Tweehonderd en Vyftig Zedelessen, voor alle Levensstanden. Ontworpen door H. Bos. Te Amsteldam, by A.B. Saakes, 1800. In 8vo. 62 bl.
‘Niets toch kan de Mensch, op zyne reis naar de eeuwigheid, meer ter stade komen, dan eenen goeden Raad, op alle de kronkelpaden van dit leven, welke hy toch bewandelen moet, zal hy de voorgestelde groote reis, gelukkig volvoeren; - en hoe veele duizende gevallen, treft men, op het toneel der waereld, niet aan, die ons doen reikhalzen, naar eenen goeden Raadgeever; vooräl, voor Jonge Menschen, die nog te zwak zyn, om het goede van het valsche te onderscheiden.’ - Deeze allezins gegronde aanmerking ontmoeten wy in de korte Voorrede voor dit nuttig Werkje van den Burger bos, die allezins blyken vertoont van goed verstand, gezond oordeel, en pligtmaatigen yver voor 't geen de Mensch als zyn hoofdbelang in dit leeven behoorde aan te merken - eerbied voor God, en hoogschatting van deugd en goede zeden. Van zelf spreekt het, dat, onder een zo aanzienlyk getal zedelessen, de eene boven de andere door belangrykheid zich zal aanpryzen. Met dit alles moeten wy den Verzamelaar het regt doen, dat hy alwat van nietsbeduidendheid, zo wel als van beuzelagtigheid, eenigzins het voorkoomen heeft, zorgvuldig heeft vermyd. Zie hier een paar voorbeelden ter proeve, wyl tot meerdere thans de plaats ontbreekt.
‘Wanneer het geene gy u verbeelde of verwagte, juist uitkomt, zoo kunt gy echter, met rede, nooit uwe verbeelding stellen, tot eenen grond van uwe hoope of verwagting, zonder gevaar te loopen, u te bedriegen; de verbeelding, in zich zelve nuttig, vervoert veelen dermate, dat zy zich door hersenschimmen kwellen: onze hoop of verwagting, zoo die redelyk is, moet steunen op zekere gronden.’
‘Het geen ons aanstaande is, weten wy te vooren niet, doch het is nodig, ons geduurig te herinneren, het veranderlyke en wisselvallige van alle dingen, waar door wy bloot staan, voor groote en gewigtige verwisselingen, op dat wy onder bezeffen van onze afhanglykheid, ons aanstaande lot, in de beste handen toe vertrouwen.’