| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Leerredenen voor onderscheiden' jaren en betrekkingen des menschelyken levens, geschikt tot een Huisboek voor Christenen. Door P.H. van Lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1800. In gr. 8vo. 278 bl.
Wy kunnen onzen Leezeren van de onderwerpen dezer Leerredenen geen beter verslag geeven dan met de eigen woorden van den Schryver zelven, in het Voorbericht. ‘Zy bevatten,’ zegt hy, ‘de voorname pligten en belangen van de onderscheiden jaren en betrekkingen des menschelyken levens. - De eerste vertegenwoordigt aan jonge lieden het navolgenswaardig voorbeeld van den jeugdigen Jezus. - De tweede doet meer gevorderden in jaren aan hunnen doop en hunne godvrugtige opvoeding gedenken. - De derde, bied een verootmoedigend en tot verbetering zoo ernstig opwekkend terug gezigt op jeugdige misdryven aan. - De vierde wekt de getrouwden op, om zig ernstig op de bevordering van elkanders zaligheid toeteleggen; als een hoofdpligt van den Christen Egten stand. - De vyfde schryft aan ouders voor, hoe hunne kinderen voor God op te voeden. - De zesde dringt by alle bekenden en vrienden en bloedverwanten het gelykelyk bewandelen van den hemelweg op het kragtigst aan, om zig niet eenmaal tot een eeuwig verderf van den anderen gescheiden te vinden. - De zevende bevat eene opwekkende aanmaaning aan huisvaders, hoe zig met hunne huisgezinnen aan den Godsdienst toe te wyden. - De agtste houd eene ernstige poging in op de harten van oude en in het kwaad verdiepte zondaars, om hen nog eindelyk ter bekeering te bewegen. - In de negende vind men een aanmoedigend vertoog over de voordeelen en de pligten van den Christelyken ouderdom. - De tiende beveelt den Christenen, byzonder die van jaren en ervarenis,
| |
| |
eene blymoedige en vrugtbare herdenking van de Goddelyke leidingen met hun aan; en geeft lessen aan de hand, hoe dit geliefd Christenbedryf meer nuttig te maken. - De elfde en laatste, bevat eene ernstige aanspooring, by het begin van een nieuw jaar, tot het behartigen van zyne eeuwige belangen, uit aanmerking, dat zulk een jaar ons sterfjaar zyn kan.’
Men heeft den Eerw. van lis reeds uit verscheidene, door hem te voren uitgegeevene Leerredenen, als een verstandig en ervaren Prediker leeren kennen, die 'er zyn werk van maakt, om de door hem gekozene stoffen, op een duidelyken, onderscheidenden, toeëigenenden toon, te behandelen, en, naar zyne wyze van denken, voor hun, die aan dezen leertrant gewoon zyn, regt belangryk te maaken. Deze bundel onderscheidt zich ook nog al van andere Leerredenen, die, van tyd tot tyd, uit den schoot van het Hervormd Kerkgenootschap in 't licht verschynen, door den vryen trant, waarin de Leeraar de verschillende onderwerpen behandelt. Overal ziet men den zuiveren toeleg doorstraalen, om, door gepasten ernst en aandrang, het geweeten wakker te maaken, en het hart te roeren, en daardoor redelyke, diepe overtuiging, en de beste vruchten van echte Godsdienstigheid en daadelyk Christendom voort te brengen. De Leeraar zegt, in het Voorbericht, zich, behalven op behoorlyke kortheid, op de meest mogelyke duidelykheid en populariteit toegelegd te hebben. Deze Kerkredenen hebben, in de daad, weinig of niets kunstmatigs, geene gezochte sieraaden, en nog minder afgetrokkene redeneeringen. Zy zyn ook niet zoo omslachtig, als de voorgaanden over den Heidelbergschen Catechismus. Men kan 't geheele plan, by elke Leerrede, gemakkelyk overzien, en zich eigen maaken. Dit alleen zouden wy den Leeraar, indien hy vervolgends meer dergelyke Preeken mogt willen laaten drukken, wel willen raaden, dat hy toch, ter bereiking van zyn lofwaardig doel, de groote behoefte van verlichte begrippen, zonder welken geen redelyke overtuiging, of waare verbetering van hart en leeven, te verwachten is, nimmer uit het oog verlieze, en, in de keuze van uitdrukkingen, zich niet al te veel naar de volkstaal schikke. Deze rust niet zelden op min of meer nadeelige dwaalbegrippen, die de beste vrucht der Euangelieprediking allermeest in den weg staan, en daarom, by alle bekwaa- | |
| |
me
gelegenheden, met gepaste omzichtigheid behooren tegengewerkt te worden.
Zie hier, tot eene proeve, het kort beloop der laatste Leerrede over Jes. XXVIII:16b, ‘Dit jaar zult gy sterven.’ Eerst laat hy eene korte opheldering van dit gezegde, door den Profeet Jeremia zekeren Profeet Hananja, tot straf voor zyn hemeltergend schandgedrag, toegevoegd, voorafgaan, waarby hy onderzoekt, of het een billyk vonnis inhield? en of het vervuld is? Daarna onderhoudt hy zyne toehoorders, in de tweede plaats, over het gewigtig stuk, wat ons te doen staa, of het ons eens zoo gaan mogt? Hier worden de vier volgende byzonderheden overwogen. 1. Of wy dit te wachten hebben: Dit jaar zult gy sterven? en wie onzer inzonderheid daarvoor moeten vreezen? waaromtrent wordt beweerd: ‘Te wagten hebben wy dit, allen: zoo verre de kans van sterven en niet sterven, ten opzigte van de wetenschap, die wy van één van beiden hebben, volmaakt gelyk sta. Daar zyn 'er nog in het byzonder onder ons, die meer dan een' evengelyken kans hebben om te sterven, dan om te blyven leven.’ De Leeraar bedoelt oude en zwakke lieden, en roekelooze zondaars, wien hy het groot leevensgevaar, waarin zy zich bevinden, zeer nadrukkelyk doet bemerken. 2. Wat ons onderscheiden lot zou zyn, in gevalle het aan ons vervuld wierd? Dat verschil zal verbaazend groot zyn, naarmaate de doodelyke pyl ons, of onbereid en onbekeerd, of bereid en met God verzoend, zal treffen. 3. Wat ons dus, veiligheids- en voorzichtigheidshalve, te doen staa, of dit eens gebeuren mogt? Ons eerst en noodigst werk is, om uitkomsten tegen den dood te zoeken; daar te zoeken, daar zy alleen te vinden zyn, by Gods genade in Jesus Christus, die den prikkel des doods heeft weggenomen. Voorts is ook noodig, dat wy van heden af den zondenweg verlaaten, waarvan het einde een rampzalig sterven is; dat wy ons tot God bekeeren, en
zoo leeven, dat wy kunnen heengaan, als dezulken, die rusten van hunnen arbeid, en wier werken hen navolgen. 4. Hoe wy, om dezes woords wille, daarin behooren bezig te zyn? Het moet met allen ernst, het moet ten spoedigsten, heden moet het gedaan worden. Hierop laat de Prediker, in de derde plaats, een welmeenend woord van waarschouwing, bestiering, en opwekking, volgen. Hy waarschouwt allerernstigst, om de dringen- | |
| |
de roepstem, die, door de verhandelde textwoorden, tot elk en een iegelyk komt, toch niet in den wind te slaan; raadt hen, die zich door zyn voorstel getroffen, en nu byna bewogen vinden, om hun einde te bedenken, naar zyn inzien, ten beste, en voegt 'er ook nog iets tot aanspooring en vertroosting by, voor den wyzen en vroomen. Alles wordt besloten met eene plechtige betuiging tegen zyne toehoorders, over het gewigtig woord, dat hy hun heden van Gods wege heeft toegesproken, die wy, tot een staal van den preekstyl, in dezen bundel, hier nog woordelyk willen laaten volgen. ‘Ik vrage u dan, plegtig, voor het aangezigt van den alwetenden God, vrage ik u allen af: wat zult gy nu met deze zyne boodschap doen? waar zult gy u nu heen begeven? wat zal nu uw eerste werk zyn? - Zult gy dit ernstig woord nu weder gaan verzondigen? zult gy nu, gelyk gy meermalen deedt, verstrooijing gaan zoeken, om allen indruk dien het op u moog gemaakt hebben, weder uit te wisschen? .... dan roep ik u, ô rampzalig gestorvenen! die hier in het duister graf ligt, en nog maar onlangs zyt gezonken, en die met diergelyke getrouwe genademiddelen hetzelfde gedaan hebt, toen gy nog in leven waart! ik roep u tegen deze onzinnigen ten getuigen, of uwe zielen zig dit nu niet op het deerlykst beklagen, en zig om die dwaasheid verwenschen? .... getuigt, getuigt, tegen deze verharden van harte, dat zy u toch niet verder navolgen! dat zy, daar het voor hun nog het heden der genade is, zig liever door dit woord ter bekeeringe laten leiden, en alzoo
hunne kostelyke, onsterfelyke zielen nog als vuurbranden uit het vuur redden!! - - Neen, M.H.! gaat nu naar uwe huizen, gaat in uwe binnenkamer, en valt in het eenzame voor uwen God neder, en bidt Hem vuurig: “dat Hy deze stemme nu aan uwe zielen heilige, en u niet loslate, voor dat zy u tot Christus, tot zynen liefdedienst, en alzoo van de akelige doodsvreeze tot de vaste en blyde hope des eeuwigen levens, gebragt heeft!!” - - Ziet! ik heb het u gezegd! - ik betuige heden, voor den hemel en de aarde, tegen u, dat ik rein ben van uw bloed! - wilt gy nog niet hooren, en verhardt gy op dit eigen oogenblik uw harte weder, weet dit dan; “heden over een jaar reeds, kunt gy, en zal waarschynlyk de een of ander uwer, zig zelven, in de
| |
| |
verdoemenisse, om dit misbruikt genadeuur, wanhopig vervloeken!!” - - En daar mede laat ik u dan, met een bloedend harte, los - en bidde voor u, en voor allen die my heden gehoord hebt, “ô God! verander steenen harten in vleeschen! en laat dit uw woord zyn als een vuur, en een hamer, die steenrotzen te morzel slaat!” Amen!’ |
|