Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan den Schryver der Aanmerkingen, in de Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek, IVde Deel, No. 2. over myn Werkje, genaamd: Myne Offerande aan het Vaderland, door Agatha Deken. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1800. In gr. 8vo. 78 bl.De lang bekende Schryfster van een Stukjen, voor twee jaaren, onder den titel van Myne Offerande aan het Vaderland, in 't licht gegeeven, en ook toen door ons met lof aangekondigd(*), is niet wel te vreede over de beöordeeling van haar Werkjen door de Schryvers der Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek, die haar, zoo zy zegt, op eene woeste, wilde, en alleronbillykste wyze, veroordeeld, grievend beleedigd en onzinnig gelasterd, haar geloof aan leerstellingen, die haar altoos heilig waren, en altoos dierbaar blyven zullen, betwist, en daarentegen gevoelens, die zy zelve, met allen moed en yver, heeft bestreden, en oogmerken, waarvoor haar hart te rug beeft, aan haar toegekend hebben. Na eene aanmerking, over de weinig edelmoedige inleiding der beöordeeling, te hebben laten vooratgaan, brengt zy de beschuldigingen, tegen haar ingebragt, tot de vyf volgende hoofdpunten. 1. Ik geef niets toe aan de doldriftigste heethoofden, die immer de Hervormde Kerk ontluisterd hebben. 2. Myne aanspraak aan de Voorstanders van de Leer der Dordsche Vaderen is meer dan onbescheiden; zy is eigenlyk eene kwaadaartig juichende bespotting der Hervormden, over de berooving NB. van hunne Eigendommen. 3. Dit schyn | |
[p. 132] | |
ik zelve gevoeld te hebben, vermids ik een pleister op de door my toegebragte wonde zoek te leggen. 4. Myne aanspraak aan die myner Medechristenen, die met my meer eenstemmig denken, maakt een zonderling contrast met de eerste, en is, over het geheel genomen, zoo gemaatigd, zoo zacht, zoo lief en zoo christelyk, en zoo boterachtig malsch, als de eerste scherp verwytend en bitter is. 5. Myne aanpryzing tot het Christendom strekt zich alléén uit tot dat gedeelte van hetzelve, 't welk het geluk heeft, aan my te bevallen, terwyl ik my vriendelyk excuseer van de waarheden, die jezus gepredikt heeft, te gelooven. Het is toch de Zedeleer van het Euangelium alléén, welke ik aanneem; met deszelfs Leerstellingen heb ik niet noodig. Op alle deze beschuldigingen verantwoordt zich agatha deken, op een toon, die wel niet in 't onbescheidene valt, maar desniettemin de warme geestdrift, welke haar bezielt, en de leevendigste bewustheid van de goede zaak, die zy in gemoede meent voor te staan, allerduidelykst kenmerkt. Zy beklaagt zich allerernstigst over de onrechtvaardige, trouwlooze en kwaadaartige misduiding haarer oogmerken en gezegden. Zy erkent, een voorstandster van burgerlyke en godsdienstige vryheid, en de tegenwoordige orde van zaaken, met geheel haar hart, toegedaan te weezen, en, uit dien hoofde, de klachten over 't gevaar van den Godsdienst, omdat de Leeraars der voormaals heerschende Kerk niet langer uit 's Lands kasse zullen betaald worden, geenzins te kunnen billyken, maar, wel verre van de voorstanders der Dordsche Kerkleere, in hunne ongelegenheid, te hebben willen bespotten, of derzelver leerbegrippen in een haatlyk licht te plaatzen, alleen ten oogmerke gehad te hebben, om in 't oog loopende, en, in 't woord van God, meest en sterkst veröordeelde ondeugden van derzelver voorstanders aan te tasten. Zy heeft niet geyverd tegen de Dordsche Leere, maar die veeleer in 't gunstigst licht doen voorkomen, en zich alleen met moed verzet tegen kerkelyken hoogmoed en heerschzucht, tegen oproerkraaiers en twiststookers, en tracht nu haare deswegens ontboezemde klachten, met allen ernst, vol te houden. 't Geen zy hieromtrent, en verder, tot verdediging van haar Christendom, en in 't werk gestelde vuurige poogingen, om hetzelve te helpen staande houden, te berde brengt, verdient gelee- | |
[p. 133] | |
zen te worden. De bescheidene Leezer oordeele dan tusschen haar en den beöordeelaar haares werks. Wy zouden ons niet gaarne in dien twist mengen, en nog minder de beslissing van het gerezen verschil ons aanmaatigen. |
|