noch uitgeput, noch in eene juiste orde bearbeid en voorgesteld is. Hy noemt daarom deeze kleine verzameling slechts eene Bydrage ter bevordering van deeze groote aangelegenheid, en is te vrede, als zy voor jonge Leeraaren van den Godsdienst tot eenige handleiding om van deeze zaak te spreeken, den Leezeren over 't algemeen tot wasdom in de waare Christelyke verbetering dienen kan.’
Met welk oog de Schryver zyn werk beschouwe, zeer zeker kan aan zynen wensch voldaan worden by zulke Leeraaren en Leezers, die, het beoeffenende boven het beschouwlyke den voorrang geevende, zich op eene gepaste wyze van deeze Bydragen tot het bedoelde einde willen bedienen. De Stelling, welke in elke Leerreden het onderwerp der Verhandeling is, wordt duidelyk ontvouwd en met klaarheid uiteengezet. De Misvattingen en Vooroordeelen, welke de zelfkennis en verbetering belemmeren, vindt men behoorlyk aangewezen. De Middelen ter beoeffening en ter vordering zyn algemeen bevatlyk voorgedraagen. De Beweegredenen, zo uit het pligtbezef, als uit het Godsdienstige en 't belangryke ontleend, zyn met ernst aangedrongen. De styl is vloeiende. De voordragt deezer Leerredenen van den Kanzel, indien dezelve geschied zy met levendigheid en vuur, met klem en nadruk, door den Prediker, (wiens talenten wy van dien kant niet kennen) zal voorzeker algemeen genoegen hebben gegeven. De trant, waarin zy gesteld zyn, doet ons dit wel vermoeden, en kenmerkt den Leeraar des Euangeliums, die een helder oordeel met eene hartelyke zucht voor het waar geluk der geenen, voor welken hy predikt, vereenigt.
Over 't geheel zou, echter, naar ons inzien, de Eerw. reinhard niet minder geslaagd zyn in de bereiking van zyn doel, als Prediker, waren zyne Leerredenen niet in zo veele onderdeelen gesnipperd. Duidlykheid wordt zekerlyk door goede onderscheidingen bevorderd, maar te veele onderscheidingen vermoeien het geheugen en verbysteren de Toehoorders. Van elke afdeeling kan te weinig gezegd worden, waardoor de aandacht niet lang genoeg daarby bepaald wordt. Beter is het, minder stoffe in ééne Leerreden te verwerken, en dezel- | |
| |
ve, onder weiniger hoofddeelen gebragt, met vermyding echter van langwyligheid, ruimer te verhandelen. Zo wel de aanvoering van voorbeelden uit het gemeene leeven, als de ontwikkeling van verschillende Charakters, kan dan beter plaatze vinden, en ongemeen belangryk gemaakt worden voor het nut van soortgelyke practicaale Leerredenen.
Wy vinden de onderscheiden onderwerpen hier verhandeld naar aanleiding van voornaame Gebeurtenissen uit het leeven des Heilands. De reden hiervan is te zoeken in de gewoonte der jaarlyksche verhandeling van de Euangelien. Hieraan gebonden, heeft de Eerw. reinhard met vernuft en oordeel het doorgaands zo weeten te schikken, dat men verband vindt tusschen de Textwoorden en het onderwerp; ofschoon het overal niet even helder doorschyne. Men verwachte geenzins uitlegkundige aanmerkingen over de Gebeurtenissen of Gesprekken, die 'er als Texten voorgezet zyn. Het voornemen om de verhandelde stoffen eens geheel practicaal tot het voorgesteld doel te bewerken, gevoegd by de verpligting om vaste Texten, die geduurig terugkomen, te moeten verhandelen, kunnen in een byzonder geval tot verschooning dienen van eene geheele veronagtzaaming of vlugtige overziening der textwoorden, 't welk zeer zeker niet als navolgenswaardig voor Leeraaren in 't algemeen moet beschouwd worden. In de Voorafspraaken of Inleidingen vindt men doorgaands daarvan eenige melding - dan wordt al spoedig de stelling, die betoogd of ontwikkeld moet worden, opgegeeven, en voorts loopt alles als eene Zedekundige Verhandeling af; terwyl echter, hetgeen de voorgelezen Gebeurtenis nog van nut doet zyn, by de verschillende afdeelingen, dikwyls op dezelve gewezen, en het voorbeeld des Verlossers, of der Discipelen, of der Phariseërs, of van anderen, ter leering of waarschuwing aangehaald wordt. Het gebruik van welgekozen Schriftuurplaatzen voegt in eene Euangelische Leerreden, en dient, nevens de drangredenen uit het gezag en de beloften en bedreigingen van Christus ontleend, zo om de kennis der H. Schriftuure, als om den eerbied voor het gezag van dezelve levendig te houden. Het zou ons vanhier aangenaam geweest zyn, in de Leerredenen voorhanden, van dit gebruik meer proeven gevonden te hebben.
| |
| |
's Heilands beschryving van den ondergang der Joodsche staatsgesteldheid, en zyne daarmede verbonden vermaning aan de Apostelen, om op hunne hoede te zyn, (te vinden luk. XXI:25-36) geeft den Eerw. reinhard, in de 1ste Leerreden, aanleiding om zyne Toehoorders op te wekken tot eene naauwkeurige opmerkzaamheid op hunnen zedelyken toestand.
De Gelykenis van de genoodde Gasten, die zich om verschillende redenen van 't komen verschoonden, (luk. XIV:16-24) dient ten grondslage van de overdenkingen over de Verstrooijing, welke den inhoud uitmaaken van de 2de Leerreden.
De aandoening, door het wonderdadig genezen van eenen stommen, en door de prediking van Jesus by die gelegenheid, vooral by eene Vrouwe geboren, die in verrukking uitriep: zalig is de buik, die u gedragen, enz. - het andwoord van Jesus aan die Vrouwe: zalig zy, die Gods woord hooren en bewaaren - en de hardnekkige tegenkanting der Phariseërs, welke die wonderkracht aan Beëlzebub toeschreven, (luk. XI:14-28) leveren, in de 3de Leerreden, de stoffe om te spreeken over het gevaarlyke om zich te verharden tegen goede indrukken.
De Onderhandeling van de Phariseërs en Herodiaanen met Jesus, dien zy wilden verstrikken, (matth. XXII:15-22) dient tot aanleiding ten betooge, dat de ondeugd erger wordt, naar maate men dezelve meer wil ontveinzen.
Van hoe veel belang het zy, zyne inwendige gesteltenis verstandig waar te neemen, is het onderwerp, aan hetwelk de 5de en 6de Leerredenen besteed worden, ter gelegenheid van het Pinxterfeest gehouden. De eerste heeft tot text joan. XIV:23-31, bevattende de laatste gemeenzaame Gesprekken, door Jesus, kort vóór zyn verscheiden, met de Apostelen gehouden; - de andere joan. III:16-21, waar de aanmerkingen des Heilands loopen over de vereischten en kenmerken van in Hem te gelooven.
Uit het gebeurde met Maria, toen zy Jesus by de terugkomst van Jerusalem niet onder de reisgenooten vond, Hem met angst ging zoeken, en alles, 't geen zy by 't wedervinden haares Zoons in den Tempel van Hem hoorde, wechlegde in haar harte, (luk. II:41-52) neemt de Eerw. reinhard gelegenheid, den pligt
| |
| |
te verhandelen, om uit elke struikeling nog iets goeds te leeren.
De 8ste en 9de Leerredenen zyn gehouden op het Kersfeest; en de gewoone stoffen, luk. II:1-14, 15-20, dienen ter ontwikkeling deezer stelling: Het ernstig nadenken over de menschwording van Gods Zoon, het beste middel om een levendig gevoel van de waarde onzer natuur in ons te verwekken.
Het verheven gevoel van innerlyke waarde, door Jesus ten toon gespreid in hetgeen joan. VIII:46-59 verhaald wordt, komt den Leeraar zeer geschikt voor, om, in de 10de Leerreden, te handelen over 's menschen overtuiging van zyne innerlyke waarde.
De verzoeking van den Heiland in de woestyne, matth. IV:1-11, geeft aanleiding, om, in de 11de Leerreden, te spreeken over het verstandig genieten van zichzelven. Deeze Gebeurtenis is andermaal gebezigd in de 13de Leerreden; en daar geeft zy gelegenheid ter aantooning, wat onze eenzaame uuren ons zyn moeten, als de geest en het gevoelen van Jesus in ons is.
De 12de Leerreden is toegewyd aan het onderzoek naar de redenen, waarom Jesus zyne Toehoorders het liefst in eenzaame oorden deed te zamen komen, volgens mark. VIII:1-9.
De Gelykenis van den Phariseër en Tollenaar, luk. XVIII:9-14, levert, in de 14de Leerreden, stoffe ter aanwyzing, hoe het genoegen over onze goede daaden moet gesteld zyn, zal het onschuldig weezen.
Hetgeen vermeld wordt matth. IX:18-26, geeft, in de 15de Leerreden, aanleiding ten betooge, dat eene stille bedaarde gesteldheid van geest onontbeerlyk is tot eene werkzaame Godzaligheid.
De betuiging van Simeon: Nu laat gy, Heer! uwen dienstknecht gaan in vrede, want enz. (luk. II:22-32) doet den Eerw. reinhard voornamelyk de aandacht zyner Hoorderen bepaalen, in de 16de Leerreden, by het belangryke, om zich van tyd tot tyd eene vruchtbaare overziening van zyn geheele leeven te verschaffen.
In het gesprek van Jesus met Nicodemus, joan. III: 1-15, ligt de aanleiding tot het onderwerp van de 17de Leerreden, waarin gesproken wordt van de zorgvuldigheid, met welke Christenen hunne vatbaarheid voor betere Godsdienstige overtuigingen bewaaren moeten.
In de 18de en laatste Leerreden wordt gehandeld van
| |
| |
het verstandig letten op den zamenloop van gewigtige omstandigheden in den loop van ons leeven, volgens joan. IV:47-54.
Het volgende diene ter proeve van de wyze der behandeling, die in alle Leerredenen dezelfde is. Wy hebben hiertoe de eerste Leerreden gekoozen. Dezelve heeft ten oogmerke, eene naauwkeurige oplettendheid op den zedelyken toestand aan te pryzen. Deeze oplettendheid wordt, in de eerste plaats, aangetoond te zyn, de onvermoeide poging, om elke verandering naauwkeurig waar te neemen, die ter verbetering of verergering van onze denkwyze iets kan toebrengen, en om de werking te onderzoeken, die dezelve in ons veroorzaakt. Ten dien einde moeten wy letten op elke verandering in onze kennis, - op elke beweging van ons hart, - op de gesteldheid van onzen inwendigen toestand over het geheel.
In de tweede plaats worden de drangredenen voorgedragen, die ons moeten opwekken tot de boven ontvouwde oplettendheid op den zedelyken toestand. Hiertoe wekt ons dan op, de natuur van den Geest, die in ons werkt, - de menschen, met welken wy omgaan, - de waereld, waarin wy leeven, - het lichaam, 't welk onze Geest bewoont. Op elke deezer byzonderheden wordt stilgestaan. De natuur van den Geest, die in ons werkt, moet ons daartoe opwekken; want - dezelve is onophoudelyk bezig, - de werkzaamheid van den Geest, als zy onder geen opzigt staat, is altyd verergering. - De menschen, met welken wy omgaan, moeten ons daartoe opwekken; want - zy besmetten de onvoorzigtigen met gebreken, - zy hebben zomtyds nog daarenboven ten oogmerke zulks te doen. - De waereld, waarin wy leeven, moet ons daartoe opwekken; want - in dezelve zyn zo veele verleidende goederen, die onze zinnen aandoen, - in dezelve grypen zo veele zorgelyke veranderingen plaats. - Ons lichaam, 't welk onze Geest bewoont, moet ons tot deeze opmerkzaamheid aanspooren; want - allernadeligst is de invloed, dien ons lichaam op den Geest kan hebben, - het lichaam is daarenboven eene verganklyke hutte, welker ontbinding dikwyls onverwachter plaats heeft, dan men denkt.
Als een staal van styl en denkwyze moge het volgende dienen. Aanwyzende, dat de mensch, ter overtuiging zyner innerlyke waarde, nevens andere gewaarwordingen, tevens het gevoel van een volkomen goeden wil
| |
| |
moet bezitten, leezen wy, bl. 223. ‘Nergens was deeze goedwilligheid werkzaamer dan in Jesus. Hoort hoe hy zich over de dryfveeren uitlaat, die hem by zyne werkzaamheid bewoogen: Ik zoeke myne eere niet, zegt hy; en nog eenmaal: Indien ik my zelven eere, zo is myne eere niets. Hetgeen dus de beste, de grootste, de werkzaamste mannen het ligtst aandoet, hetgeen op hunne onderneemingen den meesten invloed heeft, aanzien, eer, roem, dat doet Jesus niet aan, zo dra zyn pligt daarmede gemoeid is. [Deftiger zou het vertaald zyn: “zo dra het pligtbetragting geldt.”] En nog weiniger acht hy die veel geringer voordeelen, die de gierigaart, de traage, de wellustige zoekt, Hy, die zich voor waarheid, deugd en menschen-geluk ten prys geeft aan den haat van verbitterde vyanden, en eindelyk aan het kruis sterft. Wat is het derhalven, dat hem bepaalt, dat hem tot al dat goede aanspoort, dat hy uitvoert en werkt? [Waarom het woordje dat niet eens mer 't welk of 't geen in de vertaaling afgewisseld?] Ik kenne den Vader, zegt hy, en bewaare zyn woord. Eerbied en liefde jegens God, gehoorzaamheid jegens zyn heilig gebod, dat is het, wat my bestuurt, wat my aanmoedigt, om niets anders te willen dan hetgeen recht is. ô! Zo lang deeze edele, zuivere goedwilligheid by u geen plaats heeft, zo lang zal het u niet mogelyk zyn, innerlyke waarde te gevoelen. Ik beroepe my op uwe eigene gewaarwording! Ontzinkt u by de beste handelingen niet spoedig den moed, treft uw eigen geweten u niet by dezelve, zo dra gy u zelven moet toestemmen, dat uwe oogmerken by dezelve niet geheel zuiver geweest zyn, dat zy verricht zyn om een of ander voordeel, om eene of andere zich daar mede inmengende hartstogt? Schaamt gy u niet om dergelyke onedele dryfveeren anderen te ontdekken, omdat gy wel weet, dat al het
verdienstlyke der goede daaden daardoor wordt opgeheven? Wilt gy u zelven de voldoening verschaffen van zo te leeven en te handelen, als een redelyk, vry, tot navolging Gods en Jesus geroepen wezen betaamt: dan moet gy 'er naar streeven om het gebod van uwen pligt stipt en zonder uitzondering te gehoorzaamen; dan moet gy 'er u aan gewennen, om u noch door uw voordeel, tot iets dat billyk is, te laaten beweegen, noch door uwe schade daarvan te laa- | |
| |
ten afschrikken; dan moet gy vragen, als gy iets goeds doen zult, niet, wat zal ik daarvoor ontvangen, maar of het waarlyk goed en uw pligt is, en dat moet u genoeg zyn; dan moet gy, met één woord, naar een volkomen goeden wil staan, zonder denzelven is geene overtuiging van innerlyke waarde mogelyk.’
De Vertaaling is, over 't geheel, vry wel uitgevallen. Zy mogt hier en daar meer van het deftige hebben. Ook gevoelt men dikwyls, uit welk eene taale de overzetting is. Verschillendheden, behulpig, en soortgelyke, kunnen ten voorbeelde dienen. Vreemden zin leveren, onder anderen, de woorden, bl. 196: Onze intrede in het leeven is eene uitkomst van wonderbaare natuur. Letterlyk zal toch het woord uitkomst voor uitgang niet moeten opgevat worden? Waarom niet: Is eene gebeurtenis, of zaak, van eene verwonderlyke (niet wonderbaare) natuur. - Wy besluiten met te zeggen, dat de Vertaaling meer dan ‘bruikbaar is, en geenzins onder de volstrekt slechten behoort.’ Wy bedanken den Vertaaler voor den arbeid aan deeze eerste proeve van overzetting besteed, en wenschen dat hy, door verdere oeffening, fraaiheid, kieschheid en netheid steeds vereenigende, nimmer medewerke om door slordig vertolken onze Moedertaal te bederven. |
|